Het Boek. Jaargang 8
(1919)– [tijdschrift] Boek, Het–Boekbesprekingen.Een nieuwe catalogus van de Koninklijke Bibliotheek.Catalogus van folklore in de Koninklijke Bibliotheek. 1e deel. Europa. Drukkerij ‘Humanitas’, den Haag 1919. - XXIV + 627 blz. 8o. Het cataloguswerk aan de Koninklijke Bibliotheek gaat zonder ophouden voortGa naar voetnoot1). Terwijl van den Catalogus der Fransche taal- en letterkunde het derde deel het licht ziet - het vierde, registerdeel, zal wel spoedig volgen -, ligt reeds weer deze geheel nieuwe catalogus voor ons, die zeker ook binnen eenige maanden door een tweede deel voltooid zal worden. Verdient het onderwerp zulk een uitvoerige behandeling in een eigen | |
[pagina 330]
| |
catalogus? Deze vraag, die zich als van zelf opdoet, wordt natuurlijk door den heer Byvanck zonder aarzeling in bevestigenden zin beantwoord. In het voorbericht betoogt hij het groote belang er van. De ‘voorstellingen en gewoonten die het onpersoonlijk leven uitmaken van een gemeenschap van menschen’ worden zeer ten onrechte door den hooger beschaafden en zelfs wetenschappelijk ontwikkelden mensch beschouwd als niet meer dan curiositeiten. Het zijn ‘overblijfselen van een oudere, voor een deel primitieve wereldbeschouwing, van oudere economische en sociale levensverhoudingen, van vroegere wetenschap.’ De folklorist die deze resten van oudere voorbijgegane beschaving verzamelt en in hun samenhang tracht te verklaren, draagt daarmede bij tot de ontwikkelingsgeschiedenis van de menschheid. Het woord folklore beteekent ‘de leer, de wijsheid van het volk’. Het is eene uitbreiding van het begrip, misschien oorspronkelijk op misverstaan berustende, dat men het heeft vertaald door volkskunde, d.i. ‘de wetenschap omtrent het volk’. Bij deze al te ruime opvatting behoort alles wat het stoffelijk en geestelijk leven van een volk aangaat, tot de folklore, en nemen de eigenlijke folklore-studies een ondergeschikte, lagere plaats in, als het werk van dilettanten. In dezen catalogus is de meer beperkte opvatting van folklore gehuldigd. Ook met deze engere begrenzing komt men nog aan alle zijden op terrein dat beter aan andere wetenschappen wordt overgelaten. Bij muziek, dansen, volkskunst moest de beschrijver ter zijde laten wat in den catalogus van Schoone Kunsten behoort; bij mythologie alleen die studies opnemen, waarin de folkloristische methode is toegepast; bij alchemie en astrologie worden de grenzen ingeperkt door de scheikunde en de occulte wetenschappen; bij het heksenwezen door het strafrecht; bij de heldensagen door de letterkunde. Wat blijft er bij al deze beperking nog een ruim terrein over! De stof is gesplitst in een algemeen gedeelte, een kleiner hoofdstuk over de volken van de oudheid en de middeleeuwen, en ‘Europa’, onderverdeeld naar de verschillende stammen en landen. Achteraan komen de ‘Turksch-Tataarsche stammen’, waaronder, eenigszins zonderling, eerst onder A de Tsjoewasjen genoemd worden, waarvan geen enkele titel gegeven wordt, dan B. Turken. Daarop volgen de Baskische volken, en de ‘Israelieten’. Dit laatste woord is niet juist, tenzij men speciaal let op eene verwijzing naar de afdeelingen ‘Oudheid, Palestina en Afrika’; de titels die volgen behooren onder het opschrift ‘Joden’. De zigeuners vormen weer een eigen rubriek, en daarna komt een uitgebreid hoofdstuk over Kinderfolklore. Een ‘Aanhangsel’ behandelt de standen en beroepstalen in verschillende landen, en de ongeregelde klassen der maatschappij. Komen we nu op de boven gestelde vraag terug, of zulk eene op zich zelf staande, uitvoerige catalogiseering van de folklore al de daaraan bestede moeite waard is, dan moeten we de zaak iets hooger ophalen, en nog eens weer letten op het geheele plan van catalogiseering, waarvan hier een deel tot uitvoering is gebracht. Het is uiteengezet in den Goethe-catalogus, en vroeger hier in extenso weergegeven. Bij den ernst, waarmee onze Koninklijke Bibliothecaris zijne taak, zooals hij die aanvaard heeft, beschrijft, past ons een aandachtig toeluisteren. ‘Voor den bibliothecaris, wanneer hij van plan is een catalogus van zijne boekerij of van een gedeelte daarvan in 't licht te geven, moet het begin en het belangrijkste werk zijn, zich een verzameling te verschaffen waarin samenhang en orde bestaat.’ En de catalogus moet meer zijn dan | |
[pagina 331]
| |
de lijst, waaruit men kan opmaken of een boek in de verzameling is of niet, hij moet wezen de interpretatie van een boekerij voor de menschen die haar noodig hebben. Bij het aanvaarden van zijne betrekking was het een van de prikkels die den lust in het werk hielden, voor hem die zoo dikwijls genoodzaakt was geweest buitenslands voor zijne studies hulp te zoeken, ‘om thans in degelegenheid te zijn samenhangende verzamelingen van boeken bijeen te brengen, en daarmee anderen te hulp te kunnen komen.’ Wie zich zoo ernstig zijn taak als bibliothecaris stelt, verdient zeker alien eerbied; wie deze taak in zoo omvattende mate tot voltooiing weet te brengen, heeft zijn ambt niet tevergeefs vervuld. Toch acht ik mij gerechtigd, en zelfs eenigszins verplicht, op het systeem van catalogiseering iets nader in te gaan. Niet alleen omdat ik met den heer Kloos de verschijning van een belangrijken catalogus een geschikte aanleiding acht om in een vaktijdschrift weer eens eenige opmerkingen over de taak van den bibliothecaris te maken, maar ook omdat de omschrijving van die taak door onzen Haagschen ambtgenoot toch maar niet zóó kan blijven staan, als ware zij een blijvend, een ideëel voorbeeld voor alle tegenwoordige en latere bibliothecarissen. Trouwens, de heer Byvanck heeft dat natuurlijk niet bedoeld; hij heeft ons zijn taak willen schetsen, maar niet anderen willen dwingen, hun taak precies zóó op te vatten. Voor hem, en voor de Koninklijke Bibliotheek, kan het aangewezen zijn, op deze wijze te catalogiseeren; voor eene andere boekerij, voor een anderen bibliothecaris kan de taak zich weer heel anders afteekenen. Ik stel dus deze vragen: Zou een bibliothecaris altijd verkeerd doen, als hij een catalogus maakt van een verzameling die nog ver van eene zekere volledigheid af is, die nog ernstige leemten vertoont? Moet een bibliotheekcatalogus op een bepaald gebied volstrekt altijd systematisch zijn ingedeeld in hoofdrubrieken en onderafdeelingen, op de wijze van deze Haagsche catalogussen? Is het bepaald noodig, dat een onderwerp in een specialen catalogus zoo volledig behandeld wordt, dat niet alleen boeken, tijdschriften en brochures worden opgenomen, maar ook tijdschriftartikelen, ook hoofdstukken uit boeken? Op de zoo gestelde vragen moet het ant woord, dunkt me, volstrekt ontkennend luiden. Een bibliothecaris moet bijna altijd verzamelingen catalogiseeren die nog ver van de compleetheid af zijn. Heel vaak is eene alfabetische orde, of eene indeeling in groote hoofdrubrieken, zonder al te ver gaande splitsing verkieslijk. In den regel is beperking tot boeken, brochures en tijdschriften wenschelijk, tot die werken die op zich zelf verschenen zijn, die een eigen titel hebben. Onze groote bibliotheken kunnen in den regel, zelfs op een beperkt gebied, geene collecties bijeenbrengen die ook maar eenigszins de compleetheid naderen, en we zouden het studeerende publiek al heel slecht dienen, als we niet voor catalogiseering zorgden van hetgeen er is, zonder volstrekt eerst die ideëele maar onbereikbare volledigheid na te streven. Trouwens, ook waar we iets meer meenen bereikt te hebben, zooals onze Haagsche ambtgenoot nu op het gebied van folklore, blijven er toch altijd hinderlijke, zelfs in 't oog loopende leemten. Zoo valt mijne aandacht op de tijdschriftenrubriek, waar ik een prettig overzicht vind van Nederlandsche, Duitsche, Engelsche, Scandinavische, Italiaansche tijdschriften en nog een paar minder gewone - maar waar zijn de Fransche? Waar is de Revue des traditions populaires? Ik zie den titel noch hier, noch in het vooropgestelde overzicht van de tijdschriften, waaruit afzonderlijke op- | |
[pagina 332]
| |
stellen in den catalogus zijn opgenomen. In een gewonen catalogus hindert zulk eene leemte niet; wel in een die een complete leiddraad voor den studeerende wil zijn. De catalogiseerplicht van den bibliothecaris bestaat, afgezien van bijzondere gevallen, juist daarin dat hij beschrijft wat er is, dat hij een lijst geeft ‘waaruit men kan opmaken of een boek in de verzameling is of niet.’ En zulk een lijst behoeft niet bepaald gegeven te worden in den vorm van een wetenschappelijk systematisch ingedeelden en onderverdeelden catalogus. In vele gevallen - we kunnen bijna zeggen in den regel - zal de ontzachlijke hoeveelheid tijd en arbeid aan zulk eene indeeling besteed, nuttiger aangewend worden bij eene eenvoudigere inrichting. Vaak is zulk een indeeling zelfs voor den gebruiker een last, daar hij dikwijls voor één onderwerp of voor na verwante onderwerpen juist door eene te minutieuse verdeeling weer op heel verschillende plaatsen moet zoeken. Vaak wordt hij misleid, doordat hij meent alles over een onderwerp te hebben, als hij een goed voorziene titellijst heeft gevonden, terwijl er elders nog meer over staat. Ja, hij had zich dan geheel moeten in werken in den gedachtengang van den catalogusmaker, maar dat is toch werkelijk van een gebruiker niet te vergen! Maar sterker dan op deze beide punten meen ik mij te moeten uitspreken op het derde punt, meen ik te moeten opkomen tegen de opneming - als regel - van tijdschriftartikelen in boekcatalogussen. Op dit punt meen ik dat in dezen folklore-catalogus veel te veel is gedaan, en juist daardoor ook weer te weinig. Een groot aantal tijdschriften, en vooral de speciale vaktijdschriften als ‘Volkskunde’ en ‘Folklore’ zijn geheel gedepouilleerd, al de afzonderlijke opstelletjes en meedeelingen als zelfstandige werken beschreven en in de systematische rubrieken ingedeeld. De catalogus is daardoor tot een zeer omvangrijk boek aangegroeid - maar heeft dat nu een eenigszins evenredig nut? Wie op dit gebied studeert, kan juist deze tijdschriften, waarin bijna alles van zijne gading is, toch wel zelf doorsnuffelen met gebruikmaking van de registers. Hij kan dit nu nalaten, en zich met dezen catalogus tevreden stellen, maar als hij zoodoende in den waan is, dat hij nu ook verder niet in tijdschriften behoeft te zoeken, dan komt hij bedrogen uit, want juist talrijke in tijdschriften van geheel anderen aard verspreide meedeelingen op het gebied van folklore, waarvoor hij veeleer een gids zou noodig hebben, zijn hier vaak niet vermeld. Stappen we nu echter van de beginselquaestie af, en nemen we het boek zooals het daar ligt, dan moeten we uitspreken, dat hier wel zeer veel is geboden, en we moeten onze groote waardeering en dank uitspreken voor den reuzenarbeid van Dr. Byvanck, en van Mej. Schouten, de wetensch. assistent, aan wie ‘verreweg het grootste deel toekomt der ordening van de overrijke stof’. Een rijke catalogus als deze is niet alleen voor zoekers een hulpmiddel van den eersten rang; ook het doorbladeren is reeds een genot. Hier zien we een prachtige lijst van sproken, sagen, legenden enz., de zeven wijzen, de 1001 nacht, Reinaart, Tannhäuser, enz. enz., daar een rijke reeks boeken en opstellen over volksfeesten, elders vinden we weerwolven en toovenarij, heel veel over namen en spotnamen, over liederen en volksverhalen, enz. Over elken stam, elk land vinden we tal van locale overleveringen, en wanneer het tweede deel ook gereed zal zijn, krijgen we ook alles over de vreemde werelddeelen. Dan zullen ook de registers, die zeker | |
[pagina 333]
| |
met alle zorg bewerkt worden, het zoeken in deze duizenden titels mogelijk en gemakkelijk maken. C.P. Burger Jr. | |
Reizigers te Amsterdam.Reizigers te Amsterdam. Beschrijvende lijst van reizen in Nederland door vreemdelingen vóor 1850. Bewerking der bekroonde antwoorden op een van wege het genootschap Amstelodamum uitgeschreven prijsvraag door J.N. Jacobsen Jensen. Amst. 1919. XVI + 259 blz. 8o. De gedachte, dat een zooveel mogelijk volledig overzicht van reisverhalen, waarvan de berichtgever te Amsterdam vertoefd heeft, belang zou hebben voor allen, die in het verleden van deze stad belang stellen, is uitgegaan van den heer E.W. Moes. Op zijn voorstel werd voor het samenstellen van zulk een overzicht door het genootschap Amstelodamum in 1909 een prijs uitgeloofd, waarop twee antwoorden inkwamen, die beide gunstig beoordeeld en eene belooning waardig gekeurd werden. Eer het tot een uitgaaf van deze reizen bibliografie kwam, zijn nog heel wat jaren verloopen; de oorspronkelijke voorsteller heeft de verwezenlijking van zijn plan niet meer beleefd. Het werk heeft intusschen door dit gedurige uitstel veel gewonnen. De heer Jensen, aan wien in 1910 de uitgeloofde prijs was toegekend, is onverpoosd voortgegaan met het opsporen van reisverhalen, en ook het plan van het werk is gaandeweg verruimd, zoodat nu heel wat meer gegeven wordt dan volgens den eersten opzet. Het oorspronkelijke program vorderde een opgaaf van de gedrukte reisverhalen in tijdorde, tot het midden van de 19e eeuw, met aanwijzing van de aan Amsterdam gewijde bladzijden, van de afbeeldingen van Amsterdam, van de door den reiziger bezochte gebouwen en van de personen met wie hij in aanraking was geweest. Ook moest tijd en duur van het verblijf worden vastgesteld, en er moest aangegeven worden waar zich een exemplaar van de reisbeschrijving bevindt. Eene belangrijke uitbreiding bestaat daarin, dat bij elke reis al de plaatsen in ons land waarover zij liep, vermeld worden, wat weer meebrengt dat ook reizen zijn opgenomen die niet over Amsterdam liepen. Zoo is Amsterdam wel het middelpunt gebleven, maar gegevens over tal van andere plaatsen in ons land zijn nu ook in het boek te vinden. Van die andere plaatsen worden geene bijzonderheden vermeld en dienen dus de hier gegeven aanwijzingen alleen als punt van uitgang voor verdere nasporingen. Nog eene belangrijke toevoeging zijn de noten, en wel in het bijzonder die waarin over den reiziger zelf iets wordt meegedeeld, veelal met aanwijzing, waar meer over hem te vinden is. Voor andere uitbreidingen is de bewerker, en wellicht ook het Genootschap dat de uitgaaf bezorgde, niet te vinden geweest. Van zeer geachte zijde was opgemerkt, dat men bij een overzicht van wat vreemdelingen over onze stad of ons land hebben gezegd, zich niet tot de reisverhalen zou moeten beperken, maar ook beschrijvende historiewerken als Guicciardini en Von Zesen zou moeten opnemen. De heer Jensen heeft echter te recht ingezien, dat hij. door zich een zoo veel meer omvattende taak te stellen, niet alleen den druk van het werk weer heel lang zou verschuiven. maar ook het eigenaardige overzicht van reisverhalen eigenlijk zou bedeı ven. Zelfs moest hij oppassen, zich niet door bedriegelijke titels te laten verlei- | |
[pagina 334]
| |
den, om boeken als reizen op te nemen, die inderdaad geene verhalen van reizigers waren, maar beschrijvingen door derden, of zelfs beschrijvingen van land en volk, die reizen heetten, maar inderdaad geen reisverhalen zijn. Wat krijgen we, ook met deze strenge beperking tot werkelijke reisverhalen, reeds eene bonte rij beschrijvingen van de meest verschillende soort: onze eigen vorsten die hunne Nederlanden bezoeken, Karel V in 1517, Philips voor zijne huldiging in 1549; andere vorstelijke personen als een Hertog van Wurtemberg in 1592, een vorst van Anhalt in 1596 die zijn wedervaren in Duitsche verzen beschrijft, een Saksische vorst in 1614, van wiens reis een geleerd reisgenoot eene dichterlijke Latijnsche beschrijving geeft, een Farnese van Parma die van Engeland terugkomende hier doortrekt (1661), een Brandenburgsche markgraaf in hetzelfde jaar; een hertog van Brunswijk omstr. 1665. Maar onder de reizigers van minder hoogen rang zijn veel beroemdere namen: kunstenaars als Albrecht Düver (1517), Joshua Reynolds (1781), Rachel, de groote tragédienne (1846 en v.); geleerden als Haller (1725 en v.), Diderot (1774), Merck (1784), Niebuhr (1808 en v.), Hoffmann von Fallersleben (1821 en later), Hegel (1822), Juste (1839); dichters als Longfellow (1835), Dingelstedt (1845). Victor Cousin (1836), Ramon de la Sagra (1838), Elisabeth Fry (1840 en v.) kwamen hier om kennis te nemen van onze scholen en gevangenissen. En eene geheele reeks van reizigers kwamen in alle tijden hierheen, om van hier naar vreemde werelddeelen te reizen. Aan deze groep hebben we zeer belangrijke werken te danken, zooals de Schiffahrten van den Zwitser Sam. Brun, die door het gezicht van de drukke scheepvaart opgewekt werd om als scheepschirurgijn dienst te nemen, en die daarna van eene reeks Nederlandsche reizen in de Middellandsche Zee en op de kust van Guinee, waarvan overigens zoo goed als niets bekend was, beschrijvingen heeft gegeven (1624 en v.). Zoo zijn vaak de reizen van onbekende personen voor ons de belangrijkste. Toen ik met de bestudeering van onze oude zeekaartboekjes bezig was, maakte de heer Jensen mij attent op een merkwaardige reisbeschrijving van Nicolaus Wimmannus van Danzig naar Amsterdam, de eerste in tijdorde die onze stad bezocht (1550), no. 8 van de geheele reeks. Deze geeft in eene levendige Latijnsche beschrijving allerlei bijzonderheden over de zeevaart, hij beleeft een storm die het schip ver uit den koers slaat, beschrijft hoe de zeelieden zich weer wisten te orienteeren, ontmoet een kaperschip met een opgebracht vijandelijk vaartuig, beschrijft het binnenkomen van het schip, het optreden van den loods, de ontzachlijk drukke vaart op de Zuiderzee en de drukte in de haven en in de stad; het laatste gedeelte van de beschrijving is ook in het boek van J. afgedrukt. En bij het bestudeeren van den plattegrond van Amsterdam door Bast, die toen nog zoo weinig bekende kaart die de stad afbeeldt met dubbele ommuring, den ouden muur die in het begin der 17e eeuw werd weggebroken en de nieuwe omwalling in 1585 gemaakt en in 1593 weer uitgelegd, kreeg ik de beschrijving van Fynes Moryson in handen, door de zorg van Jensen nu in ruimer kring bekend gemaakt, en zag daar, hoe ook de vreemde bezoeker deze dubbele ommuring als merkwaardige bijzonderheid beschrijft. Zoo heeft men nu, telkens als over het een of andere onderwerp van locaal historisch belang een bericht uit een vroeger tijdstip bij het onderzoek belang zou kunnen hebben, een gids die den weg wijst waar zoo'n bericht wellicht te vinden is. Zoo kan men hier vinden, in welke reisverhalen iets gezegd wordt over | |
[pagina 335]
| |
de verzamelingen van kunst en wetenschap, over de schouwburgen en operavoorstellingen, over de kerken en gestichten, over de herbergen. Voor eene bestudeering van het reizen zelf in de verloopen eeuwen, zou men met veel vrucht aan de hier verzamelde gegevens kunnen aanknoopen. En voor locale bezoekers die van hun stad, dorp of gewest de getuigenissen van reizigers wenschen bijeen te brengen, is hier ook heel wat geboden, vooral daar overal eene bibliotheek is aangegeven die het boek bezit. Bij het doorloopen van deze laatste opgaven valt het in het oog, dat er zulk een groot aantal reisbeschrijvingen zijn die in ons land te vergeefs zijn gezocht. Zelfs volgt als bijlage nog een lijst van 21 boeken die de bewerker van de Reizigers nog niet heeft kunnen te zien krijgen. Over den druk mag ook wel een woord van waardeering worden gezegd. Het was zeker geen geringe moeielijkheid, al de noodige exacte gegevens overzichtelijk te drukken, daarbij vooral den naam van den reiziger en den tijd van de reis duidelijk te doen uitkomen, en ook nog nuttige en aardige bijzonderheden te geven, die het boek genietbaar maken, maar aan de overzichtelijkheid geen schade mochten doen. De samensteller heeft hierbij raad en hulp gehad van den heer J.W. Enschedé, wat hij dankbaar vermeldt. Ook in het zeer compres gedrukte register is toch nog duidelijk onderscheid gemaakt tusschen reizigers en anderen, tusschen plaatsnamen en namen van gebouwen enz., en zijn de laatste nog telkens in overzichtelijke rubrieken gebracht; kapitaaldruk, spatieering, cursiefletter en inspringing van regels was daarvoor noodig, en dat in zeer kleinen druk in twee kolommen; en met dat al is het duidelijk. In het papier toont zich helaas de tijdnood; het is van verschillende, gedeeltelijk van zeer slechte qualiteit. C.P. Burger Jr. |
|