Het Boek. Jaargang 8
(1919)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 211]
| |
[Nummer 7]Een onbekende Fransche incunabel.Onlangs is de Typografische bibliotheek der Lettergieterij ‘Amsterdam’ te Amsterdam in het bezit gekomen van een druk der Constitutiones van Clemens V, door Gering, Friburger en Crantz te Parijs gedrukt, welke incunabel belangrijk genoeg is, om er de lezers van ‘Het Boek’ mede bekend te maken, daar hij zelfs in Frankrijk onbekend is, uit het jaar 1475 dateert, en een tot nu toe bestaande gaping in de voortbrengselen van deze drukkerij aanvult. Ondergeteekende kocht haar bij een koopman in de Oudeman-huispoort te Amsterdam, die ze met een partij andere boeken, meestal defecten, had verworven van een bekende firma te dezer stede. Ook de incunabel is niet in gaven staat; de rugzijde is bij de meeste bladen sterk verteerd, zelden zitten de twee bladen nog aaneen, en op enkele plaatsen zijn kleine stukjes van den druk verloren gegaan. De marges echter zijn nog breed en niet extra afgesneden. Het boek lag los in een lederen band met houten borden, gestempeld met een eenvoudige ruitpatroon van elkander diagonaal snijdende fileten binnen een door dubbele fileet-lijnen omgeven rechthoek; op de raakpunten der ruiten met de rechthoekige kaderlijnen, in de hoeken van den rechthoek en in 't midden van 't binnenvlak is een klein rosetje gestempeld. De koperen sloten van mooien een-voudigen vorm en versiering zijn intakt gebleven, hoewel overigens het leer van den band zeer geleden heeft en het achterplat er bijna van ontbloot is. Op 't achterplat zijn nog de overblijfsels van een paar ijzeren klampen waaraan een ketting bevestigd is geweest. De band is veel te ruim en heeft dus nog andere drukken geborgen; wellicht waren dit de andere gedeelten van het kerkelijk recht waarvan de Constitutiones Clementis V het vierde is. Dit en de daaraan voorafgaande gedeelten: 1o) Decretum Gratiani, 2o) Decretates Gregorii IX, en 3o) Sextus [liber] Decretalium Bonifacii VIII werden reeds vroeg in druk gegeven. Ze verschenen meestal afzonderlijk, daar ieder gedeelte, voorzien van de commentaren van een of | |
[pagina 212]
| |
anderen bekenden rechtskundige, op zichzelf reeds een flinke foliant vormde. Natuurlijk bepaalden de drukkers zich niet tot het uitgeven van één gedeelte, maar als het niet boven hun macht ging lieten zij alles in drie of vier foliobanden als een soort serie verschijnen. Van elk dezer gedeelten van het kerkelijk recht verschenen tot het jaar 1500 niet minder dan 50 à 60 uitgaven. Blijkbaar hebben ook de eerste Parijsche drukkers Ulrich Gering, Michael Friburger en Martin Crantz zich reeds in 1475-76 aan zoo'n uitgave van de kerkelijke rechtsbronnen gewaagd. De oplage der verschillende gedeelten schijnt evenwel vrij klein te zijn geweest, daar er maar weinig exemplaren van over zijn. Van het Decretum Gratiani is tot nu toe geen exemplaar bekend, maar omdat de drie andere gedeelten wel bestaan, ligt het vermoeden voor de hand dat Gering en consorten toch ook dit deel hebben uitgegeven. De Decretales van Gregorius IX verschenen bij hen in 1476; daarvan is maar één exemplaar bekend in de Stadsbibliotheek te Solothurn. Van het Sextus Decretalium van Bonifacius VIII zijn twee exemplaren bekend, in de Bibliothèque Nationale te Parijs en te Mende, met den datum 10 April 1475.De Clementinae, thans in het bezit der Typografische bibliotheek te Amsterdam, blijkbaar een vervolg daarop, zijn gedateerd 1 Juli 1475. Hieronder volgt een bibliographische beschrijving van het boek.
Clemens V. Constitutions cum apparatu (glosa) Johannis Andreae. Parijs, Martinus [Crantz], Udalricus [Gering] en Michael [Friburger], 1 Juli 1475. 2o. 66 bldn.; katernen [a10 - e10 f8 g8]; 49 (Constitutiones) en 68 (Glosa) regels, om da Constitutiones heen gezet in 2 kolommen; typen 2 en 3. Bl. 1 ontbreekt (blank?). Bl. 2a 1, Glosa: [I]ohannes. gr̄osum hoc nomē ꝑinterp̄tatōes deriuatōes vel ethi // mologias extollere nō ē meū ... Constitutiones, na een open ruimte van 12 regels: [I]ohannes ep̄s ɓuus ɓuoꝝ // deı / dılectıs filijs, doctorı- // bus, et scholarıbˀ vniuésis // bon̄. cōmo2antıbˀ / fal'm et // ap. bn̄dıctıonē ... BI. 10a 1: nʊ creat. de ṗui. ex ꝑte. in fi. et. c. q2 intentōis. et optime cōuenit // ... Bl. 11a1 (katern b): penituit. et vıde q2 q̄ ad casum istū tollıt opı. dy. qui dıcebat in // p̄all'.l.sı pr ȹ sufficiebat... Bl. 62a 2, reg. 10, einde der Constitutiones: hoc ırrıtus / nec etıā ırritan- // dus. // Reg44, eindeder Glosa:§. ȹ sınōvt totū. natura vero naturās cū ad ıliā redıbimus per // intercessıonem virginis glo2ıose nos collocet cum electıs. Amen. /// Clementis Quintı clarissımum opus Con- // stıtutıonū, cum glofa domini Iohannis an- // dree finit felıcıter. Parısius per Martınum // Vdalrıcū, et Michaelē mirıfice imp2essum // P2ima die Iulij Anni domini Mıllesimi // quadrıngentesımi septuagesımi quinti deı // gratıa consumma- | |
[pagina *7]
| |
Beginpagina van Clemens V, Constitutiones. Parijs 1475.
Op de helft der ware grootte. | |
[pagina 213]
| |
tum. / Bl. 62b blank. Bl. 63 a1: [E3] (xiu onleesbaar) i de paradıso. dıxı. rıgabo.02tū // plantatıonū. ait ılle celestıs agrıcola // qui vere fons sapıentıe / verbū deı /// a patre / ... Bl. 65b 2, reg.30: voluntatum / infrıngere. vl'ei ausu temera. 2c̄. // In rood: Constitutio execrabılıs 10 pape xxij. // [I2] Ohānes ep̄s seruus ɓuoꝝ deı ad ꝑpetu- // am rei mem021ā. Execrabılıs quoꞏ2ūdā // tā relıgıosoꝝ q̃ʒ̃ scl'arıū ābıtıo... // Bl. 66 bI, reg.37: et voluntatū infrıngere. vel eı. rc. Datum // Auinion̄. xiij. Kl'n. decemb2ıs. Pontificatus // nostrı anno secundo. /// Rub2ice Clementıarū. (sic) // De Summa trınitate et fide catholıca. folıo. ij // De Rescrıptıs. folio. iij. // De Electıone ... Bl. 66b 2 reg. 47: De Verboꝝ sıgnificatione. folio. (lix.; blad defect) // In rood: LAVSDE(O); (defect). ![]() Colophon (ware grootte).
Deze druk der firmanten uit de drukkerij ‘Le Soleil d'Or’, waarmede ik aanvankelijk slechts beoogde het schaarsche bezit aan incunabelen van de Typografische bibliotheek tevermeerderen, heeft aan belangrijkheid gewonnen, nu blijkt dat hij in geen der bekende incunabel-beschrijvingen voorkomt. Pellechet die de incunabelen van alle openbare bibliotheken in Frankrijk beschrijft, en bij wie men hem toch i.v. Clemens wel allereerst zou verwachten, kent hem nietGa naar voetnoot1. De eerwaarde heer fr. Bon. Kruitwagen van wien ik voor dit opstel menige dankbaar aanvaarde nuttige toelichting en wenk mocht ontvangen wees mij op de overeenkomst in beschrijving van onzen druk der Clementinae met die van Peter Schoeffer te Mainz van 13 Augustus 1471 (Pellechet 3837 = Hain *5412 = B M C. I, p. 28) waaruit blijken kan, dat de Parijsche zetters den ouderen Mainzer druk copieërden. Het is voor den incunabelkundige van professie zeker een dankbare opgave om aan te toonen, of en hoe de Parijsche | |
[pagina 214]
| |
zetters van 1475 gepeuterd hebben, om hun kolommen van 68 (commentaar) zooveel mogelijk gelijk te houden met de Mainzer uitgave van 1471, die 70 regels per kolom telt. De zetters van Gering hebben overal waar een voorgaande regel niet vol stond bij een uitgang, woorden van den volgenden regel naar een voorgaanden geschoven, en dit met gerubriceerde streepjes rond en onder de woorden nader aangeduid. Of de Mainzer uitgave van 1471 dat ook doet, kan het Haagsche exemplaar (Kon. Bibl. Holtrop II. 8) uitmaken. Zeker is het, dat zulks wel gebeurt in de Mainzer uitgave van 10 Sept. 1476 (BMC. I, p. 38 = Hain *5421 = Pell. 27362). In den BMC. staat het uitdrukkelijk aangegeven. Ook deze uitgave door Schoeffer is in de Kon. Bibl. te 's Gravenhage (Holtrop II. 12). Onder tal van andere opzichten copiëerden de Parijsche zetters van 1475 hun collega's van 1471 uit Mainz. Zoo met het register, waarin de folieering in druk staat aangegeven, terwijl die bij het drukken van het boek aan den kop van de folios blijkbaar werd vergeten. De folieering stond vooruit vast, omdat men den druk van Mainz 1471 bladzijde voor bladzijde nazette. Belangrijk uit een typografisch oogpunt zijn de vier, achter het door een colophon formeel afgesloten boek gevoegde bladen met de constituties ‘Exivi de Paradiso’ van Clemens V, en ‘Execrabilis’ van Johannes XXII, omdat daarbij geen glossen gemaakt zijn, zoodat daardoor gelegenheid wordt gegeven het aantal regels per kolom, ook bij de grootere typen te bepalen. Zoowel bij de bijbelsche als bij de juristische commentaren werd de hoofdtekst, niet alleen in de handschriften maar ook in de drukken, steeds met groote letter in het midden van de bladzijde geplaatst; de commentaren kwamen aan alle kanten daaromheen te staan met kleinere letter. Men krijgt daarbij dus nooit een pagina waarop de groote letters de volle lengte van een kolom innemen. Bij niet geglosseerde stukken was dat echter wel het geval, zoodat men daar het aspect van een pagina in de groote type kan beoordeelen, en het aantal regels van een zoodanig gezette pagina kan vaststellen. Dit kan bij de beschrijving van incunabelen soms van werkelijk belang zijn. Het is als integreerend deel van de beschrijving, steeds welkom aan den bibliograaf. De ordening dezer niet geglosseerde constituties achter de wel geglosseerde is door Fust en Schoeffer vastgesteld. Wellicht vonden zij die ook zoo in het handschrift dat hun als voorbeeld diende. Dat de meeste andere uitgaven der Clementinae deze ordening behouden hebben, ligt daaraan, dat zij wat tekst zoowel als zetsel aangaat, | |
[pagina 215]
| |
ongetwijfeld directe of indirecte copieën van een der vier uitgaven van Fust en Schoeffer waren. Ofschoon het boek sterk gehavend is, waren de katernen, dank zij mede de enkele verbonden binnenfolio's, nog te reconstrueeren. Ook de niet steeds ‘registerende’ schoon- en weerdruk der pagina's bood aanknoopingspunten, waaruit kon worden vastgesteld, welke pagina's naast elkaar gedrukt werden. Gedrukte signaturen komen in het boek niet voor; de enkele geschreven signaturen waarvan men nog sporen vindt, zijn moeilijk te ontcijferen, en geven op geenerlei wijze beschouwd een behoorlijke slotsom. Uit de ordening der katernen blijkt dat blad 1 (ontbrekend) blank geweest moet zijn. Een titel zal er wel niet op gestaan hebben. Van de eveneens door de Parijsche vennooten gedrukte Bonifacius VIII gedateerd 10 April 1475 (Pell. 2734) was óók het eerste blad blank; en daar de uitgave der Clementinae van 1 Juli 1475 een voortzetting daarvan is, ligt het voor de hand dat ook de uitvoering in denzelfden geest werd gehouden. Met welke type de Bonifacius VIII werd gedrukt, valt uit de opgave van Pellechet niet op te maken. Zij zegt ervan dat het met een gothieke letter in twee grootten is gedrukt; en daar Gering c.s. slechts één waarlijk gothieke type (hun type 2) gebruikten, kan met de andere letter niet dan een zgn. half-gothieke letter zijn bedoeld, als hoedanig daarvoor eer hun type 3 dan wel 1 kan doorgaan. Want al is deze laatste afgeleid (‘imitated’ zegt Claudin in zijn: The first Paris press) van de letter waarmede Sweynheym en Pannartz te Rome in 1469 hun editie van Caesar's Commentaria drukten (welke letter nog sterk vermengd is met gothieke schrijfvormen), in veel sterker mate dan hun type 1 vertoont hun type 3 deze dubbelslachtige vormgeving: Romeinsche kapitalen en (rond) gothische onderkastletters. Zouden we hieruit dus welhaast mogen afleiden dat het Sextus Decretalium van 10 April 1475 reeds met type 3 werd gedrukt, toch meenen wij zulks niet te moeten doen, daar dan de mededeeling van Claudin in zijn Histoire de l'imprimerie en France dat deze type voor de eerste maal werd benut in hun uitgave van het Speculum Vitae Humanae door Rodrigo van 1 Aug. 1475, zou wijzen op een zoodanige onbekendheid met het werk dezer drukkers in de Fransche bibliotheken, als wij die bij dezen historicus en bibliograaf niet mogen veronderstellen. Het onjuiste van Claudin's bewering zou dan niet meer geweten kunnen worden aan het later opduiken van drukken met deze type, die we hieronder doen volgen, tevens om | |
[pagina 216]
| |
te wijzen op een eigenaardige bijzonderheid in den verschijningsdatum der persproducten van Gering c.s. Vijf maal achtereen toch lieten zij telkens op den eersten der maand een werk van de pers komen. Zoo verschenen: 1 Juni 1475. Magninus. Hain 10477, Proctor 7841. Type 3. 1 Juli. Clemens V, Constitutiones. Typen 2 en 3. De tot dusver ontbrekende datum in deze reeks. 1 Aug. Rodericus. Hain 13945, Proctor 7842. Type 3. 1 Sept. Voragine, Legenda aurea. Niet in Hain. Proctor 7843. Typen 2 en 3. En als laatste bewijs van voortvarendheid der vennooten: 1 Oct. Gregorius, Homiliae. Hain 7949, Proctor 7844. Typen 2 en 3. Volgens deze opgaaf werd al voor twee drukken, voorafgaande aan de door Claudin genoemde Rodericus, type 3 gebruikt. Al aanstonds bij het vluchtig vergelijken van de door Claudin gegeven, (en de daaruit door de Ges. f. Typ. overgenomen) afbeeldingen van de door Gering c.s. gebruikte lettertypen met onzen druk der Clementinae, viel het mij op, dat in deze laatste cenige letters en teekens voorkomen die we in beide afbeeldingen missen, of die daarin onjuist zijn weergegeven. Na een nauwkeuriger vergelijking kon ik van typen 2 en 3 een aantal aanvullingen en verbeteringen opsporen, welke hierbij worden afgebeeld naar teekeningen die ik er van maakte. ![]() Aanvullingen en verbeteringen van type 2.
De romein I kapitaal is vrij zeker die van type 1, ze is te groot voor het corps van type 2, en steekt daardoor boven de lijn uit. Eveneens is de kapitale romein P van type 1 afkomstig, maar deze werd, door er van boven een weinig af te nemen, waardoor de tree verloren ging, passend in het corps van type 2 gemaakt. De kapitale romein R en de veel kleinere C zijn inderdaad nieuwe typen. Het is vrij zeker aan te nemen, dat deze romeintypen werden gebruikt omdat ze smaller zijn, en minder ruimte innemen dan de overeenkomstige gothische, waardoor er meer op den regel kon gezet worden, en dus gemakkelijker het gedrukte voorbeeld, waarover we reeds spraken, kon gevolgd worden. ![]() Aanvullingen en verbeteringen van type 3
| |
[pagina 217]
| |
Bij type 3 gebruikten Gering c.s. behalve de i met punt veelvuldig deze letter zonder punt. Dit kan niet worden toegeschreven aan het defect raken ervan, daarvoor komt ze te dikwijls voor. Vrij zeker werd ze zoo gemaakt om naast c, t, f en f gebruikt te worden, ofschoon hare toepassing niet tot deze samenstellingen beperkt bleef en ze bijwijlen o.m. ook naast n en 1 wordt geplaatst Nog minder verklaarbaar wordt het gebruik dezer letter, wanneer we bemerken dat op de eerste der door Claudin gereproduceerde bijbelpagina's meestal de i zonder punt, en op de laatste daarvan (dit is ook de slotpagina) vrijwel alle i's met punten voorkomen. Behalve deze afwijking komt er nog een i voor zonder aanzethaaltje boven links. De bedoeling daarvan is duidelijker en geeft tevens een kijk op de wijze waarop deze zoo uiterst nauw gestelde letter werd gegoten: nl. ‘overhangend’ zooals de vakterm luidt. De linksche boventree valt telkens over het wit rechts terzijde van de vorige letter, zoodat de letters als het ware over elkaar schuiven. Wanneer nu zoo'n letter met overhangende tree zou komen te staan naast eene die het blokje geheel vult, zooals de c, of eene waarbij juist een streepje komt op de plaats dier tree zooals bij de t en de r, kon de gewone i er niet tegenaan gezet worden, zonder dat de door de overhangende tree opengelaten ruimte met wit werd opgevuld. Dit is echter een zeer tijdroovende en nauwkeurige bezigheid, en het is dus licht te begrijpen, dat men om hieraan te ontkomen zijn toevlucht nam tot een i zonder linksche boventree. Bovendien bracht dit nog het voordeel mee dat ze smaller is, en er dus nog meer op den regel kon komen. Een aparte stempel en matrijs behoefde hiervoor niet te worden gemaakt; van de bestaande i werd de tree afgeschaafd. De r met bovenstreepje is bij Claudin als zoodanig niet te herkennen; daarom geef ik er een juister teekening van. Eveneens foutief staat daar een afkortende haal? (voor us) als ligatuur met de b samen afgebeeld; dit is echter een los type dat ook naast andere letters werd gebezigd. Niet in overeenstemming met de opgave van de maat in de uitgave der Ges. für Typenkunde meten in onzen druk 20 regels van type 3 hoogstens 114 mm., terwijl dáár 115 mm. wordt opgegeven. Dit werk der Parijsche firma kan den incunabel-kundige aanleiding geven tot de studie van die bijkomstigheden, welke ons omtrent de werkwijze der oude drukkers meer licht kunnen verschaffen. Zoo zijn om te beginnen de regel-uitgangen tamelijk oneven, waardoor | |
[pagina 218]
| |
misschien te ontdekken ware, hoeveel zetters aan het boek hebben gewerkt. Verder ware nog na te gaan, of ook de eigenaardige omstandigheid, dat sommige opschriften in rood (afwisselend van fletsoranje tot bruinrood) zijn gedrukt, en andere er door den rubricator in zijn geschreven, met verschillende zetters of persen der drukkerij samenhangt. In elkgeval heeft deze bijzonderheid, katernsgewijs beschouwd, geen andere oorzaak dan dat men gaandeweg aan het drukken der opschriften de voorkeur gaf, waaruit blijkt dat men van meet af aan geen zeer vasten opzet voor de uitvoering van dit werk had gevormd. In katern A, C en G zijn ze allen geschreven, in katern B, D en E zijn ze gedrukt en geschreven en slechts in katern F zijn ze alle gedrukt. In katern B is op blad 11 recto een geschreven en op de daarnaast staande versozijde van bl. 20 een gedrukt opschrift. Dit niet gelijk drukken van de opschriften op de naast elkaar staande pagina's van een dubbelblad komt ook in katern E voor, waardoor we gaan twijfelen, of van den zwart-druk twee pagina's gelijk werden getrokken. Deze twijfel wordt aanstonds weggenomen bij een nauwkeurige vergelijking van den stand der naast elkaar staande pagina's op het dubbelblad. Staat de linksche pagina een weinig scheef, dan is dit met de rechtsche eveneens het geval. Buitendien is ook het rugwit (de beide binnenmarges) steeds boven even breed als onder, in zoover dit is na te gaan bij de meestal niet meer samenhangende bladen. Wel verschilt dit onderling van breedte, in katern B varieërt het zelfs van 8 tot 13 Augustijn, terwijl in katern C en E het rugwit meestal 10 Augustijn, in D 8 en 8,5 en in F 8 en 9,5 Augustijn groot is. Het spreekt van zelf dat bij zoozeer in afmeting verschillende binnenmarges ook de buitenmarges niet gelijk konden blijven. Dit verschil in rugwit, zal een gevolg zijn van veler handen werk, zooals ook de op enkele plaatsen, waar later een geteekende initiaal moest komen, voorgedrukte letter (director). Tenslotte dien ik nog te vermelden dat op alle bladen één punctuurgat voorkomt rechts (links) bovenaan in den hoek, en dat zich in het midden onderaan een sterke moet (indruk) bevindt.
Amsterdam, Juni 1919. S.H. de Roos. |
|