Het Boek. Jaargang 8
(1919)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 305]
| |
[Nummer 9]Spaansch-Portugeesche en Engelsche Incunabelen.II.De eerste Engelsche boekdrukker was de bekende William Caxton. Geboren omtrent 1420 in Kent, woonde hij ongeveer 30 jaar lang (1440-1469) in Holland, Zeeland, Braband en Vlaanderen, en was o.a. bestuurder van de Engelsche kooplieden te Brugge. Omstreeks 1469 trad hij als secretaris in dienst bij Margaretha van Bourgondië, zuster van Eduard IV, die hem aanspoorde, zijn vertaling van Raoul le Fèvre's ‘Recueil des histoires de Troye’, waaraan hij vroeger begonnen was, weer op te vatten. Hij was aan die vertaling begonnen op 1 Maart 1468/69 te Brugge, en eindigde ze 19 September 1471 te Keulen, waar hij aan 't boek doorwerkte, wanneer hij tòch niets anders te doen had, zooals hij dat zelf heel naïevelijk uitdrukt: ‘And also because that I have now good leyzer beyng in Coleyn and have none other thynge to doo at this tyme’Ga naar voetnoot1). Daar hij het werk ook wilde laten drukken, maar zijn verblijf te Keulen daarvoor te kort was, besloot hij van de gelegenheid gebruik te maken, en zich te Keulen zelf in 't drukkersvak eenigszins te bekwamen. Hij ging dus in de leer bij de drukkerij van de ‘Flores S. Augustini’ en werkte daar mede aan een uitgave van Bartholomaeus de Glanvilla (Anglicus), De proprietatibus rerum. Dat dit juist het werk van een Engelschman, en tevens de editio princeps ervan was, wijst erop, dat Caxton bij deze onderneming nog wel nader betrokken was dan alleen als letterzetter. Die betrekking blijkt echter niet uit het boek zelf, maar uit een Engelsche vertaling ervan, door Wynkyn de Worde 20 jaar later te Westminster uitgegeven, waarin men leest: And also of your charyte call to remembraunce
The soule of William Caxton, the fyrste prynter of this boke
In Laten tongue at Coleyn, himself to avaunce
That euery well disposyd man may thereon lokeGa naar voetnoot2).
| |
[pagina 306]
| |
Kort na de voltooiïng van den Bartholomaeus, die omstreeks 1472 moet gedrukt zijn, heeft Caxton Keulen verlaten, en het duurde 2 of 3 jaren voordat hij in Colard Mansion een geschikten medehelper vond, om te Brugge een drukkerij op te richten, waar de Recuyell of the historyes of Troye eindelijk gedrukt werd. In een vrij lang verhaal, dat toch aardig is om te lezen, vertelt Caxton zelf, met welke moeilijkheden deze eerste druk dien hij zijn eigen werk kon noemen, tot stand kwam: Thus ende I this book which I have translated after myn Auctor as nyghe as God hath gyven me connyng, to whom be gyven the laude and preysing. And for as moche as in the wrytyng of the same my penne is worn, myn hand wery and not stedfast, myn eyen dimmed with overmoche lokyng on the whit paper, and my corage not so prone and redy to laboure as hit hath ben, and that age crepeth on me dayly and febleth all the bodye; and also because I have promysid to dyverce gentilmen and to my frendes to adresse to hem as hastely as I myght this sayd book. Therefore I have practysed and lerned at my great charge and dispense to ordeyne this said book in prynte afther the maner and form as ye may here see........ Na een paar jaren te Brugge te hebben gewerkt, bracht Caxton in 1477 zijn persen over naar Engeland, en liet op 28 November te Westminster den eersten gedateerden Engelschen incunabel verschijnen, nog wel een boek in de volkstaal: The dictes or sayengis of the philosophres, vertaald uit het Fransch door ‘Lord Antone Erle of Ryuyers’ en vermeerderd met een tamelijk humoristisch-gekleurd hoofdstuk over de vrouwen. Het was het eerste, of althans een der eerste van de serie van bijna 100 boeken, waarmede Caxton zijn vaderland verrijkt heeft, en een ontzaglijken invloed heeft uitgeoefend op de heele Engelsche cultuur van zijn tijd. Ongeveer 30 ervan heeft hij daarbij zelf vertaald, voor 't grootste gedeelte uit het Fransch. Eén boek, de Reynard the Fox, waarvan hij twee uitgaven liet verschijnen, was vertaald uit het Nederlandsch, en wel zoo letterlijk mogelijk, gelijk hij zelf getuigt: ‘I have not added ne mynusshed but have folowed as nyghe as I can my copye, whiche was in dutche, and by me willm Caxton translated in to this rude and symple englyssh’ (Duff 358). Over het algemeen had Caxton een voorliefde voor werken, die in den geest vielen van de aristocratische kringen, waarin hij verkeerd had, en blijkbaar nòg veel verkeerde. Blanchardyn and Eglantine; The book of the order of chivalry; The curial; The book of the feat of arms and chevalry; The four sons of Aymon; Godfrey of Boloyne; The knight of the tower enz. enz. waren daarenboven door Caxton zelf vertaald op verlangen van allerlei aristocratische | |
[pagina 307]
| |
mannen en vrouwen. Maar ook ascetische en moraliseerende werken bracht hij ter perse, bijv. de Canterbury Tales en andere werkjes van Chaucer, mystieke traktaatjes van Lidgate en Gower, The Game of Chess van Jacob de Cessolis, het Liber festivalis van John Mirk met de daarbij aansluitende Quatuor Sermones, het Directorium sacerdotum van Cl. Maydestone, eenige gebedenboekjes, waaronder vooral The fifteen Oes door typografische verzorging uitmuntten enz. enz. Natuurlijk bevindt zich onder de stichtelijke werken ook de onvermijdelijke verzameling van heiligenlevens: The Golden Legend van Jacobus de Voragine, die ook door Caxton zelf vertaald werd. Tweemaal heeft hij dezen foliant van 450 bladen uitgegeven; maar toen hij den eersten keer (c. 1483) ermede bezig was, wanhoopte hij half eraan, het boek ooit klaar te krijgen, zooveel moeite kostte hem de vertaling, en zooveel geld het drukken. Waaruit wel blijkt, dat de economische toestand voor de drukkerijen in Engeland al niet veel beter was dan in Nederland, waar men óók geen grootere werken aandurfde dan Die Gulden LegendeGa naar voetnoot1). Wel gaf Caxton ook een Missale ad usum Sarum uit, dat om de bijzondere eischen, welke Missaals aan de druktechniek plegen te stellen, een kostbare onderneming was; doch hij liet het boek te Parijs drukken door Guillaume Maynyal. Daar was men technisch zoowel als financieel beter geoutilleerd voor zulke ondernemingenGa naar voetnoot2). Veel te lang heeft Caxton ons hier reeds beziggehouden, ofschoon er nog verschillende bladzijden te vullen waren met allerlei interessante dingen, zoowel over 's mans letterkundige als typografische werkzaamheid. Laten wij nog slechts even vermelden, dat Caxton, toen hij nog in de Nederlanden vertoefde, hoogstwaarschijnlijk in persoonlijke relatie heeft gestaan met onzen Jan Veldenaer, een van de interessantste Nederlandsche incunabeldrukkers, die achtereenvolgens te Leuven (1474-77), te Utrecht (1478-81), te Kuilenburg (1483-84), en volgens sommigen daarna wéér te Leuven (1484-85) - maar daar kan men een groot vraagteeken achter zetten - werkzaam was. In vogelvlucht laten we nu de overige Engelsche drukkers de revue passeeren. Het eerst komt aan de beurt Wynkyn (Wijnand) | |
[pagina 308]
| |
de Worde, Caxton's leerling en opvolger, afkomstig uit Wörth in den Elzas, en dus niet uit Woerden in Holland, zooals sommigen vroeger gemeend hebben. Bij voorkeur drukte hij populaire boeken - alles samen waren het er 110 - maar zijn drukkerij stond niet op dezelfde hoogte als die van zijn leermeester, al bleef hij tot 1534 in zijn 15 verschillende drukkersmerken diens initialen W.C. voeren, al nam hij 5 van diens typensoorten over, en al gaf hij in 1493 zelfs nog The Golden Legend op Caxton's naam uit (Duff 410; pl. XII). Hoe slordig De Worde soms werkte blijkt daaruit, dat hij in het colophon van dit boek één regel uit de door Caxton gedrukte vroegere editie oversloeg, zonder het te merken; en dat hij niet minder dan 3 uitgaven leverde van Lidgate's The Horse the Sheep and the Goose, waarin zelfs een heele bladzijde was overgeslagen, zoodat het gedicht daar 'n 50-tal regels minder telde. Eigenaardig is, dat De Worde nog een zuiver-Hollandsche type gebruikt heeft. Ze was het eigendom van Govaert van Ghemen, die omstreeks 1486-90 te Gouda drukte, daarna even te Leiden heeft gewerkt, en vandaar verhuisde naar Kopenhagen, waar zijn drukkerij tot ongeveer 1510 heeft bestaan. In 1496 drukt Wynkyn de Worde één boek met Van Ghemen's type, en gebruikt in 1499 ook een houtsnee van hem; deze laatste vindt men in 1516 weer terug bij Ursinus Mylner te York. Op reis van Leiden naar Kopenhagen schijnt Van Ghemen zijn materiaal dus gedeeltelijk aan De Worde te hebben overgedaanGa naar voetnoot1). Nog een ander Hollandsch element zit er in De Worde's drukkerij, nl. de mooie initiaal T (85 × 90 mm.), die aan 't begin van het colophon der reeds vermelde uitgave van The Golden Legend (1493) te vinden is. Het is geheel en al een copie van de fraaie initiaal G, die Jan Veldenaer in 1480 te Utrecht gebruikte in zijn Fasciculus temporum, en die ook voorkomt in den Dietschen Herbarius, welke, naar men meent, door Veldenaer in 1484 te Kuilenburg zou gedrukt zijnGa naar voetnoot2). Doch hier gaat het slechts over een copie van Veldenaer's werk. Merkwaardiger is, dat Veldenaer's type 5 in levenden lijve voorkomt bij Wilhelmde Machlinia (Mechelen), diezich omstreeks 1482-83 te Londen associeert met Jan Lettou, en van 1483-1490 de druk- | |
[pagina 309]
| |
kerij daar alleen voortzet. Hij gebruikt die type in de jaren 1486-1490. Vermoedelijk is ze dus na Veldenaer's dood door een reizenden boekdrukkersknecht uit Holland naar Engeland overgebrachtGa naar voetnoot1). En die Jan Lettou werkte óók al met buitenlandsch materiaal. Hij zelf is een Duitscher uit ‘Lithuania’, maar toen hij zich in 1480 te Londen kwam vestigen, gebruikte hij daar type 1 van Jan Bulle van Bremen, die in 1478-79 te Rome een drukkerijtje bezat. Men zou haast geneigd zijn deze twee ‘Hannessen’ als een en dezelfde persoon te beschouwen. Julianus Notarius, of liever: Notarii, dat is: zoon van een notaris, die in 1496-97 te Londen, en van 1499 tot 1518 te Westminster drukte, en heel goed werk afleverde, staat met zijn typen meer onder Franschen invloed. Juist hetzelfde geldt van Richard Pynson, een Normandiër van geboorte, die omstreeks 1492 de zaak van Wilhelm de Machlinia te Londen overnam, ze tot 1530 voortzette, en vooral verdienste heeft door de betere houtsneden, waarmede hij zijn boeken versierde. Notarius leverde ongeveer 50 boeken af, Pynson 370; daarvan verschenen er tot 1500 respectievelijk 7 en 70. Onder de Engelsche typensoorten neemt een zeer bijzondere plaats in de letter, waarmede een onbekende drukker op een onbekende plaats en in een onbekend jaar het boekje van Guil. Caorsin, The siege of Rhodes drukte (Duff 75; pl. XXIX). Het meest lijkt ze op een type van Jan Lettou en Wilh. de Machlinia, maar daaruit volgt natuurlijk volstrekt niet, dat de druk van hen zou zijn. Men laat het boekje daarom bij de typengroepeering maar op zichzelf staan en spreekt van den ‘Printer of the Siege of Rhodes.’ Een andere anonieme drukkerij, die echter een groep van 8 boeken uitgaf (1479-86), bestond er te St. Albans bij Oxford. Van dezen drukker weet men alleen, dat hij was ‘one some tyme scole master’ van de abdijschool. Men noemt hem daarom ‘The schoolmaster-printer’. Niet onvermakelijk is, dat hij door Chauncy genoemd werd: John Insomuch, daar de aanhef van de twee Engelsche werken, die van zijn pers verschenen, telkens luidt: ‘In so much’. In Oxford zelf werkte in de jaren 1479-80 óók een onbekende drukker, dien men den ‘Printer of the Expositio S. Hieronymi’ noemt. Hij bezat slechts één type, en drukte drie boeken. Maar met dezen drukker heeft men zooveel last niet. Daar zijn type dezelfde | |
[pagina 310]
| |
is als die, welke Gerard ten Raem te Keulen in 1477/78 gebruikte, en de Oxfordsche drukken dezelfde technische eigenaardigheden en fouten vertoonen als de Keulsche, moet het wel een Keulenaar geweest zijn, die daar te Oxford werkte. En hij is wel identiek, of heeft althans in nauwe verbinding gestaan met den Keulenaar Theodoricus Rood, die vlak daarna te Oxford begint te drukken, en in de jaren 1481-86 met een drukkerij, die over 6 lettersoorten beschikte, 14 incunabelen uitgaf. Noemen we nu nog den drukker van de Novae Narrationes (Duff 334) een Engelsch werkje, waarmee niemand raad weet, en waarvan men zelfs niet weet of het wel vóór 1501 is gedrukt, dan hebben we daarmee alle drukkerijen, die tot 1500 in Engeland bestonden, opgenoemd. Veel zijn het er niet geweest, en hun werkzaamheid is gemakkelijk te overzien, daar deze zich slechts beperkte tot Londen-Westminster en Oxford-St. Albans. Omdat men daarenboven Caxton's leven zoo in bijzonderheden kan nagaan, is de heele invoering en verspreiding van de boekdrukkunst in Engeland een eenvoudig, duidelijk en nauwkeurig-gedateerd feit. In de tweede helft der 17e eeuw is er echter een geheimzinnig verhaal in omloop gebracht, waarin een Nederlander de hoofdrol speelt. Aanleiding daartoe gaf de reeds genoemde Exposicio sancti Ieronimi, die het duidelijke adres draagt: ‘Impressa Oxonie et finita anno domini Mcccclxviij. xvii die decembris’, dat is: ‘Gedrukt te Oxford en geëindigd in het jaar des Heeren 1468, den 17en dag van December’ (Duff 234). Een zekere Richard Atkins fantaseerde in 1664 rondom dit boek, dat ongeveer 10 jaren vóór Caxton's aankomst in Engeland zou verschenen zijn, een verhaal dat hierop neerkomt: Toen het gerucht, dat de nieuwe kunst was uitgevonden, Engeland had bereikt, werden eenige vertrouwde mannen naar het vasteland gezonden, die zouden trachten een bekwaam boekdrukker om te koopen of desnoods op te lichten, en hem met zijn pers, letters en andere ‘impedimenta’ in het geheim over te brengen naar Engeland. Aldus geschiedde, en een zekere Frederik Corsellis werd naar Engeland gevoerd, en deze richtte te Oxford een drukkerij op. Grooten opgang heeft dit verhaal in Engeland nooit gemaakt, want de meeste en voornaamste vakmannen zijn het reeds lang erover eens, dat het boek, hetwelk 17 December 1468 te Oxford zou verschenen zijn, bij vergissing een verkeerden datum draagt, doordat er een x is uitgevallen. In plaats van Mcccclxviij moet er dus gelezen worden: Mcccclxxviij, dat is: 1478. Als bewijs daarvoor haalt | |
[pagina 311]
| |
men het overtuigende feit aan, dat de twee andere boeken, die in diezelfde drukkerij te Oxford verschenen zijn, en die geheel met dezelfde letter en volgens dezelfde techniek zijn gedrukt, den datum 1479 dragen. De boeken moeten dus alle drie uit dezelfde drukkerij en uit dezelfde periode stammen. Wel eigenaardig is het, dat een zekere Frederik Corsellis werkelijk bestaan heeft. Een persoon van dien naam is omstreeks 1460-70 uit de Nederlanden naar Engeland overgekomen, en is de voorvader geweest van verschillende Londensche families, de Van Ackers, de Wittewrongs en de Middletons, die ten tijde van Richard Atkins bestonden. Het heeft er allen schijn van, dat Atkins, mede steunende op dat Oxfordsche boek van 1468, zijn verhaal heeft samengesteld, om die families een beetje in 't gevlei te komen. Wat ervan zij, met dat Engelsche verhaal kan de historische kritiek gelukkig heel wat kortere metten maken, dan met de gecompliceerde tradities, die omtrent Laurens Coster te Haarlem, Jan Gutenberg te Mainz en Procopius Waldfoghel te Avignon in omloop zijn. Frederik Corsellis is wel geen ernstiger pretendent dan Pamphilus Castaldi te Feltria, die óók de boekdrukkunst zou hebben uitgevonden. In het gebrek aan boekdrukkerijen werd in Engeland al spoedig voorzien door ondernemende Fransche en Nederlandsche boekdrukkers en uitgevers, die door bemiddeling van in Engeland gevestigde ‘stationers’ - óók meest Franschen en Nederlanders - een levendigen boekhandel organiseerden. In de 15e eeuw werkten voor de Engelsche markt, althans volgens Duff, 3 drukkerijen te Keulen, 1 te Bazel, 15 te Parijs, 5 te Rouaan, 2 te Venetië en 5 in de Nederlanden. Totaal leverden zij bijna 70 uitgaven, waarvan 40 liturgische ‘ad usum Sarum’. Van deze laatste staat de bestemming voor Engeland buiten allen twijfel. Bij andere door Duff genoemde drukken blijkt die bestemming niet zoo duidelijk, bijv. bij de 6 in Frankrijk gedrukte edities van den Dialogus linguae et ventris. De Nederlanders die voor Engeland gedrukt hebben, zijn volgens Duff: Richard Paffroed te Deventer, Aeg. van der Heerstraten en Dirk Martens te Leuven (deze laatste later ook te Antwerpen), Colard Mansion te Brugge en Gerard Leeu te Antwerpen. Met de 6 drukken van Leeu moet men volkomen accoord gaan; dat ze voor Engeland bestemd waren is duidelijk. Maar de 3 Fransche boeken van Mansion hebben met Engeland niets te maken. Zeer twijfelachtig is ook de Engelsche bestemming van Anwykyll en Garlandia, die door Paffroed te Deventer gedrukt werden. En als men Anwykyll | |
[pagina 312]
| |
wèl opneemt (CA. 474; van 4 Mei 1489), dan kan men Albertus, Liber de modis significandi (CA. 73; van 23 Mei 1489) door Paffroed 19 dagen later gedrukt, moeilijk weglaten, want dit werk was óók slechts in Engeland bekend. Garlandia's Synonyma, door Martens te Antwerpen 21 Juli 1493 uitgegeven (Duff 159) schijnen daarentegen zeker voor Engeland te zijn gedrukt, daar in dit boek Engelsche glossen voorkomen, zooals ik toevallig elders las. Maar 't kan ook zijn, dat het voor Engelsche studenten op 't vasteland was bestemd, gelijk Duff in een ander dergelijk geval voorzichtiglijk aanteekent (n. 346 = CA. 1380). In het voorbijgaan moet hier even gewezen worden op een kleine, maar handige nieuwigheid, die Duff bij het aangeven der initialen heeft ingevoerd. Hij zet bijvoorbeeld: I5N, [E3]go, m4Ichi, enz. Met een korte, duidelijke formule wordt aldus aangegeven, dat de I een initiaal is van 5 regels hoogte, dat de E is weggelaten en daarvoor een open ruimte van 3 regels is uitgespaard, en dat de in geplaatst is als director in een open ruimte van 4 regels hoogte. 't Is bepaald jammer, dat Duff bijna nergens naar Hain, Copinger, Proctor, Campbell, Pellechet, Reichling, den BMC. enz. verwijst. Daardoor wordt aan belangstellenden soms een massa werk bezorgd, wanneer zij een Engelschen incunabel willen identificeeren, terwijl Duff dat met 'n enkele aanwijzing had kunnen voorkomen. Hoeveel verschillende Breviaria Sarum er bestaan, is bij het gemis aan de noodige identificeeringsmiddelen, niet op te lossen. Peddie geeft er 12, Duff 13, Bohatta 14, en als ik zelf goed tel, zijn er 15. Want de Legenda (Duff 247) is óók een Breviarium, en verder heeft Duff nog een Bazelschen druk van 1490 over 't hoofd gezien, zooals beneden zal volgen. Ook aan Duff zelven is die verwaarloozing van bibliografische bronnen nadeelig geweest. Dat bijv. exemplaren van Nr. 157 en 162, die volgens Duff beide alleen in 't British Museum vertegen-woordigd zijn, ook te Rome in de Bibl. Vittorio Emmanuele berusten, was wel de moeite waard om vermeld te worden (zie Reichling II, p. 175). Zelfs had Duff een compleet exemplaar kunnen ontdekken van Mirk's Liber festivalis van 1499 (n. 319), waarvan hij thans slechts twee onvolledige exemplaren kent. Het is te vinden in de Library of Congress te WashingtonGa naar voetnoot1). Een Caxton-druk, de Quatuor novissima van 1479 (Duff 109), berust ook op 't Museum Meermanno- | |
[pagina 313]
| |
Westreenianum te 's-Gravenhage; dat is dus het 4e bekende exemplaar. Het is ook de eenige Engelsche incunabel, die bij mijn weten in Holland berustGa naar voetnoot1).Van de Horae ad usum Sarum, door Gerard Leeu te Antwerpen c. 1491-92 gedrukt, werd eertijds te Oxford een fragment gevonden door Bradshaw. Het is thans verdwenen, en Duff geeft (n. 180) slechts de aanteekening, welke Bradshaw heeft achtergelaten. Conway heeft echter het fragment ook gezien, en uit zijn notities blijkt, dat het fragment niet één, doch twee houtsneden bevatteGa naar voetnoot2). Ook dit spoor had Duff kunnen ontdekken door Proctor's Tracts, 111. 66. Eindelijk zou het consulteeren van den BMC. ook een vergissing voorkomen hebben betreffende het oudste Missale Sarum. Duff (n. 321) meent, dat dit gedrukt zou zijn door Mich. Wenssler te Bazel omstreeks 1486. Het door Caxton uitgegeven, d.i. het door Maynyal te Parijs in 1487 gedrukte Missale Sarum zou dus jonger zijn? Dat is om technische zoowel als om historisch-liturgische redenen reeds a priori sterk te betwijfelen. De bewerkers van den BMC., die van Wensslers drukken een détailstudie hebben gemaakt, plaatsen zijn Missale Sarum op typografische gronden, omstreeks het jaar 1489. Dat komt inderdaad beter uit, en de waarschijnlijkheid van dit jaartal wordt zeer versterkt door een Bazelsche acte van 17 Nov. 1489, waaruit blijkt, dat Wenssler 4 groote en één klein vat gedrukte boeken langs den Rijn over de Nederlanden naar Engeland heeft gezonden (BMC. III. 732). Terzelfder plaatse wordt door den BMC. gewezen op een contract waaruit blijkt, dat Wenssler het drukken van een voor Engeland bestemd Brevier in Maart 1490 heeft aangenomen, en in Juni voleindigd. Al is van dit Brevier tot heden niets teruggevonden, toch had Duff zijn titels ‘Breviarium’ nog met één kunnen vermeerderen, zooals boven reeds is aangegeven. Ook het bijna totale gemis van litteraire elementen bij de beschrij- | |
[pagina 314]
| |
ving der verschillende incunabelen lijkt mij een ernstig nadeel. Dat de liturgische boeken, speciaal de Missaals en Breviers, nietvolgens de eischen zijn beschreven, is reeds alleen dááruit duidelijk, dat bij sommige ervan het colophon middenin het boek staat. Het is dus anders ingebonden dan de drukker bedoeld heeft, en het ware de taak van den incunabelbeschrijver, de verschillende opzichzelf staande gedeelten van zoo'n druk uit elkaar te halen. Moeilijk is het niet; het vereischt alleen eenigen tijd en oplettendheidGa naar voetnoot1). Verder moet bij n. 60 in de aanteekening in plaats van ‘Gregory's Homiliarius’ staan: Homiliarius Doctorum (van Paulus Diaconus), en de titel van 107 luiden: A contemplation of the seven sheddings etc. (de ‘Zeven bloedstortingen’ was een zeer bekende devotie). Nr. 363 moet niet heeten: ‘Explanationes in Job’, maar: Explanationes in lectiones Job in exequiis defunctorutm. Nr. 371: Sixtus IV. Epistolae III ad Joan. Mocenigum huiusque Epistolae III responsivae (of iets dergelijks). Nr. 401: Vineis, Raym. de, Life of St. Katherine of Sienna. - Revelations of St. Elizabeth of Hungary (deze laatste zijn niet van Raym. de Vineis). Nr. 221 is waarschijnlijk een traktaat over den Rozenkrans, desnoods kan men het een Gebedenboek noemen; maar in geen geval hoort het onder ‘Indulgence’ te staan. Nr. 366, gecatalogiseerd als ‘Royal book’, had vergezeld moeten gaan van de mededeeling, dat deze vertaling van Caxton niets anders is dan de bekende Summe le Roy van Frère Laurent. Doch laten we niet verder critiseeren; het zou den schijn hebben, alsof we niet uiterst dankbaar waren voor dezen catalogus van Engelsche vroegdrukken, die nu voor iedereen het noodige materiaal beschikbaar heeft gesteld, om niet alleen met de Engelsche typografie, maar ook met een groot stuk Engelsche cultuur en litteratuur van het einde der middeleeuwen kennis te maken. In zijn Early printed books, zijn Early English printing en zijn beide werkjes over The printers, stationers and bookbinders had Duff ons weliswaar veel medegedeeld over alles wat de Engelsche incunabelen zoowel typografisch als litterair bevatten, maar een volledige bronnenpublicatie, zooals zijn Fifteenth century English books ons geeft, stelt ons nu in staat, uit onze eigen oogen te kijken, en zelfstandige studies te maken over Engelsche incunabelen, ook al zou men er nooit een gezien hebben. (Slot volgt).
Woerden. fr. B. Kruitwagen. O.F.M. |
|