Mededeelingen.
Hooggeachte Redactie!
Uwe opmerking op bl. 60 van ‘Het Boek’ jaarg. 1919 biedt mij welkome aanleiding een onwillekeurige onduidelijkheid mijnerzijds te herstellen. U heeft eenigen aanstoot gevonden in hetgeen ik schreef in de inleiding van mijn ‘De Chronologie van het leven van Paulus’: ‘Voor publicaties van Roomsch-Katholieken, die in onze Univer-siteits-bibliotheken al te schaarsch vertegenwoordigd zijn, klopte ik aan bij de bibliotheken der Seminarien te Warmond en te Maastricht en bij het St. Ignatius-Kollege te Valkenburg (L.).’ U vindt in deze regels aanleiding tot de vraag of ‘het werkelijk door nauwkeurig onderzoek is gebleken, dat onze universiteitsbibliotheken in verhouding minder publicaties van Roomsch-Katholieken dan van protestanten bezitten’, en tot de verzekering, ‘dat aan onze universiteitsbibliotheken nooit aankoop van een boek wordt nagelaten, omdat de schrijver katholiek is.’ Ik stel er prijs op te verklaren, dat laatstgenoemde verzekering, wat mij betreft, volkomen overbodig was. In dit opzicht eenige klacht te uiten, ware mij persoonlijk te minder gepast, omdat, zoover ik mij herinner, de Leidsche Bibliotheek, waarmede ik uitteraard t meest in aanraking kom, nimmer aanschaffing van een boek, door mij aangevraagd of aanbevolen, heeft geweigerd, integendeel met de meeste wel-willendheid aan dergelijke aanvragen tegemoet kwam. Ik heb dan ook stellig allerminst er aan gedacht in dezen ‘confessie-neele’ partijdigheid te onderstellen bij de huidige bibliothecarissen onzer academische boekverzamelingen.
Mijne opmerking gold bovendien uitsluitend de literatuur over het door mij behandelde onderwerp. Het komt mij eigenlijk vanzelfsprekend voor, dat een conscientieus auteur ook niet anders dan ten aanzien van zijn speciaal veld van studie in deze materie een oordeel uitspreken zou. Er zal bezwaarlijk iemand gevonden worden, die te dezen opzichte tot een oordeel over alle in onze bibliotheken aanwezige literatuur bevoegd zou zijn. Mijn opmerking had derhalve slechts zeer beperkte strekking, die ik nu tot opheffing van misverstand in zooverre tracht te verduidelijken, dat speciaal oudere Roomsch-Katholieke literatuur over het onderwerp schaarsch ir. onze Bibliotheken vertegenwoordigd bleek, een verschijnsel, dat mij trouwens ook wel eens op ander terrein trof. Ik kan dit ontbreken van oudere literatuur, voorzoover ik tot een beoordeelen daarvan bevoegd ben, hoofdzakelijk slechts verklaren, eenerzijds uit de, thans gelukkig verouderde axiomatische stelregel van een voorbijgegane generatie: ‘catholica non leguntur’, anderzijds uit de beperkte ere-