Het Boek. Jaargang 8
(1919)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 327]
| |
Varia.Een volledig exemplaar van de Nervi d'Orfeo.In 1869 gaf de Heer J.C. Boers ons eenige bijzonderheden omtrent het leven en de werken van Corn. SchoonhovenGa naar voetnoot1). Ik zeg: eenige; want het mocht hem niet gelukken veel over dezen kunstenaar te weten te komen. Het voornaamste daarvan was, dat hij tusschen 1602 en 1608 tot organist der Oude Kerk te Delft benoemd werd, waar hij zijn verdere levensdagen doorbracht; waar hij stierf en begraven werd in 1622; en dat een zijner madrigalen, n.l. ‘Nel tempo che ritorna Zefiro’ opgenomen werd in ‘Nervi d'Orfeo’. Deze ‘Nervi d'Orfeo’ zijn een verzameling van werken der uitstekendste Italiaansche en Nederlandsche madrigalisten van dien tijd; slechts één Franschman en één Engelschman bevinden zich onder hen. De verzamelaar heette Jacob Graswinkel, die in zijn voorwoord: Alli amatori della Musica, zegt, dat er dagelijks zóóveel composities van Italiaansche, Fransche en Engelsche musici verschijnen, dat vele oudere, niet minder verdienstelijke, niet die achting genieten, waarop zij aanspraak kunnen maken, en der vergetelheid prijs gegeven worden (... che molte altre antiche, non men per se stesso meritevole, vengono in desprezio et oblio), dat hij daarom met behulp van vele uitstekende musici de beste er van bijeenverzameld heeft en het licht doet zien. Van de ‘Nervi d'Orfeo’ zijn twee partijen: de alto- en de basso-partij, bewaard in de Bibliotheek v.d. Maatschappij tot bev. d. Toonkunst, beide in oblong-quarto formaat. De titel van de alto-partij luidt aldus: Nervi d'Orfeo, di eccellentiss. avtori: a cinque e sei voci: Nuovamente con ogni diligentia raccolti, et seguendo l'ordine de suoi Toni, posti in Luce. Alto. In Leida, Apresso Henrico Lodowico de' Haestens. Con gli Caratteri Plantiniani de' Rafelengij. CIƆ. IƆ. CV. Men heeft deze twee partijen tot nu toe gehouden voor de eenige, die bewaard waren gebleven (Enschedé in het Nieuw Nederl. Biogr. Wbk. II 1297). Dat er niet meer over was van de ‘Nervi d'Orfeo’ werd ook reeds betreurd door J.C. Boers in zijn bovenaangehaald artikel, waar hij zegt: ‘Het is te bejammeren, dat de Maats. t.b. der Toonkunst de vier overige partijen dezer verzameling niet bezit, men zou dan de compositie van Schoonhoven met die der voornaamste meesters van zijn tijd kunnen vergelijken; het is mij echter nit de twee stemmen genoegzaam gebleken, dat hij in kunstvaardigheid voor de meeste zijner tijdgenooten niet behoeft onder te doen.’ Ook hem waren dus toentertijd geen andere partijen bekend dan de twee, in bezit van de Maatschappij tot bev. der Toonkunst. Later heeft hij echter met een volledig exemplaar kennis gemaakt. Bij toeval kwamen mij afschriften der vier overige partijen van het madrigaal van Schoonhoven - canto, tenore, quinto en sesto - onder de oogen. Ze bevinden zich op de Universiteits-Bibliotheek te Amsterdam, die ze in bruikleen heeft van de Vereeniging v. Noord-Nederl. Muziekgeschiedenis. Op de eerste bladzijde recto staat: ‘Bibliothèque Nationale’ en ‘Copier toutes les parties (6)’, met een andere hand dan waarmee de text is geschreven. Dit, alsmede de naam van den verkooper van de muziekbladen: Thauvin, musique, St. Michel 36 Paris, wezen er op, dat we hier vóór ons hebben afschriften te Parijs gemaakt naar een exemplaar, berustend op de Bibliothèque Nationale. | |
[pagina 328]
| |
Verder vond ik in dezelfde portefeuille de partituur, gemaakt van de zes partijen, met op de laatste bladzijde als onderschrift: J.C. Boers. Delft. April 1887. Daaruit bleek me, dat mijn vermoeden juist was geweest. Het is n.l. bekend, dat aan Boers door zijn leerling Eugen Thomas en anderen afschriften bezorgd werden van muziek uit de bibliotheken te Weenen en uit de Bibl. Nat. te Parijs. Met een dusdanig afschrift hebben we hier te doen. Hij bezat vele dergelijke afschriften, o.a. van Obrecht en Clemens non Papa, die hij in partituur had gebracht, met het plan ze te gelegener tijd uit te gevenGa naar voetnoot1). Zijn drukke werkzaamheden hebben hem dat echter steeds belet en hij is gestorven, zonder dat alles in druk gegeven was. Na zijn dood zijn die Hss. in het bezit gekomen van de Vereeniging v. Noord-Nederl. Muziekgeschiedenis, die ze in bruikleen afstond aan de Universiteits-Bibliotheek te Amsterdam. Ofschoon de Muziek nagenoeg terra incognita voor mij is, meende ik een en ander te moeten meedeelen. In de eerste plaats in de hoop, dat een muziekkenner hierdoor aangespoord moge worden een studie te wijden aan C. Schoonhoven en zijn madrigaal; en in de tweede plaats, om aan de onjuiste meening, als zouden de twee partijen van de ‘Nervi d'Orfeo’ van de Maatschappij tot bev. d. Toonkunst de eenige bewaard geblevene zijn, een eind te maken: zeer zeker bevindt zich op de Bibl. Nat. te Parijs een volledig exemplaar. Desalniettemin blijven de twee stemmen van de Maatschappij tot bev. d. Toonkunst een zeldzaam en dus kostbaar bezit.
Amsterdam. J. Berg. | |
Een verboden boek.Meer dan 25 jaar geleden, bij het schrijven van het tweede deel van mijn De toestand der Nederl. Katholieken ten tijde der Republiek blz. 204, heb ik medegedeeld dat ik vruchteloos gezocht had naar een preek, door den pastoor van den Leidschen Dam, J. Uitenhoorn, gehouden bij de inwijding der nieuwe Kath. kerk te Voorburg in 1774. Het was mij bekend dat die preek verboden was, maar ik kon alleen vinden, dat daarin ‘zeekere passagie gevonden werd, welke aan een iegelijk zeer aanstootelijk moest voorkomen, om dat deselve passagie, zoowel als het uitgeeven der voors. predikatie allesins strijdende waaren met de ordres door H. Ed. Gr. M. teegen de stoutigheeden der Roomsgesinden gesteld’. Reeds destijds, toen ik aan het uitgeven van een boek over verboden boeken nog niet dacht, prikkelde mij de nieuwsgierigheid om te weten wat voor aanstootelijks die pastoor verkondigd had. Maar zelfs de titel van de preek was mij onbekend. Thans eindelijk heb ik door bemiddeling van pater Bon. Kruitwagen te Woerden uit het Franciskaner klooster aldaar de bewuste preek te leen gekregen en kan daarover eenige inlichtingen geven. Toch blijft het altoos eenigszins moeielijk om met zekerheid te zeggen, waardoor de pastoor ergernis gegeven had. De preek is getiteld ‘Predikatie van Psalm CXXXIII, vs. 1, 2, op den feestdag van de inweiding der nieuw gebouwde Roomsche kerk van Voorburg, uitgesproken op den 11. October 1774, door J.U.R.C. Pr. en pastoor aan den Leidschen Dam.’ 's-Grav, Joh. de Groot, 1774, in 8o. Na aandachtige bestudeering meen ik te mogen verklaren dat dat aan- | |
[pagina 329]
| |
stootelijke gelegen was in de volgende passage: ‘Heden beleven wij die aangename tijd, dat het U door Haar Ed. Mogende de Heeren Gecommitteerde Raaden van de Heeren Staten van Holland, na ingenomen advis, en berigt van ... de ... bailju van deze districten, vergunt is geworden, uwen Tempel van nieuws op te bouwen, en veel boven de vorige te laten uitmunten.’ Bij het lezen dezer woorden moet de niet deskundige verbaasd vragen wat aanstootelijks er in deze bescheiden en dankbare woorden liggen kon. Maar dan ziet men over het hoofd de stemming ten opzichte der Katholieken in de tweede helft der achttiende eeuw. Voor kerkbouw was het gewoonlijk niet moeielijk van Gecommitteerde Raden - want zij moesten in de zaak gekend worden - toestemming te verkrijgen. Maar een bouwplan moest overgelegd worden en dan had men op allerlei kleinigheden te letten. Alles wat aanstoot geven kon moest vermeden worden. Zoo moest men toezien dat het nieuwe gebouw niet het uiterlijk van een kerk had; het mocht niet te hoog opgetrokken worden; de vensters moesten gewone vensters, maar geen kerkramen zijn; de deur mocht niet doen vermoeden, dat zij tot een bijzondere woning ingang gaf; ja! soms werden Gecommitteerde Raden er zelfs in gekend of het dak met blauwe dan wel met roode pannen gedekt worden zou. Noemt men een dergelijke behandeling der Katholieken kleingeestig, men vergete niet dat ook de Remonstranten aan soortgelijke vaak lastige formaliteiten gebonden waren. Men herinnere zich de uit vroeger tijd dagteekenende Remonstrantsche kerken van Amsterdam en den Haag, die ook slechts door een lange gang te bereiken waren en er van buiten als gewone particuliere woningen uitzagen. Nu was het een onhandigheid van pastoor Uitenhoorn, maar de regeering schijnt het als een brutaliteit opgevat te hebben, dat de pastoor openlijk verklaarde van Gecommitteerde Raden verlof te hebben gekregen niet alleen om een nieuwe kerk te bouwen maar ook om deze ‘veel boven de vorige te laten uitmunten’. In elk geval had dit niet openlijk verkondigd mogen worden en dat dit geschiedde in een preek die vrijwel algemeen verkrijgbaar gesteld werd, gaf de regeering ergernis. Vandaar dat besloten werd de preek te laten ‘ophalen’ en den pastoor te ontbieden en hem een standje te geven.
Den Haag. W.P.C.K. |
|