Het Boek. Jaargang 7
(1918)– [tijdschrift] Boek, Het–Uit Noord- en Zuid-Nederlandsche bibliotheken.Amsterdam. - Bilderdijkmuseum, - Het weekblad De Amsterdammer geeft de volgende mededeeling over een zeer belangrijken aankoop, onlangs gedaan. NIEUWE AANWINSTEN VOOR Deze verzameling, gevestigd in het Stedelijk Museum te Amsterdam, die gaandeweg een niet onbelangrijk archief is geworden voor de letterkunde in Nederland van de 18de en 19de eeuw, vooral voor den kring van Bilderdijk, heeft onlangs in een openbare veiling weder eenige aanwinsten gedaan, afkomstig van des dichters kleinzoon mr. M.W.L.S. Bilderdijk, in December te Utrecht overleden. De meeste van deze voorwerpen zijn reeds bekend van de in 1906 gehouden Bilderdijk-Tentoonstelling. Het zijn een aantal geschilderde miniatuurportretjes en silhouetten van Bilderdijk, zijn vrouw C.W. Schweickhardt, zijn ouders e.a. Hierbij is werk van zijn hand en van zijn schoonvader, den bekenden schilder Schweickhardt. Het aardigst zijn evenwel de schetsjes met rood en zwart krijt door den dichter vervaardigd van zijn zoontje Lodewijk Willem Bilderdijk, spelende met een hoepel, van zijn vrouw, als jonge moeder, enz. Van hem en Catharina Schweickhardt bevat de collectie nog twee merkwaardige reliefportretjes in was geboetseerd door den bekenden waskunstenaar Jacob Hagbold, (1775, gest. 1849), die onder Koning Lodewijk tal van typische wasprofielen van dezen vorst en van zijn onderdanen heeft gemaakt. Behalve door sprekende gelijkenis en fijne détailleering van kantwerk enz., munten deze portretjes uit door hun zeldzaamheid, als voorbeelden van een karakteristieke kunst uit die dagen. Ook Goethe roemt dit werk bijzonder in zijn ‘Kunst und Altertum.’ Het kostbaarste stuk is de groote zilveren gedenkpenning, vervaardigd bij het 25-jarig huwelijksfeest van den ouden vader dr. Isaac | |
[pagina 264]
| |
Bilderdijk en Sibylle Duyzentdaalders, een eenig stuk, dat in 't Museum uitnemend op zijn plaats is. Van de handschriftelijke nalatenschap kwamen alleen te koop, behalve de doctorsbul van 1782, ook 8 brieven van Prins Willem V aan Bilderdijk, 2 brieven van Prinses Wilhelmina en een drietal missiven van koning Lodewijk, ook aan den dichter gericht, enz. Dit wordt aangevuld door een tinnen inktkoker, waaruit Bilderdijk menig vers heeft geput, met eenige ganzenschachtpennen, die door hem gebruikt moeten zijn. Kort voor de veiling verscheen in het Handelsblad een ingezonden stuk, vol verwijten aan de erfgenamen, die het waagden deze stukken, die ‘nationaal eigendom’ zouden zijn, publiek te verkoopen! Ik vind, dat de familie geen blaam treft, want zij zorgt ten minste, dat die ‘reliquiën’ niet vernietigd worden, zooals in sommige families gebruikelijk is met oude papieren en archieven. Het is daarbij een geluk, dat het Bilderdijk-Museum tot den aankoop in staat is gesteld, behalve door een jaarlijksch subsidie van de Regeering, vooral ook door een ruim legaat van wijlen dr. C.P. van Eeghen Jr., in leven penningmeester van het bestuur. Of het van taktisch inzicht getuigt, om vlak vóór de veiling dergelijke noodkreten te gaan uiten, terwijl het toch bekend is, dat het Bilderdijk-Museum steeds waakt tegen het verloren of verspreid raken van Bilderdijkiana, is aan gegronden twijfel onderhevig. Zeker is het, dat zulk een ongeroepen alarmmaker de aanwerving slechts bemoeilijkt en alleen bereikt, dat hij den verkooper in de kaart speelt door den prijs tot een onredelijke hoogte op te drijven, zooals nu is gebleken. Hadde de inzender, die op een Maecenas hoopt, niet beter gedaan met eerst eens te informeeren, of zulk een kunstbeschermer reeds tijdig van zijn belangstelling deed blijken? Dit was toch inderdaad reeds het geval.’ De mededeeling is geïllustreerd met afbeeldingen van de drie miniatuurportretten van Bilderdijk, Catharina Wilhelmina Schweickhardt, en Louise Sibille Bilderdijk; voorts met het portret en de handteekening van den heer Sterck, wiens goede zorgen zulk een groot aandeel hebben gehad in de stichting van het Bilderdijkmuseum, en die nog steeds met onverflauwden ijver voor de instandhouding en uitbreiding van de collectie waakt.
's Gravenhage. - Koninklijke Bibliotheek. - Twee omvangrijke systematische catalogussen op het gebied der nieuwe letteren zijn in het licht verschenen. Wij geven hier de titels, en een groot deel van de voorberichten van beide, van de hand van den Bibliothecaris, en hopen later van elk der beide boeken eene bespreking door een vakman te laten volgen: Catalogus der Goethe-verzameling in de Koninklijke Bibliotheek. Drukkerij ‘Humanitas’, den Haag 1918.XIV + 190 bladz. 8o. Het voorbericht van den Goethe-catalogus geeft deze uitvoerige mededeelingen over den gedachtengang die tot het bijeenbrengen van den letterkundigen boekenschat, en tot de uitgaaf van deze systematische catalogussen geleid heeft. ‘Het eerste voorschrift voor den philoloog is: wanneer ge een auteur hebt te verklaren, zorg dan vóor alles dat ge een zuiveren geordenden tekst hebt om te interpreteeren. Zoo voor den bibliothecaris, wanneer hij van plan is een catalogus voor zijn boekerij of van een gedeelte van zijn boekerij in 't licht te geven, moet het begin en het belangrijkste werk zijn, zich een verzameling te verschaffen, waarin samenhang en orde bestaat. Want een catalogus, als geheel op zich zelf beschouwd, moet toch nog iets meer zijn, dan de lijst waaruit men kan opmaken of het boek dat men zoekt, in de verzameling aanwezig is of niet; neen, een rechtgeordende catalogus moet wezen de interpretatie van een boekerij voor de menschen die haar noodig hebben. En hoe zou men een verklaring kunnen geven die voor den geest iets beteekent, van enkel afgebroken woorden en zinnen? Bij het aanvaarden van het biblothecariaat der Koninklijke Bibliotheek stond deze stelregel mij voor den geest. Het was | |
[pagina 265]
| |
een van de prikkels die den lust in het werk hielden, voor mij die zoo dikwijls genoodzaakt was geweest buitenslands voor mijn studies hulp te zoeken, om thans in de gelegenheid te zijn samenhangende verzamelingen van boeken bijeen te brengen, en daarmeê anderen te hulp te kunnen komen. Vooreerst toch, om mij op 't oogenblik tot het gebied der Letterkunde te bepalen, en hier nog niet over de andere vakken te spreken die mijn aandacht vroegen, begreep ik dat de Vaderlandsche Letteren voorzeker niet bij de andere Letteren mochten achterstaan, ofschoon uit den aard der zaak reeds de Nederlandsche Letterkunde altijd was voorgegaan. Van onze groote mannen, trachtte ik, waar hun gedrukte werken in onze bibliotheek vrij volledig voorkwamen, de handschriften en brieven op te zamelen. En het gelukte mij in den beginne eenige goede vondsten te doen en enkele belangrijke nummers te verwerven. Zoo van Bilderdijk, Constantijn Huyghens e. a. Maar weldra moest ik bemerken dat ik bij aankoopen in conflict dreigde te komen met andere verzamelaars. Nauwelijks was de Koninklijke Bibliotheek op het auctiepad verschenen of van alle kanten daagden mededingers op. Een Vondel- en een Bilderdijkmuseum werden in Amsterdam gesticht weldra volgde daar een Multatuli-museum, elders verrezen andere musea, en al deze instellingen beschouwden het als een inbreuk op hun gebied, wanneer de Koninklijke Bibliotheek wou voortgaan haar verzamelingen te vergrooten. Al scheen mij dit slechts hier en daar gerechtvaardigd - want wie zou aan Amsterdam zijn Vondel. museum misgunnen? - zoo bleef er toch zooveel terrein over voor een Rijksbibliotheek om haar krachten aan te besteden, dat ik vrijuit meende ook aan deze speciale pogingen hun werkkring te moeten overlaten, en mij niet in een concurrentie te begeven ten behoeve van het Rijk, die aan het gemeenschappelijk nut onzer Nederlandsche samenleving schade zou doen. Ik stelde mij voor het oogenblik tevreden met mijn zorgen te wijden aan de minder op den voorgrond tredende personen over letterkunde, zooals b.v. Tollens, en ik slaagde er somtijds in, verzamelingen bijeen te brengen, niet van belang ontbloot omtrent deze menschen, die ons thans niet meer zoo belangrijk voorkomen.Ga naar voetnoot1) Maar de groote weg die voor ons was te begaan, scheen mij de Buitenlandsche Letterkunde te zijn. Sinds de studie voor het Middelbaar onderwijs hoe langer hoe meer door de leiding aan de Universiteiten een wetenschappelijke richting nam, en de eischen daarvoor een grooteren omvang kregen, was het noodig dat de Rijksbibliotheek van haar kant voldoening gaf aan de behoefte naar dieper ingaande en meer uitgebreide studie. Tot nog toe was daaraan ter Koninklijke Bibliotheek in zeer beperkte mate gedacht. Oorspronkelijke uitgaven, wier bezit den rijkdom en het distinctief van een groote bibliotheek uitmaken, omdat het aspect van een boek in zijn eersten authentieken vorm zijn omgeving en zijn tijd ons voor oogen brengt - zulke gegevens die op den duur tot de groote zeldzaamheden zijn gaan behooren, ontbraken bijna geheel. Maar ook nieuwere, kritische uitgaven met al wat daar bij behoort aan biografieën, briefwisselingen, studiën, waren zeer onvolledig vertegenwoordigd. Hier was dus een groote leemte aan te vullen, daar moest de kracht van ons pogen worden ingezet. Het geluk begunstigde de bibliotheek. Om een enkel voorbeeld te noemen: ik kon binnen niet al te grooten tijd een zeer voldoende representatieve verzameling bijeenbrengen van het Engelsche theater in zijn grooten tijd gedurende de regeeringen van Koningin Elisabeth en Koning Karel I: oorspronkelijke uitgaven van enkele drama's, gezaghebbende edities van de verzamelde werken van dramaschrijvers, studiën over het tooneel dier dagen, collecties geschriften van dien tijd, dienstig voor de kennis van de zeden; het vereenigde zich alles weldra tot een geheel, geschikt om een beeld te verschaffen van die groote letterkundige periode. Een kleine afzonderlijke catalogus werd daarvan opgemaakt en verspreid. Hij heeft, ook in het buitenland, gestrekt om onze bibliotheek bekend te maken bij de beoefenaars der Engelsche letterkunde, en de exem- | |
[pagina 266]
| |
plaren van onze oude uitgaven hebben menigmaal gediend tot grondslag voor nieuwe kritische edities. De bijval, die zoo'n kleine speciale catalogus ondervond, deed mij het denkbeeld koesteren, om voor de allergrootste woordvoerders der letterkunde, Dante, Shakespeare, MolièreGa naar voetnoot1), Goethe e. a., afzonderlijke catologi voor te bereiden, die een denkbeeld zouden geven van hun werk, hun leven, hun tijd, en van den geheelen gedachtenarbeid dien opvolgende geslachten aan deze heroën hebben besteed. De onvermoeide werklust, het met hart en ziel ingaan op de voorgestelde taak van den Conservator der afdeeling Letterkunde, Dr. C.H. Ebbinge Wubben, hebben mij in staat gesteld het opgevatte idee te volvoeren, en terwijl zijn voornaamste bezigheid was het gereedmaken van een geheel nieuwen catalogus der Nederlandsche Letterkunde, heeft hij toch den tijd gevonden voor het samenstellen, onder mijn leiding, van de hier volgende breede opgaaf van titels. De Nederlandsche Letterkunde is daarbij niet achtergesteld, integendeel, ook daarvoor is de catalogus bijna geheel gereed, maar het is een werk waarvan de druklegging nog een paar jaar zal vorderen. Deze kleine catalogus is slechts een episode. Het is mij een lust geweest de boeken bijeen te brengen, en later een regel voor hun schikking te bepalen, toen het materiaal zoozeer was aangegroeid, dat met de indeeling een aanvang kon worden gemaakt. Ik herinner mij nog mijn blijdschap bij de ontvangst der eerste uitgaaf van Goethe's Werther, op een auctie te Berlijn voor onze bibliotheek vermeesterd. Dit was dus het boek in den vorm zooals de dichter zelf het voor oogen had gehad, in zijn twee deelen architectonisch gebalanceerd; hier waren nog, in de wijdere uiteenzetting van den druk. de sporen te ontdekken van de veranderingen door den dichter onder het drukken aangebracht, hier zag men het vignet met liefde ter opluistering van het ernstige drukwerk door den uitgever aan den titel toegevoegd... Weldra volgden andere - hoe zal ik ze noemen? veroveringen? - want in den eersten tijd, bij het begin van het verzamelen, is men door een rechten ontdekkingsijver bezield; later wordt het terrein breeder en men gaat geregelder en systematischer voort. Hoe uitgestrekt immers wordt niet hoe langer hoe meer het gebied, zelfs wanneer men zich tot Goethe beperkt, omdat daaronder toch niet alleen het werk van den dichter, maar ook dat van zijn tijdgenooten behoort te worden opgenomen... En nu zou ik over de ordening der verzameling moeten spreken, wanneer zij niet bij het opslaan van den catalogus reeds van zelf sprak.
Er is hier getracht dengeen die den catalogus bestudeert ten behoeve zijner studie van Goethe, zoo geleidelijk mogelijk te doen doordringen in het geheel van commentaren en verhandelingen dat zich om gestalte, leven en levensarbeid van Goethe heeft gelegerd. Daartoe is ook hetgeen in tijdschrijften, voorzoover de Bibliotheek ze bezit, verspreid was, nauwkeurig bijeengezocht, ofschoon niet alles is opgenomen, en het is een eerbiedwekkende massa geworden, maar die toch voor den studeerende niet ondoorkomelijk zal blijken. Wien het daarentegen te doen is, deze boekenlijst op te slaan, om te onderzoeken of hetgeen hij bij zijn studie mist, in onze boekerij voorkomt, die kan zich wenden tot de registers: hij wordt daar dadelijk ingelicht en zal daar dikwijls meer vinden dan een oppervlakkige beschouwing hem zou hebben aan de hand gedaan. Ten slotte moet ik nog een woord zeggen over wat onze bibliotheek origineel kan bijbrengen tot nadere kennis van Goethe.
Het is in dit opzicht dat de Bibliotheek haar armoede moet bekennen, en het weinige dat zij heeft aan (handschriftelijke) gegevens is reeds herhaalde malen gepubliceerd.
Laat mij alleen dit hier nog bijvoegen. Het is als Rijksboekerij dat de Bibliotheek zich bewust is een rol te moeten vervullen in het geestelijk leven van ons land. En deze catalogus richt zich dus voornamelijk tot allen in het rijk die dikwijls op groote afstanden van aanzienlijke bibliotheken hun | |
[pagina 267]
| |
studie aan den gang willen houden in een omgeving waar hun niet alleen de letterkundige werken ontbreken, maar ook de hulpbronnen waardoor zij zich op de hoogte kunnen stellen wat er aangaande hun studie in 't algemeen is gepubliceerd. De bezoeker onzer bibliotheek kan zich buiten dezen specialen catalogus in de boekerij zelf, waar alle hulpmiddelen aanwezig zijn, voor zijn doel oriënteeren. Niet alzoo de student in de provincie, waar juist misschien een groot verlangen naar ontwikkeling is. Aan hem is in de eerste plaats deze catalogus opgedragen, dien hij hetzij in de Leeszaal of in het Archief van zijn gemeente zal vinden, hetzij van onze boekerij kan leenen.’
Aan het voorbericht van den Catalogus der Fransche taal- en letterkunde ontleenen wij het volgende. ‘Slechts een kort voorbericht................................. Dit stond mij voor oogen bij het samenstellen van deze opgaaf van titels, dat het noodig was om den gebruiker van den catalogus een zoo volledig mogelijk overzicht van de Fransche literatuur te geven. Daartoe is in de eerste plaats met zorg bijeengebracht al wat op de bibliographie der auteurs betrekking had, en niet alleen zijn daarvoor de bibliographieën opgegeven, die afzonderlijk zijn verschenen, maar ook waar in boeken of tijdschriften, onder meer, bibliographische opgaven voorkwamen, zijn die zoo volledig mogelijk genoteerd. Dan zijn uit tijdschriften, voorzoover de Bibliotheek ze bezit, de artikels aangegeven die over het werk of over het leven der auteurs handelen, evenals de werken der schrijvers, voorzoover ze in tijdschriften werden gepubliceerd en niet in anderen vorm in onze verzameling voorhanden zijn, onder de reeks der werken werden opgenomen. En in dit opzicht heb ik liever te veel dan te weinig wlllen doen. Wanneer b.v. groote leemten voorkwamen in het bezit der Bibliotheek, gelijk niet anders was te verwachten op het gebied der oudere tijdvakken van literatuur, heb ik toch getracht het beeld der letterkundige productie tot een zeker geheel op te leiden, door de aanwijzing waar men in verzamelingen, bloemlezingen en uitvoerige literatuurhistories, eenigszins gemoderniseerde voorstellingen of extracten, of wel complete inhoudsopgaven van het in de Bibliotheek ontbrekende kon aantreffen. Hetzelfde is gedaan voor de biographieën, omdat mij bij mijn eigen onderzoek telkens is gebleken hoe weinig door nieuwe schrijvers over literatuur gebruik is gemaakt van de groote verzamelingen (dikwijls Bibliothèques genoemd) der 18e eeuw. Bij het opslaan van den catalogus zal men bemerken dat ik nog verder ben gegaan in mijn eischen aan een boekenlijst te stellen, die inderdaad een gemakkelijke handleiding moest zijn voor den op zich zelf studeerende. De inhoud immers der gezamenlijke werken is zooveel mogelijk beschreven, met nadere qualificaties waar het mij noodig scheen. Zoo b.v. zal men in de tooneelrubriek regelmatig de opgaaf vinden van het jaar der verschijning en eerste opvoering der drama's, met de bijvoeging of zij in proza of verzen zijn geschreven en uit hoeveel bedrijven zij bestaan; de historische liederen zijn uit de verschillende collecties bijeengebracht en chronologisch geordend, en meer dergelijken. Veel werk dat geleidelijk door den opsteller van den catalogus onder den arbeid kon worden verricht, is op die wijze afgedaan; het bespaart moeite en teleurstelling voor den onderzoeker. Geleidelijk was dat werk, maar niet altijd gemakkelijk. Dit bleek niet alleen bij de volvoering van de taak zooals zij hierboven is opgenoemd, maar ook bij de beschrijving en identificatie der verschillende oude uitgaven, welke de Bibliotheek in haar overgeleverden boekenvoorraad bezat, of welke zij al gaandeweg verwierf om haar verzameling te completeeren. Hierbij kwamen dikwijls vragen voor die eerst na geruimen tijd konden worden opge. lost... Maar dit zijn bedenkingen die na de voltooiing van het werk weinig waarde meer hebben. Ik noem ze hier alleen, om de gelegenheid te hebben de onvermoeide vlijt en zorg en opgewekiheid te vermelden, waarmede de wetenschappelijke assistente der Afdeeling Letterkunde, Mej. A. de Kempenaer, gedurende dezen langen arbeidstijd mij bijstond. Haar animo in het werk groeide met den omvang dien het langzamerhand | |
[pagina 268]
| |
verkreeg. Aan haar toewijding zijn daarenboven de uitvoerige registers te danken die het werk zullen besluiten. Hun aantal en de gegevens - chronologische, biographische en bibliographische - daarbij vereenigd, zullen eerst een recht denkbeeld kunnen geven van alles wat in den catalogus is bijeengebracht en ook verwerkt, over alle tijdvakken en niet het minst over de voortbrengsels der middeleeuwen. Ten slotte moet ik nog één ding releveeren: De catalogus heeft tot titel: Fransche Taal- en Letterkunde, in dit voorbericht echter is alleen over Letterkunde gesproken. De kennis der Taal schijnt opgeofferd te zijn. Inderdaad is dit ook het geval en niet alleen schijn. De kracht onzer bibliotheek bestaat in haar beperking. Om eenigszins volledig te kunnen zijn op enkele gebieden, moet zij zich wel onthouden van het overgaan op territoir dat niet tot haar domein behoort. Daarom heb ik begrepen de taalstudie te moeten overlaten waar zij tehuis behoort, aan de Universiteiten, en de bronnen daarvoor, behalve aan het levende onderwijs, aan de Universiteitsbibliotheken, zonder mij toch geheel te onthouden van de aanschaffing van belangrijke werken of verhandellngen op eigenlijk taalgebied, omdat de grondslag der Letterkunde niet geheel mag worden gemist. Maar mijn voornaamste streven is gegaan in de richting der in eigenlijken zin zoo genoemde Letteren. Bij de ontwikkeling der studie in ons land gedurende het laatste vijfentwintig-tal jaren, was het mijn eerzucht eerst bijeen te brengen en dan te ordenen een schat van boeken, die een sprekend beeld konden geven van den toestand der Letterkunde, al vollediger en vollediger tot op den jongsten tijd waarin wij ons zelf bewegen en die de toekomst inhoudt. Moge deze catalogus, wanneer hij in al zijn deelen gereed is, het antwoord geven op de vraag of ik hierin eenigszins ben geslaagd.’
Rotterdam. - Bataafsch genootschap der proefondervindelijke wijsbegeerte. - Het Genootschap deed in 1917 een ‘aanvullenden’ catalogus het licht zien, een boek van 148 bladzijden. Maar op de keerzijde van den titel wordt duidelijk in 't oog vallend meegedceld, dat het eerste, en eigenlijk belangrijkste deel niet aanvullend is, maar den catalogus van 1599 vervangt. Dit gedeelte beschrijft (blz. 1-74) de genootschapswerken en tijdschriften. Op dit gebied heeft het genootschap, blijkbaar door jarenlangen ruil. eene rijke verzameling. De beschrijving van de genootschapswerken is hier ingedeeld naar plaatsnamen in alfabetische orde. Heel practisch schijnt dit niet, daar men van vele dezer werken wel den titel, maar niet altijd de plaats van vestiging in het hoofd heeft. Bovendien bleken er al onder de Nederlandsche genootschappen eenige te zijn, waarvan de catalogusmaker zelf de plaats niet wist, en die hij nu op Nederland heeft gezet, dat zoodoende in de stedenrij tusschen München en Neuchatel is komen te staan. Waar een aantal genootschappen in ééne plaats gevestigd zijn, is dan weer eene alfabetische volgorde aangenomen, en ook dat op weinig practische wijze; immers ‘Artis’ staat niet op A, ook niet op N (Natura artis magistra), maar op G (Genootschap), ‘Koloniaal Instituut’ niet op K of I, maar op V (Vereeniging). Voor de echt Nederlandsche steden Antwerpen en Brussel koos de beschrijver de Fransche namen. Voor twee Parijsche uitgaven maakte hij Frankrijk - tuschen Frankfort en Giessen - tot een stad. Eene goede oplossing van de moeielijke vraag, hoe zulke titels het best te rangschikken zijn, is hier allerminst gevonden; het zou anders juist iets voor een ‘genootschap der proefondervindelijke wijsbegeerte’ zijn, zich hieraan eens te wijden. Het rubriekje B tijdschriften is een voudiger en dus practischer gerangschikt: alfabetisch naar de landen, en de titels van ieder land weer alfabetisch; het zou nog te verbeteren zijn door aanneming van den gebruikelijken bibliotheekregel: het eerste substantief voorop, en niet woorden van geene kracht, als Koninklijk. Over de 2e helft, de titels der boeken, valt niets op te merken; de systematische indeeling zal wel door den catalogus van 1899, waarbij deze zich aansluit, gegeven zijn. Een rubriekje D Catalogussen besluit het geheel. Daar is de zorg van den auteur wel zichtbaar verslapt: onze Schenking-Diederichs is bij haar geworden Schenberg-Diederichs, en deze aanwijzing met de toevoeging (Ned. Afd.) die alleen op het eerste deel be- | |
[pagina 269]
| |
trekking heeft, slaat bij hem op deel I - V. De Catalugus (sic) van de Schenking-Quack is vermeld zonder aanwijzing van de bibliotheek; evenzoo de volgende zonderling gecombineerde titel: ‘Aanwinsten op het gebied der Wis- en Natuurkundige Wetenschappen. Tijdschriftenlijst 1913.’ Zoo zijn er ook van Delft en Haarlem Lijsten van periodieken zonder aanwijzing der bibliotheek.
Rotterdam. - Bibliotheek der Handelshoogeschool, en Economisch Archief. - Van deze beide vereenigde instellingen verscheen het verslag over 1916-1917, van de hand van den nieuwen Bibliothecaris Dr. A.G. van Hamel. ‘Toen ondergeteekende op 15 April 1917 het beheer der bibliotheek van zijn tijdelijken voorganger, Dr. E.E.J. Messing, overnam, werd hem door dezen een kort verslag overhandigd van den arbeid, welke gedurende de maanden van diens waarneming (November 1916 - April 1917) verricht was. Daaruit blijkt, dat de ordening en nummering van de boeken in de handbibliotheek met kracht ter hand genomen werd, hetgeen wel noodig mocht heeten, daar de ongeveer 800 in de leeszaal ondergebrachte werken, ofschoon naar hoofdrubrieken ingedeeld, overigens vrijwel onregelmatig en zonder vaste plaats door elkaar stonden. Het noodeloos zoeken, dat van dezen toestand het gevolg moest zijn, is voortaan te vermijden, doordat niet alleen een stelselmatige orde in de plaatsing ingevoerd werd, maar ook catalogi in sheaf-vorm bij elke rubriek ter raadpleging opgehangen zijn. Verder werd een aan den eisch voldoend journaal of stamboek ingesteld en zijn er registers aangelegd van zichtboeken, bindwerk e.d. De verbetering van den alphabetischen catalogus werd onder handen genomen en met het overschrijven van den systematischen catalogus op betere kaarten werd een aanvang gemaakt. Dank zij den arbeid van zijn ambtsvoorganger, Dr. Sevensma, van zijn tijdelijken voorganger, Dr. Messing, en van het ondergeschikte personeel, trof ondergeteekende bij het aanvaarden zijner werkzaamheden de bibliotheek in bloeienden toestand aan. De verhuizing naar het nieuwe gebouw, die in den zomer van 1916 bewerkstelligd was, gaf den bibliothecaris de beschikking over aanzienlijke plaatsruimte en stelde hem met name in de gelegenheid, de handbibliotheek aanmerkelijk uit te breiden. Het ligt in de bedoeling zooveel mogelijk periodieke werken, seriën, standaardwerken en boeken van algemeen belang in de leeszaal en studiezaal onder te brengen, ten einde daardoor een ruim gebruik der boekenverzameling in de hand te werken. De belangrijke toeneming van het aantal boeken in het afgeloopen studiejaar, zoowel door schenking als door aankoop, heeft het mogelijk gemaakt, dat de boekenverzameling kon voldoen aan de steeds hooger wordende eischen, welke haar gesteld worden. Doordat de zichtboeken, alvorens tot al-of-niet-aankoopen besloten wordt, steeds hun weg vinden naar de docentenkamer, waar de docenten den wensch om een of ander werk aangeschaft te zien op desiderata-briefjes te kennen geven kunnen, wordt een nauw verband tusschen boekerij en onderwijs bereikt. Op 1 Noveḿber 1916 bedroeg het aantal in het magazijn aanwezige werken 3600; binnen het jaar was dat tot 4274 aangegroeid. Rekent men bij deze vermeerdering met 674 nummers nog een gestadigen groei der handbibliotheek, dan mag zulk een snelle uitbreiding zeer opmerkelijk heeten. Met dank moet de steun van degenen herdacht worden, die wederom door schenkingen den aanwezigen boekenvoorraad verrijkten. Niet alleen toonden de verschillende departementen van algemeen bestuur in Nederland en in de koloniën, de provinciale besturen en die van onderscheidene gemeenten hun belangstelling in de bibliotheek, maar ook van particuliere zijde werden herhaaldelijk geschenken van waarde ontvangen. Dit is het heugelijk gevolg van de éénige plaats, welke de bibliotheek steeds meer onder de Nederlandsche boekerijen gaat innemen. Dat de nieuwe localiteiten, waarin de bibliotheek gevestigd werd, een sterk toenemend gebruik zouden medebrengen, was te verwachten. Vooral in de wintermaanden valt die toeneming duidelijk in het oog. Het ongelukkig figuur, dat de maand April in dat opzicht maakt, is te wijten aan de tijde- | |
[pagina 270]
| |
lijke sluiting van het gebouw in die maand. Het aantal bezoekers steeg van 6160 tot 7221. Het avondbezoek steeg in de 9 maanden, gedurende welke de bibliotheek des avonds geopend was, van 383 tot 904. Hoewel de bezoekers der bibliotheek voor verreweg het grootste deel tot de docenten en studenten der hoogeschool behooren, begint zij toch ook meer en meer andere personen, uit de koopmanswereld, onderwijskringen en den juridischen stand, tot zich te trekken. Evenals in het vorige studiejaar werd de uitleening van boeken der bibliotheek verdubbeld. Mocht het vorige verslag op een toeneming der uitleeningen van 797 tot 1598 wijzen, thans werd het aantal van 3166 bereikt. Wederom daalde het aantal rondvragen tot andere wetenschappelijke bibliotheken gericht. Moest in het studiejaar 1915-1916 nog in 175 gevallen de hulp van elders ingeroepen worden, om een bezoeker aan een of ander werk te helpen, dat op de bibliotheek niet aanwezig was, gedurende den cursus 1916-1917 werd dit aantal 101 ioi beperkt. Zoo blijkt, hoezeer de verwachting, in het vorig jaarverslag door den toenmaligen bibliothecaris uitgesproken, bewaarheid wordt, dat de bibliotheek steeds meer in eigen behoeften zou kunnen voorzien. Van het aantal gevallen, waarin andere bibliotheken de hulp van de boekerij der hoogeschool inriepen, werd eerst sedert Mei 1917 aanteekening gehouden. Het is echter een heugelijk teeken, dat gedurende de sindsdien verstreken drie maanden de bibliotheek in tweemaal zooveel gevallen aan de van haar gekoesterde verwachting beantwoorden kon (12) als die waarin zij de aanvraagster te leur stellen moest (6). Het personeel der bibliotheek onderging eene belangrijke uitbreiding door de benoeming van Mejuffrouw I.E. Logemann tot assistente in November 1916. Met de thans ter beschikking staande werkkrachten is het mogelijk, de loopende zaken gaande te houden. De nieuwe aanwinsten worden zoo spoedig mogelijk gecatalogiseerd en ter beschikking van de bezoekers gesteld. De aanvragen worden zorgvuldig behandeld en met de wenschen en belangen der aanvragers wordt, voorzoover dat met de behoeften der bibliotheek strookt, rekening gehouden. Een steeds toenemende afdeeling der werkzaamheden vormt het geven van adviezen en het verstrekken van litteratuuropgaven, waarvan gaandeweg meer en meer gebruik wordt gemaakt, ook door personen, die in geenerlei verband tot de hoogeschool staan. Er zijn onmiskenbare teekenen voorhanden, dat de bibliotheek in een behoefte begint te voorzien, waarmede tot dusverre hier te lande geen rekening was gehouden. Ten gevolge daarvan zal de administratie eerlang die van de bestaande groote instellingen nabij komen en een nieuwe uitbreiding van personeel zal daarvan, naar ondergeteekende oordeelt, het gevolg moeten zijn. Met de beschikbare hulpkrachten toch is het niet doenlijk arbeid te verrichten, die buiten het allernoodzakelijkste omgaat. Die moet blijven liggen, daar het druk gebruik, dat van de bibliotheek gemaakt wordt, geen tijd daarvoor overlaat. De ordening van den systematischen catalogus, die in een weinig bevredigenden toestand verkeert, kon niet den gewenschten voortgang hebben. Van de talrijke werken, die op catalogiseering wachten, kon slechts een klein gedeelte voor gebruik beschikbaar gesteld worden. Beknopte litteratuuroverzichten over bepaalde onderwerpen, die bij de eigenaardige positie van de bibliotheek der hoogeschool onmisbaar zijn, konden niet worden opgemaakt. Het vervaardigen van systematische klappers op de artikelen in de ter boekerij aanwezige tijdschriften wacht op een geschoolde werkkracht, die zich eraan wijden kan. Zoo blijven er tal van desiderata over, wier vervulling ondergeteekende gaarne ter hand zou nemen. Wanneer hij den moed vindt dit verslag te besluiten met den wensch, dat hij in de gelegenheid gesteld moge worden daar eerlang toe over te gaan, dan geschiedt dat in de overtuiging, dat eerst daardoor de bibliotheek zal kunnen voldoen aan alle eischen, welke men haar stellen mag. Eerst dan zal zij ten volle aan hare roeping kunnen beantwoorden.’ Economisch Archief. - ‘Van de beschikbare localiteiten werd in het studiejaar 1916-1917 een tweede vertrek voor het Economisch Archief in gebruik genomen, waar alle voor uitleening beschikbare duplicaten | |
[pagina 271]
| |
werden geplaatst. Daardoor werd een systematische ordening van het aanwezige materiaal mogelijk, die vooral den bezoekers, die zelfstandig van het Archief gebruik maken, dienstig zal zijn. Deze ordening, die ondergeteekende bij het aanvaarden van zijn functie als directeur van het Archief vond, heeft hij gemeend nlet te moeten wijzigen. Ondanks de technische bezwaren, die er aan verbonden zijn, en die vooral bij den gestadigen groei van het Archief zich sterker zullen doen gevoelen, houdt hij haar nog steeds voor de meest practische. Uitbreiding onderging het Archief zoowel door schenking als door aankoop. Van de Rotterdamsche Gemeente-bibliotheek werden ongeveer een tiental pakken met prospectussen ten geschenke ontvangen, die de verzameling van dergelijk klein materiaal op welkome wijze aanvulden. De firma Wakkie & Co. schonk aan het Archief ruim 450 verslagen, die in bijzonderen dank werden aanvaard. Door aankoop werd een begin gemaakt met het aanleggen eener verzameling van verslagen van buitenlandsche maatschappijen en instellingen, waartoe zich een bijzonder gunstige gelegenheid voordeed. Meer dan 800 verslagen uit verschillende landen werden daardoor in het Archief opgenomen. Onge! ukkigerwijze maakten de Duitsche uitvoerverboden het onmogelijk, uit Duitschland verslagen later dan 1913 te verkrijgen; die toch zouden voor het wetenschappelijk gebruik, dat van het Archief gemaakt wordt, van groote beteekenis geweest zijn. De belangrijkste uitbreiding van het Economisch Archief was het gevolg van het stelselmatig aanvragen van verslagen bij de instellingen en maatschappijen in Nederland en de Koloniën, welke werkzaamheid den meesten tijd van den daartoe aangewezen beambte in beslag nam. De maatschappijen werden onderscheiden in die, van welke het Archief nog in het geheel geen statuten of verslagen bezat, en zoodanige, die reeds vroeger door toezending harer publicaties van hare belangstelling in het Economisch Archief blijk gaven. Met vreugde en dankbaarheid mag geconstateerd worden, dat het aantal instellingen, die zonder bijzondere aanvrage haar jaarverslag aan het Archief ten geschenke geven, steeds toeneemt. Die toeneming wettigt de hoop, dat ook de maatschappijen, waarmede nieuwe betrekkingen werden aangeknoopt, in het vervolg de verzameling der hoogeschool niet vergeten zullen. Des te eerder zal dat geschieden, nu ook die maatschappijen meer en meer het belang er van gaan inzien, dat althans op één plaats in den lande een verzameling aanwezig is, waar alle verslagen en statuten te vinden zijn en desgewenscht voor raadpleging ter beschikking staan. Hoezeer naar een voortdurende aanvulling gestreefd wordt, blijkt wel hieruit, dat in het afgeloopen studiejaar 1640 zendingen van verschillende maatschappijen ontvangen werden. Het gebruik, dat van het Economisch Archief gemaakt wordt, is uit den aard der zaak beperkt. In den afgeloopen cursus werden de schatten van het Archief 160 maal door studenten geraadpleegd. Dat cijfer wint aan beteekenis, wanneer men bedenkt, dat slechts de verder gevorderden hier iets van hun gading vinden kunnen. Daar het uitleen, bureau van het Archief onder dezelfde leiding staat als dat der Bibliotheek, is van het aantal uitleeningen niet afzonderlijk rekenschap te geven. Groot was het echter niet; gewoonlijk geven bezoekers er de voorkeur aan, de verslagen in de leeszaal in te zien. Zoolang het Archief op de bescheiden wijze blijft voortwerken als thans, bestaat tegen deze vereeniging der uitleenadministratie van beide aan het beheer van ondergeteekende toevertrouwde instellingen geen bezwaar. Het personeel van het Economisch Archief onderging uitbreiding door de benoeming van den heer F.J. Claes tot Assistent voor de Bedrijfsleer, werkzaam aan het Archief. Waar de ambtenaar bepaaldelijk met de werkzaamheden aan het archief belast, de handen vol heeft met het catalogiseeren, ordenen en aanvullen der verzameling archivalia kon zulk een uitbreiding niet uitblijven, wilde men tegelijkertijd voor een wetenschappelijke bewerking van het steeds toenemend materiaal zorgen. Dat zulk een bewerking, althans voor zoover het de bedrijfsleer betreft, thans geregeld plaats vinden kan, is het gevolg dier benoeming en ook in niet geringe mate van den steun en de belangstelling, die het Archief van den hoogleeraar in genoemd vak ondervinden mocht.’ |
|