Het Boek. Jaargang 7
(1918)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 353]
| |
[Nummer 10]Protestantsche 16e-eeuwsche schoolwetten en schoolprogram.II.Niet minder belangrijk dan de wetten is het onderwijs-program dat volgt, de Methodus lectionum, die de leerlingen naar hun vorderingen in vier klassen indeelt en voor elke klasse het onderwijs nader omschrijft: 1o. De eerste klasse is die der alphabetarii, die in spellen, lezen, uitspraak en schrijven worden onderwezen. 2o. In de tweede worden de verbuigingen en vervoegingen ingeprent, en de 8 rededeelen uit de Rudimento, van Valerius. Voorts de Colloquia van Sebald v.d. Heyden en Zebetius, korte gezegden van Terentius en Cicero, te pas komende in 't dagelijksche leven, tegelijk als herhaling van het geleerde; en als aanhangsel dagelijksche wedergave van eenige echt Latijnsche woorden en uitdrukkingen. 3o. In de derde klasse wordt de geheele spraakkunst behandeld, etymologie, syntaxis en prosodie. Daarbij als lectuur de colloquia van Zebetius, de disticha van Cato, de fabels van Aesopus, brieven van Cicero, blijspelen van Terentius, de Tristia van Ovidius of de Bucolica van Virgilius. Uit deze schrijvers worden in 't bijzonder sierlijke Latijnsche zinnen met vertaling gedicteerd, wat voor de ontwikkeling der leerlingen en het gebruik van het Latijn van groot nut is. 4o. De beginselen van het Grieksch uit Cleonardus, met de regels van rhetorica en dialectica. Uit Valerius de tropi en schemata. Van Latijnsche schrijvers de Officia van Cicero, of een redevoering, een boek van de Aeneis van Virgilius, Horatius. Van de Grieken de Evangelien, Aesopus, Isocrates of Homerus, of Euripides of een andere nuttige schrijver. De leerlingen van deze hoogste klasse worden evenals de daarvóór genoemden ook geoefend in het schrijven, zoowel van proza als | |
[pagina 354]
| |
dicht, waarvoor ze tweemaal in de week een thema op krijgen. Op Zondag vóór de preek lezen ze gewijde schriften, de brieven van Paulus, den catechismus, de psalmen van Buchananus en derg. De Zaterdag is in alle klassen aan repetitie gewijd, en bij gelegenheid aan disputaties. Zaterdags en Woensdagsmiddags vóór drieën wordt de Catechimus overhoord, daarna rusten de lessen volgens voorschrift van den Magistraat, en mag de geheele school zich met geoorloofde spelen vermaken. Ziehier den Latijnschen Tekst van de Methodns. Methodvs lectionvm, et pro cuiusque captu in certas classes vel ordines distinctio, in quibus perpetuo noster versatur labor: ut qui ad Scholam hanc tanquam ad mercatum bonarum litterarum mittuntur, videant veluti in tabula, quomodo a primis initiis ad quantumlibet fastigium tanquam per gradus sint deducendi. I. ORDO. II. ORDO. III. ORDO. IIII. Ordo. | |
[pagina 355]
| |
Een slotgedichtje herinnert de leergrage Brielsche jeugd er nog eens aan dat zij niet naar elders behoeft te gaan om de letteren te beoefenen. Ad studiosam Iuventutem BRIEL.
Non opus est Helicona petas aut Palladis urbem,
Quo tua Paegaseis ora rigentur aquis.
Hos, puer, hos subeas sacros BRIELANE recessus:
Hic habitant artes cum Pietate bonae.
FINIS.
In deze korte, heldere omschrijving zien we den gang van het onderwijs aan onze Latijnsche scholen van de l6e en 17e eeuw in een typisch voorbeeld vóór ons. De hier geschetste onderwijsmethode is die van Cornelius Valerius, een Nederlandsch geleerde van het midden der 16e eeuw, die als voorganger op schoolgebied een grooten naam had en als geleerde hoog stond aangeschreven. Men vindt hem vermeld in alle biografische werken uit dien tijd en daarna. Ik kan daarvoor verwijzen naar Van der Aa, maar laat hier de meedeeling van een ouderen schrijver, W. v. Gouthoeven, volgenGa naar voetnoot1): Mr. Cornelis Woutersz. int Latijn ghenaemt Cornelius Valerius, was geboren t'Oudewater An. 1512, studeerde te Leuven, t'Orleans ende wert priester: ende int jaer 1557 gestorven zijnde Pieter Nannius van Alcmaer, hier voren vermeit, is hy geworden in sijn plaets Professoor of Leser inde Latijnsche tale, int Collegie vande Dry tongen te Leuven, welck ampt omtrent 22 jaren bedient hebbende met onsterffelijeken loff ende grooten toeloop van toehoorders, is hy aldaar ghestorven An. 1578 out 66 jaren. We vernemen hier den Nederlandschen naam Cornelis Woutersz., die veel minder bekend is dan de Latijnsche en die door v.d. Aa niet vermeld wordt. Als geboorteplaats wordt Oudewater opgegeven, in overeenstemming met andere oude biografen; Burman heeft later in zijn Trajectum eruditumGa naar voetnoot2) betoogd dat Valerius niet te Oudewater maar te Utrecht geboren moest zijn, daar hij immers in zijn epitaphium Ultrajectinus genoemd wordt; ‘van Oudewater’ zou dan niet de geboorteplaats aanduiden, maar familienaam zijn. Hierbij sluit zich Dodt v. Flensburg aanGa naar voetnoot3), die in het feit dat ook zijne zuster zich ‘van Oudewater’ noemt, hiervoor een afdoend bewijs ziet. Overtuigend komt mij dit niet voor; waarom zou niet ook die zuster | |
[pagina 356]
| |
te Oudewater geboren kunnen zijn? Het is waar, Cornelius heet Ultrajectinus, zoowel in zijn grafschrift als in de titels van zijn werken, maar in de opdracht van de dialectica, gedateerd van Utrecht 1545, lezen we: Cornelius Valerius ab Audwater Ultraiectinus. Is het nu niet het waarschijnlijkst dat Oudewater de geboorteplaats is, maar dat hij zich bij voorkeur noemt naar zijn tweede vaderstad? Een goede biografie moet dan beide plaatsen vermelden; Gouthoeven laat iets heel wezenlijks weg, daar hij de stad Utrecht zelfs niet noemt, die in het leven van Valerius zoo'n groote plaats inneemt, en die met recht trotsch is op dezen zoon. De Utrechtsche historici, Burman en Ekker hebben dit verzuim hersteld. Reeds als kind van 12 jaar zong Cornelis mee in den Dom, daarna volgde hij eenige jaren het onderwijs van Georgius Macropedius, den vermaarden rector van de Hieronymusschool, en na zijn Leuvenschen studietijd kwam hij in de stad terug en was zes jaren lang naast den vroegeren leermeester als docent aan de school verbonden, die toen in grooten bloei wasGa naar voetnoot2). Eerst in 1550 of 1551 ging hij op reis. en in 1557 volgde hij Nannius te Leuven als professor op. Te Leuven ligt dus zijne vermaarde professor-loopbaan; daar heeft hij Lipsius en andere mannen van grooten naam als leerlingen gehad - maar aan Utrecht heeft hij zijne opvoeding en opleiding en onderwijs-ervaring te danken; daar zijn zijne blijvende werken op onderwijsgebied ontstaan. Als zijn hoofdwerk mogen we beschouwen zijn Latijnsche grammatica: Grammaticarum Institutionum libri quatuor. Als eerste uitgaaf wordt de Parijsche van 1550 vermeld, waarvan de Utrechtsche bibliotheek een fraai exemplaar bezit; het boek heeft een koninklijk privilegie, gedateerd van V Kal. Oct. 1549. Het werk bestaat uit vier deelen: de Rudimenta, de eerste beginselen van de Latijnsche spraakkunst, spelling en hoofdregels; het vervolg, ‘post prima rudimenta,’ de moeielijke deelen der etymologie; de syntaxis; en de leer van den versbouw. Hier en daar geeft de auteur eene admonitio, om zijn systeem duidelijk aan de leeraren in te prenten. Allereerst drukt hij hun op het hart ut prima illa praecepta sermone vernaculo proprie ac perspicue pueris explicent, eademque sine acerbitate saepius inculcata repetant. Interim faciles aliquot et elegantes sententiolas praeceptis omnibus intermisceant, ut vocabula rerum delecta et bene latina iam cum pueri cognoscere incipiant.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 357]
| |
Daarna, als ze de vervoegingen naar de Rudimenta behandeld hebben, geeft hij eene nieuwe aanwijzing: Hic sententiolae complures et locutiones familiares ex optimis linguae latinae authoribus decerptae proponantur, et in partibus orationis cognoscendis pueri diligenter exerceantur. Dcbent autem proponi tenerae aetati et praelegi ea, ex quibus lingua primum, deinde et pectus moresque formentur ad elegantem sermonis latini facultatem et iudicium rectum. Profuerit hic generalia aliquot syntaxeos praecepta subiungere, ut liberales (nam hos solum praefiei pueris ingenuis optamus) puerilium studiorum formatores habeant, in quibus rudem pueritiam, et iam primas literarum subamaras radiculas gustantem molliter et leniter exerceant, non tantum partibus orationis agnoscendis, quod omnium primum est, verum etiam facili constructionis examinatione praeludant ad exactiorem instutionem et integrae syntaxeos cognitionem. Overeenkomstig deze methode zijn enkele zeer elementaire syntaxisregels nog aan de rudimenta toegevoegd, zooals de overeenstemming van substantief en adjectief, toegelicht door den versregel: Orandum est ut sit mens sana in corpore sano. Als daarna de leerlingen tot de uitvoerigere grammatica zullen overgaan - in den aanvang van het 2e deel - volgen weer deze raadgevingen: Cognitis nominum et verborum flexionibus, interim dum hae grammaticae institutiones pueris explicantur, et repetitione quotidiana diligenter inculcantur, ne praeceptionum exempla desint, libellus aliquis proponatur, doctus, facilis et utilis. Breviores aliquot et faciliores Ciceronis epistolae, Erudita colloquia, qualis est illa Iohannis Ludovici Vivis exercitatio linguae latinae. Fabulae Terentianae. Praecepta aliqua morum ac vitae. Selecti aliquot ex optimis poëtis versiculi, ud numerorum modulationem et concinnitatem pueri nondum etiam intelligentes admirari incipiant, quae grandioribus magnae delectationi et usui futura sit et ornamento. Luciani quoque dialogi selecti ad usum fabularum. Et siquid aliud est eiusmodi, ut et prosit et delectet, bene latinuin et satis apertum. Ubi iam libellos aliquot audierint pueri, dictabit his praeceptor breviusculas sermone vernaculo epistolas, quas latine reddere discant. Eas ille recognoscens, non solum emendabit, verum etiam quemadmodum id quod erat dictatum, recte converti potuerit, ostendet, et suam deinde conversionem proferet. We zien reeds uit deze aanwijzingen dat het boek volstrekt niet een lesboek voor den leerling is, die trouwens nog niet genoeg Latijn kende om het te verstaan, maar een handboek en gids voor den onderwijzer, en we begrijpen ten volle, hoe een werk, waaruit zulk een ruim en helder inzicht in de taak van den onderwijzer spreekt, tal van jaren de gids voor de docenten gebleven is. En we herkennen in het onderwijsprogram van Barlaeus, van een halve eeuw later, de door Valerius gegeven voorschriften: naast de Rudimenta eenvoudige colloquia, goed gekozen kortere zinnen uit schrijvers als Terentius en Cicero, gestadige herhaling van het geleerde, en dan die ‘vocabula bene latina et sententiolae.’ En zoo is het ook met de verdere voorschriften en met de te lezen schrijvers. Valerius geeft daarover | |
[pagina 358]
| |
nog twee langere admonities, aan het slot van zijn syntaxis en aan het einde van het geheele werk. In de eerste vinden we o.a. de aardigeaanwijzing, dat het wijzen op de goede voorbeelden uit de auteurs veel beter dient om goed Latijn te leeren, dan uitvoerige spraakkunstregels met hun talrijke uitzonderingen. Ook zien we telkens weer, hoe groote waarde aan het maken van Latijnsche verzen wordt gehecht, en hoe ook bij de lectuur de dichters op den voorgrond komen, vooral Terentius, Horatius en Virgilius. Ook over het verdere onderwijs, dialectica, rhetorica en Grieksch geeft hij aanwijzingen. Voor de eerste vakken heeft Valerius zelf eene handleiding geschreven, die even als de grammatica tal van uitgaven heeft beleefd. De Utrechtsche bibliotheek heeft voortreffelijk bewaard in den ouden leeren stempelband: Tabulae totius dialecticae, Lutetiae 1550. Dat de methode van Valerius de geheele verdere 16e eeuw de heerschende gebleven is in onze scholen, wisten we reeds. Een volgeling van hem was de man, die in dien tijd mede vooraan stond onder de onderwijsmannen, de Haarlemsche rector Schonaeus. In eene redevoering van diens leerling en opvolger Th. SchreveliusGa naar voetnoot1) wordt eene belangrijke meedeeling gedaan over een omstreeks 1580 op initiatief van den Prins van Oranje opgezet plan om door eene eenparige regeling tot eenheid in het schoolwezen te komen. Douza, Donellus, Lipsius waren daarover geraadpleegd, adviezen van schoolmannen, Stochius, Schonaeus, Vekemannus, Potterus waren ingewonnen, en ten slotte was aan Schonaeus de samenstelling van een spraakkunst opgedragen, en deze had zich van de opdracht voortreffelijk gekweten; hij had daarbij Cornelius Valerius op den voet gevolgd, wat voor de hand lag, daar diens werk toch op scholen in algemeen gebruik was. Tot eenparige invoering was het niet gekomen; van verschillende kanten had men zich verzet; ‘sic Patrum Decretum circa rem litterariam evanidum, Schonaei cassus labor.’ Ik acht het waarschijnlijk dat het werk van Schonaeus, al is dan de eenparige regeling achterwege gebleven, toch niet zoo geheel verloren gegaan is, maar dat het voor ons ligt in de zeldzame uitgaaf van de Institutiones van Valerius, die in 1597-1599 bij Cornelis Claesz. te Amsterdam verscheenGa naar voetnoot2). Het boekje bestaat evenals de andere uitgaven uit 4 stukken, met eigen titels, waarvan de eerste, tevens de algemeene titel het jaartal 1599, de andere 1597 hebben, | |
[pagina 359]
| |
en er is aan toegevoegd een woordenlijst bij Zacharias Heyns verschenen in 1599, waarin bij de Latijnsche woorden uit de Etymologie de Hollandsche vertaling wordt gegeven. Daar Heyns ook de schooldrama's van Schonaeus heeft uitgegeven, ligt m.i. de veronderstelling voor de hand, dat we ook hier met werk van dezen voorganger op schoolgebied te doen hebben. En dan volgt ook verder met vrij groote zekerheid, als we op plaats en tijd van uitgaaf letten, dat het dit boekje was, dat op de gymnasiën van Amsterdam en Haarlem, en ook door Barlaeus in den Briel werd gebruikt. Niet onaardig is de vergelijking met de oude uitgaaf van 1550. De stof is eenigszins uitgebreid, wat zeker al door Valerius zelf was gedaan. Immers de korte meedeeling aan den lezer beslaat hier 5 bladzijden en is gedateerd van Leuven 1554. Ze wordt gevolgd door een opdracht aan vier jonge edelen, van 1560. Belangrijker voor ons onderwerp is eene toevoeging aan het eind van de Rudimenta. Daar worden achtereenvolgens gegeven: Breviaquaedam sapientum dicta et faciles utilesque sententiae Ciceronis, initio pueris proponendae; Sententiae aliquot Ciceronis piae et cum religione Christiana non male congruentes; Sententiae quaedam Terentii et Proverbia. Dit stemt - voor een deel letterlijk - overeen met wat Barlaeus met de leerlingen van de 2e orde behandelt. Overigens voelt men overal, en in de raadgevingen van Valerius en in het program van Barlaeus den invloed van den grooten voorganger Erasmus. Ook in het gebruik van Colloquia. De beide boekjes met samenspraken die in het Brielsche program genoemd worden, heb ik tot dusver niet kunnen vinden, maar het is aardig dat we uit dit schoolprogram al weer twee navolgers van Erasmus onder onze Nederlandsche schoolmannen leeren kennen. Zebetius moet wel dezelfde zijn die in het nieuwe Biografische woordenboek (I 1600) onder den naam Zovitius vermeld wordt als rector te Hoogstraten en daarna te Breda, en als auteur van carmina, adagia en treurspelen. Voor hem en ook voor Sebald v.d. Heyden verwijst de heer Schoengen mij naar de Texte u. Forschungen z. Gesch. der Erziehung u. des Unterrichts I - maar het schijnt verkieslijk, hier niet nog verder van het Brielsche schoolprogram af te dwalen. Als leidsman voor het Grieksch noemt Valerius Nicolaus Clenardus, en ook Barlaeus noemt hem allereerst, als hij de leerlingen in de 4e ordo met het Grieksch laat beginnenGa naar voetnoot1). Ook hier is het een be- | |
[pagina 360]
| |
kend Nederlandsch geleerde uit de 1e helft van de 16e eeuw, wiens werk als leiddraad bij het onderwijs dient. Nicolaes CleynaertsGa naar voetnoot1), in 1495 te Diest in Brabant geboren, jong naar Leuven gekomen om zich aan de studie der godgeleerdheid te wijden, en na 1520 leeraar geworden aan het collegie der drie talen, heeft zich vooral gewijd aan de studie van het Hebreeuwch en Grieksch, en voor beide talen handleidingen samen gesteld, die door eenvoud en helderheid uitmuntten. In 1529 verscheen zijne Tabula in grammaticam hebraeam, en in hetzelfde jaar de Institutiones in linguam graecam, spoedig (1531) gevolgd door de Meditationes in artem grammaticam. Daarna is hij op reis gegaan naar Spanje en Africa om zich in het Arabisch in te werken; hiervan zijn interessante reisindrukken in brieven bewaard, maar tot een wetenschappelijke uitgaaf is het niet gekomen, daar hij nog op de reis, in 1542 overleden is. Zijne Institutiones zijn tal van malen uitgegeven, en hebben tot in de 18e eeuw dienst gedaan bij de studie van het Grieksch. De Universiteitsbibliotheek te Utrecht bezit van dit werk een Keulsche uitgaaf van 1534, die ook de Meditationes bevat, in een perkamenten verzamelband, waarin verschillende oude Grieksche spraakkunst-werken zijn saamgebonden. In onze Amsterdamsche bibliotheek is een exemplaar van de Institutiones van 1551 en de Meditationes van 1552, beide bij Barthol. Gravius te Leuven verschenen en een Plantijn-uitgaaf van de beide boeken van 1581. Het onderwijs van Barlaeus te Brielle is dus zeker niet iets nieuws. Hij werkt voort op het degelijke programma van zijn voorgangers, en nog heel lang is dat in vervolg van tijd, bij alle wijzigingen in bijzonderheden, in hoofdzaak hetzelfde gebleven. Door deze onderwijsmethode, die vooral berust op het grondig bestudeeren van het Latijn, zoo dat men de taal door en door verstond en als zijn eigen taal wist te hanteeren in dicht en in proza, zijn onze beste mannen op elk gebied in de eeuw van de hoogste ontwikkeling van het Nederlandsche volk, gevormd. We mogen met het oog op de schitterende resultaten bedillende woorden als die van Goedeke, onlangs door Van SomerenGa naar voetnoot2) aangehaald, gerust als ongegrond en dom afwijzen. Opmerking verdient nog wat in de 4e ordo en in het slot van het program over de gewijde lectuur wordt gezegd. We zien daar een zeer belangrijk onderdeel van het klassieke onderwijs mee op den | |
[pagina 361]
| |
voorgrond komen, dat op onze moderne scholen te vaak ontbreekt of een al te ondergeschikte plaats inneemt. Hoe wint de beteekenis van de studie van het Grieksch, als de Evangelien en later de brieven van Paulus er bij genomen worden. En welk een schoone lectuur geeft bij de studie van Latijnsche versificatie de psalmenbundel van Buchananus. Daar vindt de leerling ‘Welzalig hij die in der boozen raad’ terug in onberispelijke hexameters: Felix ille animi quem non de tramite recto
Impia sacrilegae flexit contagio turbae:
Non iter erroris tenuit, sessorve cathedrae
Pestiferae, facilem dedit irrisoribus aurem:
Sed vitae rimatur iter melions, et alta
Mente Dei leges noctesque diesque revolvit.
En op de hexameters volgen andere metra, in de rijkste verscheidenheid. Zie hier den aanhef van ps. 31 in iamben: In te locavi spem meam
Rerum creator optime:
At tu benignus prospice
Ne spei pudescat irritae.
‘'t Hijgend hert, der jacht ontkomen’ (ps. 42) luidt in asclepiadeische verzen aldus: Non cervus fluvios sic avet algidos
Cervus turba canum quem premit, ut tui
Cor desiderio carpitur anxio,
Rerum conditor optime.
Weinig werken zijn in de 16e en 17e eeuw, en ook nog later, zoo tal van malen herdrukt als deze schoone dichtbundel. Letten we ten slotte nog even op de schoolorde van 1625, waarbij door de Staten van Holland eene algemeene regeling van het onderwijs werd gegeven, dan zien we, dat daar inderdaad weer hetzelfde program wordt gevolgd. We vinden er weer eerst de Rudimenta - zij het zonder den naam Valerius - en zoo is ook verder de gang vrij wel dezelfde. In de Classis quarta - de telling loopt hier, juist andersom dan die bij Barlaeus, van sexta tot prima - komt de grammatica graeca Clenardi, in de classis tertia worden op feestdagen de Catechesis et Psalmi Buchanani voorgelezen. In de hoogere classen komt er heel wat meer op het programma, maar dit nader te bespreken ligt buiten het plan van deze studie. Heel lang heeft Barlaeus de Brielsche school niet meer bestuurd. Hij was ongehuwd, en woonde met zijne zuster Christina Dammer, die weduwe was. We mogen, dunkt me, aannemen dat deze zuster | |
[pagina 362]
| |
in het begin van 1602 gestorven is, en dat dit aan Barlaeus aanleiding heeft gegeven een remonstrantie tot de Stadsregeering te richten, waarop den 23en Februari deze resolutie genomen is: Gedelibereert sijnde opte remonstrantie van Jacobus Barleus, rector deser stede, es omme redenen, in deselve vervatet, ende eenige goede insichten ende consideratien, bij mijn Heeren Burgermeesteren, Schepenen ende Raden deser stede verstaen ende geresolveert, dat de ordre ende onderhoudinge van de costgangers sal blijven bij denselven rector sulcx totnochtoe es geweest, op hope, die mijn voorsz. Heeren hebben, dat den voorsz. rector hem sulcx sal voorsien en daernaer schicken, dat de zwaricheden ende prejuditien, die men achtet de schole toe te comen, doordien denselven ongehuwet is, mogen comen te cesseren, mits dat den rector geduijrende sijn onghehuwetheyt te houden een goede ende versorchde dienstmaecht, bequaem omme mede op de kindren goede opsicht te nemen, ten eijnde deselve in goede ordre ende havenisse mogen werden gehouden ende van andre nootlijckheden voorsien. Lag in deze resolutie misschien de wensch opgesloten dat hij er nog toe zou komen de ‘zwarigheden en prejuditien’ te doen cesseeren door aan zijn ‘onghehuwetheijt’ een einde te maken, dan is deze wensch onvervuld gebleven. In December 1603 is rector Jacobus Barlaeus overleden. Wat weten we van de resultaten van zijn onderwijs? Slechts één feit, maar dat zeer veel zegt. Caspar Barlaeus, in 1584 te Antwerpen geboren, en al vroeg vaderloos geworden (1595) is van 1596 tot 1600 bij zijn oom Jacobus opgevoed en door hem onderwezen; reeds toen schreef hij Latijnsche verzen.
C.P. Burger Jr. |
|