Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Boek. Jaargang 8 (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Boek. Jaargang 8
Afbeelding van Het Boek. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van Het Boek. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.25 MB)

Scans (311.84 MB)

ebook (11.06 MB)

XML (0.99 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/boekwetenschap


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Boek. Jaargang 8

(1919)– [tijdschrift] Boek, Het–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Boekbesprekingen.

Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden, en Levensberichten 1917-1918.

Weer verschenen de twee bundels in één band en onder één titel (zie onzen jaarg. 1917 blz. 374), maar nu is voor hen die ze later mochten willen scheiden, om de beide reeksen geregeld te laten doorloopen, een stel titels en inhouden voor elk der twee stukken bijgevoegd.

I.

In de Handelingen is de belangrijke voordracht van pater Kruitwagen over de uitvinding van de boekdrukkunst en hare eerste voortbrengselen opgenomen. De talrijke leden die de voordracht op de laatste jaarvergadering hoorden, zullen haar zeker met groote voldoening na ontvangst van het boek nog eens genoten hebben. Maar ook buiten dien kring wenschen we het opstel vele lezers toe. De auteur is er bijzonder goed in geslaagd, tegelijk aan leeken een overzicht van de geschiedenis der uitvinding en van de bestudeering der oude drukken te geven, en ook aan lezers die al met het onderwerp vertrouwd zijn, een in vele opzichten nieuwen en helderen kijk er op te geven. Hij heeft zeker datgene wat hij als zijn ‘eerste doel’ aangeeft, verspreiding van kennis van en belangstelling in de uitvinding en de oudste boeken ‘eenigermate bereikt.’

Daarnaast was het hem er om te doen, een effectieve medewerking te verkrijgen van alle belangstellenden bij het opsporen van oud drukwerk. Of hem dit gelukt is, zal, zooals hij zelf zegt, eerst de toekomst kunnen leeren. Voor dezen twijfel is wel eenige reden. Het voorbeeld dat hij zelf

[pagina 30]
[p. 30]

geeft, de ontdekking van een stuk perkament, dat bij onderzoek een blad bleek te zijn van een missaal, waarvan het bestaan nog niet bekend was, geeft den indruk dat zulk een vondst alleen effect kan hebben wanneer ze gedaan wordt door een kenner als hij is, dat een leek er niets mee zou hebben weten uit te richten.

En vragen we nu, of hetgeen we in de voorafgaande bladzijden vernomen hebben over het incunabel-onderzoek werkelijk tot leiding van den leek bij zulke vondsten kan strekken, dan kan het antwoord moeielijk bevestigend zijn De incunabulist heeft het niet kunnen laten, dat wat hem het meest vervulde, breed uiteen te zetten; Haebler's typen-onderzoek neemt bij hem een zeer ruime plaats in. En dit lijkt mij het zwakste deel van zijn betoog

Ik stel me dien ongelukkige al voor, die door Kruitwagen opgewekt, in oude boeken gaat zoeken, en een fragment van een boek vindt, dat wel eens belangrijk kon zijn. Laten we aannemen dat het werkelijk belangrijk is, b.v. een stuk van een ouden zoogenaamden Costeriaan. De vinder bekijkt het, ontcijfert alle letters, maar vindt niets dat op een titel, een jaartal, een plaatsnaam lijkt. Nu denkt hij, op gezag van Kruitwagen, om Haebler. Hij slaat dat omvangrijke boek op, zoekt de tabel met de 100 vormen van een M, en zoekt nu een M in het gevonden fragment, maar òf hij vindt er geen òf hij komt bij nadere vergelijking van de gevonden M met de tabel, op een exponent, die maar eventjes op een 40 of 80 verschillende drukkers voert. Hij neemt zijn duimstokje, maar vindt geen 20 regels onder elkaar om te meten. Hij gaat dan in wanhoop het geheele boek doorworstelen om andere kenmerken te vinden. Zoo iemand zal door dat eene experiment wel voor goed van zijn incunabelneiging genezen zijn. Ook al vindt hij nu eens geen Costeriaan, maar een gewoner devoot boeksken van een 40 of 50 jaar later, zoo een dat gedrukt is met de letter van Hendrik den Lettersnijder, hij zal ook met Haebler niet terecht komen.

Neen, de gids heeft hier zeer stellig een verkeerden weg gewezen. Niet naar Haebler maar naar Holtrop en naar Campbell en Wouter Nijhoff moeten de opspoorders van oude Nederlandsche boeken worden verwezen. En voor het geval, dat ze buitenlandsch druk werk vinden, moeten ze in de eerste plaats in kennis gebracht worden met het werk van Hain, die meen ik door Kr. niet eens wordt genoemd. En als ze dan bepaald ook met de typenstudie kennis moeten maken, is dan nog de qualificatie van de groote incunabel-werkers niet onjuist? Moeten we in Proctor niet meer zien dan een ‘wonderbaar talent’, en daarentegen bij Haebler iets geniaals? Mij komt het voor dat de omgekeerde appreciatie juister zou zijn; het geniale ligt in Proctor's werk, bij Haebler daarentegen misschien niet eens een wonderbaar talent, maar een eerbiedwaardig stuk onverdroten arbeid. En in dit laatste opzicht dient men toch al weer Hain, en naast hem onzen Campbell en Holtrop mee te noemen.

Mooier dan het hoofdstukje over de ‘Typenkunde’ vind ik hetgeen volgt, het overzicht van de ontwikkeling van het Nederlandsche druktype, waar Hendrik de Lettersnijder op den voorgrond komt als de man die de eigenlijke nationale drukletter ontworpen en in algemeen gebruik heeft gebracht. We kenden hem al; Johannes Enschedé, en later Charles Enschedé hebben zijne beteekenis ontdekt en aangewezen; Kruitwagen doet dit nog eens heel helder, op grond van een uitgebreider materiaal, en hij heeft bovendien het succes gehad, den man die door Joh. Enschedé voor een Delvenaar was gehouden, die door Campbell, meen ik, naar Antwerpen was verplaatst, ten slotte, geholpen door Mej. Dr. Moquette, adjunct-

[pagina 31]
[p. 31]

archivaris van Rotterdam, als een geboren Rotterdammer te hebben herkend.

Aardig zijn ook de historisch-statistische mededeelingen over de Nederlandsche drukken, waarbij het mij echter niet juist voorkomt, dat de tegenwoordige grenzen van ons land in acht genomen zijn, in plaats van eene ruimere begrenzing. De Nederlandsche incunabelen omvatten al de Nederlanden, en de gegevens over Antwerpen, Leuven, Brussel, Gent mist men zeer noode in de tabelletjes op blz. 46, en de daaraan vastgeknoopte besprekingen. Mocht iemand antwoorden, dat er toch verschil in karakter is tusschen de zuid-nederlandsche en de echte Hollandsche drukken, dan antwoord ik, dat juist het woord ‘Hollandsch’ door Kr. weer te ruim wordt gebruikt. Deventer b.v. is wel Nederlandsch maar volstrekt niet Hollandsch, en de Deventersche drukken verschillen van de werkelijk Hollandsche meer, dan vele Antwerpsche.

Maar het zou den schijn krijgen alsof ik in de frissche, knappe studie meer verkeerds dan goeds vond, en dit is in de verste verte niet het geval. Ik herhaal daarom tot besluit, wat ik reeds te voren schreef, dat ik aan het stuk vele belangstellende lezers toewensch, en ik voeg er den wensch bij, dat de auteur ook over de houtsneden, door hem in de voordracht mede behandeld, maar hier ter zijde gelaten omdat geene reproducties konden worden gegeven, eens eene iets breedere mededeeling met reproducties moge geven. Die zal zeker even leerzaam, even onderhoudend en vooral even opwekkend zijn als deze studie over het drukwerk.

II.

De bundel levensberichten is minder omvangrijk dan gewoonlijk; verreweg het belangrijkste is het levensbericht van Kern door W. Caland, waarmee de reeks begint. De ‘lijst der geschriften’ hieraan toegevoegd, beslaat zes en een halve bladzijde; zij zou heel veel belangrijker zijn geworden als de opsteller voorde jaren vóór 1903 niet had kunnen verwijzen naar de bibliografie in dat jaar door Petit gegeven in het Album-Kern. Verder zijn nog bibliografische lijsten gegeven bij het leven van den hoogleeraar M.A. Gooszen (ruim 3 bladzijden), van A J. ten Brink (eene bladz.), van L. Leopold. De laatste, iets meer dan eene bladzijde, is merkwaardig omdat er eene reeks uitgaven in vermeld wordt waarvan verscheidene het tot 25 à 35 drukken brachten. Het zijn de schoolboekjes, waaraan zoo velen onzer nog herinneringen hebben. Mosroosjes, Stofgoud enz., die jaren lang op tal van scholen in geheel Nederland werden gelezen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken