| |
| |
| |
Bibliotheken in Scandinavië.
Geheel juist is dit opschrift niet, want in het hier besproken ‘Haandbog i Bibliotekskundskab udg. af Svend Dahl’ (Kopenhagen 1916) is aan Denemarken een grotere plaats toebedeeld dan aan de andere Scandinaviese landen, die het met een beknopt overzicht moeten stellen.
Om een denkbeeld te geven van de rijke inhoud van dit lijvige boek, weet ik niet beter te doen dan het lijstje der opstellen, waaruit het is opgebouwd, hier over te nemen. Het handboek dan is een verzameling hoofdstukken door vakmensen geschreven, met de tietels: de bibliothecaris, zijn roeping en taak; oorsprong en ontwikkeling van bibliotheken; historiese en statistieke gegevens over de belangrijkste buitenlandse bibliotheken; deense wetenschappelike bibliotheken en haar geschiedenis; middeleeuwse latijnse handschriften; handschriften van de nieuwe tijd; geschiedenis van de boekdrukkunst; geschiedenis van het boekbinden; geschiedenis en organisatie van de boekhandel; papier; boekdruk; illustratie, in 't biezonder de moderne ontwikkeling daarvan; boekbinden (techniek en conserveren van boeken); bibliotheeksadministratie; katologiseren en opstellen van boeken; bibliografie. Een uitvoerig register besluit het geheel, terwijl elk hoofdstuk is voorzien van litteratuuropgaven.
Men ziet dat alles, wat maar enigszins met het boek- en bibliotheekwezen in verband te brengen is, hier bijeengebracht werd.
De eerste druk van dit werk, in 1912 verschenen, was bedoeld als vakhandboek voor bibliothecarissen, in 't algemeen voor wetenschappelik personeel. Is het geen merkwaardig verschijnsel, als men bedenkt wat een klein gebied ons vak per slot van rekening bestrijkt, en welk een betrekkelik klein land Denemarken is, dat dit boek ook buiten de kring waarvoor het bestemd was, zooveel lezers vond, dat het weldra was uitverkocht? En dat reeds vier jaar daarna deze veel vermeerderde tweede druk verscheen, een geïllustreerd deel van meer dan 600 bladzijden?
Het valt niet moeielik de hier behandelde stof te splitsen in een algemeen en een specifiek deens gedeelte. Voor ons schijnt mij
| |
| |
vooral dit laatste van belang; het omvat de reeds bovengenoemde hoofdstukken over deense wetenschappelike bibliotheken, door C.S. Petersen, Bibliothecaris van de Kon. Bibl., en dat over Volksbibliotheken door J. Aarsbo, Stadsbibliothecaris te Kopenhagen. Het is hieraan dat het volgende ontleend wordt.
Wat de middeleeuwen aangaat, het was in Denemarken niet anders dan in andere landen: wat er aan boeken - meest theologiese, maar daarnaast ook juridiese en andere - te vinden was, werd vooral in kerken en kloosters bewaard, en is grotendeels als perkament verbruikt. Ook van de 16e eeuw is weinig over. Ongetwijfeld moet een man als Tyge Brahe († 1601), die een eigen papierfabriek, drukkerij en binderij had, een eigen bibliotheek bezeten hebben, maar de spaarzame resten nog te Praag bewaard, geven daarvan geen beeld. Hetzelfde geldt van zijn vriend Henrik Rantzau († 1598), de apostel van het Humanisme in 't Noorden, die op zijn slot Breitenburg een bibliotheek van 6300 banden had; toen Wallenstein's troepen in 1627 het kasteel veroverden, werd de boekerij verspreid. Iets beter kan men zich een voorstelling maken van de toestand in de 17e eeuw, toen bibliotheeks- en auctie-catalogi gedrukt werden. Voor de periode 1654-1699 bestaan er niet minder dan een paar honderd dergelijke catalogi, die de verschillende boekenkopende of zich altans voor boeken interesserende groepen der maatschappij vertegenwoordigen: bisschoppen, priesters, professoren, edelen. De meeste van deze verzamelaars schijnen kosmopolieties aangelegd: slechts weinigen onder hen hebben stelselmatig deense boeken bijeengebracht; buitenlandse lectuur overheerst. Werken uit de 16e eeuw treft men weinig aan; wel veel uit de 17e. Dat daarbij aan het latijn de grootste plaats werd ingeruimd, spreekt van zelf; daarop volgen romaanse talen, in de eerste plaats frans; engels komt ook tamelik veel voor, maar duits veel minder dan men geneigd zou zijn aan te nemen; in Z.W. Seeland zijn naar verhouding veel meer nederlandse dan duitse werken. Het zou interessant zijn eens na te gaan welke nederlandse boeken dat wel geweest zijn. Let men op de inhoud der boeken, dan blijkt o.a. dat er veel belangstelling is geweest
voor theologiese en stichtelike litteratuur die in Engeland uitkwam; minder daarentegen voor engelse dichters; Shakespeare komt bijv. in 70 catalogi maar één keer voor; duitse dichters treft men ook heel weinig aan. Het Handboek beschrijft de geschiedenis van de merkwaardigste dezer verzamelingen; ik noem hier alleen
| |
| |
de naamvan Fred. Rostgaard († 1745), secretaris van de deense kanselarij, die tijdens zijn verblijf te Parijs meewerkte aan de catalogus der Bibliothèque Nationale, en daar een verhandeling schreef over catalogisering van bibliotheken, de eerste in zijn soort. Te Rome en Venetië kocht hij oude en fraaie griekse en latijnse handschriften, voegde daaraan oorspronkelike uitgaven van italiaanse en spaanse dichters toe, en toen hij in 1725 besloot, zijn boekerij te verkopen, liet hij daarvan een catalogus drukken, de eerste in Denemarken, waarvan de tietels systematies ingedeeld waren, met aanteekeningen waar het zeldzame of kostbare nummers betrof. Het grootste gedeelte van deze verzameling is later staatseigendom geworden.
De Kopenhaagse Universiteit werd gesticht door Christiaan I in 1479, en drie jaar later legde de hoogleraar Albertsen († 1517), die zich verdienstelik had gemaakt bij de inrichting dier academie, de grondslag tot de Universiteits-bibliotheek, door een aantal boeken te schenken aan de filosofiese faculteit, welke schenking hij later uitbreidde.
Verder hoort men, in de katholieke tijd, niet veel meer van deze zaak. Met de invoering van de Hervorming begon een nieuwe periode; op Luther's voetspoor werden ook in Denemarken boeken in 't gehele land, vooral uit kloosters, bijeengebracht voor de Universiteits-bibliotheek; door talrijke schenkingen is de verzameling langzamerhand uitgebreid; catalogi werden gemaakt, regelingen voor aankoop en gebruik getroffen. Niet alleen de voorraad boeken, ook het aantal handschriften nam toe, zodat de bibliotheek het centrale punt werd voor beoefening van vaderlandse geschiedvorsing. Tal van legaten worden in 't Handboek opgesomd en hun karakter eniger mate aangeduid. 't Zou te ver voeren dit alles te herhalen. Toen langzamerhand de opstelling, legaatsgewijze in kasten, moeilikheden begon op te leveren, en men er niet over scheen te denken de gehele massa systematies in te delen, hield de professor die als bibliothecaris dienst deed, lezingen voor studerenden over kennis van boeken en handschriften. Een van zijn opvolgers, de anatoom Thomas Bartolin, stelde zelfs een werk op van 300 bladzij ‘De libris legendis dissertationes VII’ (1676), en ontwierp een nieuwe catalogus, naar 't voorbeeld van die der Bodleian.
Al was er in 't beheer der bibliotheek nog veel onvolmaakts - de openingsuren waren slechts weinige; alleen studerenden werden toegelaten, geen boeken mochten uitgeleend worden - toch was
| |
| |
het jammer dat bij de grote brand van Kopenhagen in 1728 een aanzienlik deel van haar schatten in de vlammen opging. Gelukkig bleven er veel handschriften gespaard, o.a. de ook aan de beoefenaars van het oudnoors in ons land welbekende uiterst belangrijke Arnamagnoeanse verzameling. Toen de hoofdstad zich begon te herstellen van de ramp, wist de Universiteits-bibliotheek er zich wel enigermate bovenop te werken, maar toch moest ze haar plaats als nationale boekerij afstaan aan de zich snel ontwikkelende Koninklike Bibliotheek (zie beneden). Uit het uitvoerig verhaal dat het Handboek van de werkzaamheden der bestuurders geeft, blijkt intussen dat daaronder velen waren die met groote toewijding de hun toevertrouwde schatten niet alleen beheerden, maar ook, waar de gelegenheid zich voordeed, wisten uit te breiden. Opmerkelik is het aantal verzamelingen van verschillende aard, dat de bibliotheek verkreeg, 't zij door aankoop, 't zij als geschenk of legaat; in 1798 waren aanwezig ± 60000 banden (drukwerken) en ± 3000 handschriften, ongeveer het dubbele van 't geen in de oude bibliotheek vóór 1728 gevonden werd. Het nuttig effect van de instelling was echter niet inovereenstemming met die uitbreiding: er bleven tal van gebreken in de organisatie. Een deel der schenkingen mocht niet ingelijfd worden bij het corpus van de boekerij; als vroeger was het bibliothecarisschap een bijbaantje voor een der Universiteits-professoren, terwijl zijn helper uit de studenten werd gekozen; tot 1837 was er één kamer die tegelijk dienst deed als leeszaal, uitleenbureau en werkkamer voor het personeel. Pas in dat jaar werd een afzonderlike leeszaal ingericht; in 1861 volgde eindelik een nieuw gebouw, en in 1867 werd wegens de toevoeging van de belangrijke natuurwetenschappelike verzameling van J.F. Classen de naam veranderd in ‘Universiteits-bibliotheek en daarmee verenigde Classense bibliotheek’. Een geheel nieuwe
geest voer door de bibliotheek onder het beheer van de bibliothecaris S.B. Smith (1880-1909); hij zorgde voor een nieuwe leeszaal met beter voorziene handbibliotheek, betere catalogi, ruimere openstelling, electries licht, inrichtingen tegen brandgevaar en vocht. In 1916 was het aantal boeken gestegen tot 400000 banden; daarbij 6500 handschriften, ongeveer 150000 proefschriften, behalve nog muziek-, kaart- en prentverzamelingen.
Naast de Universiteits-bibliotheek beslaat de Koninklike Bibliotheek een belangrijke plaats. Ook hiervan worden de lotgevallen uitvoerig beschreven. De eerste koning, van wie vaststaat dat hij
| |
| |
een boekerij bezeten heeft, was Christiaan III; door aankoop en erfenis is deze verzameling gestadig uitgebreid; in 1673 werd er een afzonderlik gebouw voor gezet, bij de dood van Frederik IV telde ze 4000 banden. 't Was een privaat eigendom des konings, slechts door biezondere vergunning toegankelik voor belangstellenden. Een beroemd man onder de bibliothecarissen was Otto Thott († 1785), de grootste boekenverzamelaar die Denemarken ooit bezeten heeft. Reeds jong wist hij op reizen in Duitschland, Holland, Engeland en Frankrijk op zeldzame uitgaven de hand te leggen. Veel van wat hij bijeenbrachtging bij de brand van 1728 verloren, maar gelukkigkreeg hij weer gelden om zijn boekendorst opnieuw te verzadigen, en geen auctie van enig belang, of hij slaagde hij er in merkwaardige boeken en handschriften te bemachtigen. In 1742 kocht hij o.a. na den dood van de Leidse filoloog Havercamp een groot deel van diens boekerij. Bij Thotts overlijden bevatte de Koninklijke Bibliotheek 138000 banden (handschriften inbegrepen): bij testament liet hij haar vrij wat na en ook werd uit zijn nalatenschap niet weinig aangekocht. Een ander beroemd bibliothecaris was P.F. Suhm († 1798), van wie als merkwaardigheid meegedeeld wordt dat hij, toen de Kon. Bibl. in 1778 een tijdlang ontoegankelik was en het gebruik van de Universiteitsbibliotheek beperkt, zijn eigen boekerij openstelde voor ieder die naar vermeerdering van kennis dorstte, ongeacht leeftijd, geslacht of stand; wetenschappelike mensen werden zelfs vrij toegelaten in de magazijnruimte. In 1793 werd de Kon. Bibl. voor het publiek opengesteld en per slot van rekening werd Suhm's gehele verzameling in 1796 door haar aangekocht. Het was onder de krachtige leiding van de bibliothecaris Chr. Bruun (1862-1901), dat allerlei verbeteringen werden ingevoerd: de lokaliteiten gewijzigd, de catalogus omgewerkt, de latijnse taal daarbij vervangen door de deense, jaarverslagen met aanwinsten gepubliceerd.
Daarbij werd de aankoop niet uit het oog verloren en in 1879 begon de officieële ruil met de Vereenigde Staten van N.-Amerika. Datgene waarvoor Bruun ondertussen steeds met alle mogelike energie jaren lang geijverd heeft, de stichting van een nieuw brandvrij gebouw, kwam pas onder zijn opvolger in 1906 tot stand. En daarmee kreeg de Kon. Bibl. een waardige plaats onder de grote moderne bibliotheken in Europa; het is de grote boekerij van het Noorden en de nationale deense bibliotheek. Er is een leeszaal voor ± 100 bezoekers, met handbibliotheek van 6000 dln., een catalogus-kamer ten gebruike van 't publiek, een fotografies atelier, een binderswerk- | |
| |
plaats, een permanente tentoonstelling van handschriften, banden, en dergelijke. Leeszaal en cataloguskamer zijn geopend dageliks 9-7, de uitlening van 12-3; het aantal boeken is in 1916 geschat op 750000, dat der handschriften op 35000 banden, waarbij nog incunabelen, benevens muziek-, portret-, kaart- en prentverzamelingen.
Wat de samenwerking tussen Universiteits- en Koninklike Bibliotheek betreft, daaromtrent zijn reeds meermalen besprekingen gehouden, maar een resultaat schijnt niet bereikt te zijn. Beter gaat dat met de vele speciale boekerijen: voor zover dat staatsverzamelingen zijn, werken ze in dit opzicht samen, dat hun aanwinsten aan buitenlandse litteratuur tegelijk met die der twee grote bibliotheken worden opgenomen in desedert 1901 jaarliks door de Kon. Bibl. uitgegeven ‘Catalogus van aanwinsten van nieuwere buitenlandse litteratuur der (30) openbare Staats-bibliotheken’, een voorbeeld, dat ook voor ons land navolging zou verdienen. Tot die speciale bibliotheken behoren bijv. die van de Kon. Kunstacademie, het Kunstmuseum, het Nationale museum, de Rijksdag, het Raadhuis, het Schoolmuseum, de Botaniese tuin, het Zoologies museum, de Veeartsenij- en landbouw-Hoogeschool e.a.
De boekerijen buiten Kopenhagen zijn algemene, geen speciale; er zijn er vele onder met wetenschappelike betekenis.
Op IJsland is de Landsbibliotheek te Reykjavik de grootste; ze telt ongeveer 100000 banden en 7000 handschriften, en bevat de meest volledige verzameling van litteratuur gedrukt op IJsland en over IJsland, die ergens te vinden is.
Een stelselmatig onderzoek naar de particuliere verzamelingen in Denemarken heeft nog niet plaats gehad; vermoedelik zou dat echter nog wel wat kunnen opleveren. Een tweetal voor het publiek toegankelike particuliere bibliotheken zijn de verzameling van (meest historiese) manuscripten op Ledreborg, en Karen Brahes bibliotheek te Odense, met fraaie exemplaren van deense werken en (meest theologiese) handschriften.
In Noorwegen zijn de bibliotheken allen van betrekkelik jonge datum: die der Universiteit te Kristiania is de voornaamste. Zweden daartegen heeft van de drie noorse landen de meeste oude middeleeuwse bibliotheken bewaard. Voor Denemarken hebben de zweedse verzamelingen een biezonder belang, omdat ze veel oudere deense litteratuur, in handschrift en gedrukt, bevatten, die men vergeefs in 't moederland zoekt. Zweden's nationale verzameling is de Kon.
| |
| |
Bibl. te Stockholm; de grootste bibliotheek is die der Universiteit te Upsala.
De schrijver van het hoofdstuk over volksbibliotheken begint met enige algemene opmerkingen. Wat is een volksbibliotheek? Een boekenverzameling van algemene aard, in tegenstelling met een wetenschappelike of een vakbibliotheek; het is verder een verbruiksverzameling in tegenstelling met een boekenmuseum, dat bedoelt schatten voor het nageslacht te bewaren; dáár is de grote massa materiaal tot zekere hoogte vast, onbeweeglik, terwijl de volksbibliotheek van geslacht tot geslacht sterke veranderingen ondergaat; in tegenstelling met een gewone uitleenbibliotheek is hier een paedagogiese strekking aanwezig. De moderne opvatting, die er een beschavingsinstituut mee bedoelt, vermijdt liefst het woord ‘volksbibliotheek’, spreekt liever van ‘Algemene bibliotheek’, Bücher und Lesehalle', ‘Free public library’.
De schrijver zet uiteen welke eisen hij stelt aan een moderne volksleeszaal. Ik herhaal die hier in 't kort, om duidelijk te doen zien hoezeer hij een open oog heeft voor alles wat aan de moderne leeszaalbeweging vast zit. Hij bedoelt wel met ‘volksleeszaal’, gelijk men zien zal, datgene wat wij hier verstaan onder ‘openbare leeszaal.’ Wat zijn die eisen? Wat boekaanschaffing betreft, zorge men voor een ruime voorraad van de beste litteratuur voor oud en jong, zonder vooroordeel gekozen en zo veel mogelik een ieders smaak bevredigend; in aansluiting daarvan voor aardrijkskundige en geschiedkundige geschriften, vooral voor levens- en reisbeschrijving; voor techniek, natuurkennis, hygiène, muziek. De handbibliotheek, die niet uitgeleend wordt, bevatte encyclopaediese werken, woordenboeken, kaarten, wetverzamelingen, statistieken en dergelijke. Men lette op praktiese inrichting der lokalen; de bepalingen omtrent de uitlening moeten zo weinig mogelik beperkend zijn; persberichtjes in plaatselike bladen over de nieuwste aanwinsten verdienen aanbeveling; men geve vrije toegang tot het magazijn; men stelle goed geannoteerde catalogi samen, met registers van auteurs en trefwoorden. Leeszaal en handbibliotheek dienen nog eer een inlichtingsbureau te zijn dan een studieplaats; allerlei vragen uit het drukke leven moeten vlug tot een oplossing gebracht kunnen worden; de techniek van de uitlening moet daarom ook zodanig ingericht zijn dat ze vlug werkt; de finantiële kant van het vraagstuk zie men goed onder ogen; want terwijl de rijksbibliotheken beperkt
| |
| |
blijven tot een klein aantal, in hoofdsteden, zullen de volksboekerijen hun net steeds verder en verder uitbreiden over 't gehele land; organisatie, centralisatie, zijn nodig.
Na enkele bladzijden over de ontwikkeling der leeszalen in 't buitenland, Engeland, Amerika, Duitschland, volgt een bespreking over de toestand in Denemarken. De reeds bovengenoemde historicus en boekenverzamelaar P.F. Suhms is in zekere zin de voorloper van de beweging. Zijn voorbeeld toch gaf er de stoot toe dat de Rijksbibliotheken geopend werden voor het publiek. In de 1e helft der 19e eeuw leidden de toen bestaande volksboekerijen nog een kommervol bestaan; ze waren er slechts om de leeslust te bevredigen. Verder kwam men in 't algemeen niet, al waren er uitzonderingen als bijv. de ‘Landhuishoudings-vereeniging’, die vele boekerijen op het land oprichtte en steunde, en zelfs, in 1807, 1864, 1873 en later, lijsten uitgaf van lectuur, geschikt voor dergelijke bibliotheken. Op soortgelijke wijze was werkzaam de ‘Commissie tot bevordering van volksontwikkeling’, die in 1866 en latere jaren een goede serie volksboeken publiceerde. Ondertussen nam het aantal volksbibliotheken gestadig toe; in 1889 waren er in de 1697 parochieën van het land 1068 dergelijke boekerijen; de staat begon ze sedert 1882 finantiëel te helpen, en sedert 1899 was er een speciaal ‘Staatscomité tot ondersteuning van volksboekenverzamelingen,’ (in 1910 omgedoopt tot ‘Staatsboekenverzamelingscomité’), waarvan de voorzitter benoemd werd tot ‘Boekenverzamelingsconsulent’. Onder zijn leiding groeide de beweging aanmerkelik: in 1905 stichtte men de vereniging ‘Denemarken's volksboekerijen,’ die c. 800 dergelijke verzamelingen als leden heeft, en daaraan, door een overeenkomst met de deense boekhandel, tegenlagere prijzen dan de algemeen geldende, boeken weet te bezorgen. De samenwerking tussen de volksbibliotheken leidde in 1914 bovendien tot de oprichting van door de staat gesteunde ‘Centraal- of districtsbibliotheken’, die,
geleid door een vakkundige, gratis en portvrij boeken uitlenen aan ‘de bewoners der districten’ (staat er in het Handboek), hetzij direct aan particulieren, hetzij, door middel van reisboekerijen, aan parochie-bibliotheken; boekvoorziening dus van het platteland.
Het Staatsboekenverzamelingscomité, sedert 1910 te Kopenhagen gevestigd, breidt zijn werkzaamheden voortdurend uit, bewerkte o.a. een deense editie van Cutter's Tabellen en van de Decimaalindeling, en droeg daartoe bij tot uniformiteit van ordening in 't gehele land. Bovendien verschaft het comité hulp bij het
| |
| |
uitgeven van gedrukte catalogi, samenstelling van kaartcatalogi, en andere techniese zaken.
De weg is dus wel gebaand in Denemarken voor een goede ontwikkeling van de volksbibliotheken. Hulp van staat en gemeente maken het mogelik het peil der boeken te verbeteren en voor goede lokalen te zorgen. Ik voeg hier nog bij dat in de gemeente Kopenhagen de verschillende verzamelingen nog weer onderling georganiseerd zijn; men vindt er 1 hoofdbibliotheek (leeszaal met 100 plaatsen), 6 ‘districts’-bibliotheken met 5 leeszalen, 2 uitleenbureau's, 2 kinderbibliotheken, 1 reisbibliotheek; totaal 75000 banden.
In Noorwegen verleent de staat hulp in de vorm van boeken, gekozen volgens een door de staatsconsulent uitgegeven ‘Catalogus van boeken, geschikt voor volksboekerijen’, een uitgebreide lijst, waarvan elke drie jaar een nieuwe editie verschijnt, met twee supplementen in de tussenliggende jaren. De nieuwe aanwinsten worden van uit een staatsexpeditiekantoor gebonden en gecatalogiseerd verzonden. Sedert 1913 bestaat er een noorse bibliotheek-vereniging van vakmensen en andere belangstellenden, die jaarliks cursussen houdt en kleine vakboekjes uitgeeft. Noorwegens grootste gemeentelike volksbibliotheek is Deichmanse bibliotheek te Kristiania, in 1915 140000 banden rijk; deze instelling geeft, behalve dat ze goede catalogi bezit, talrijke boekenlijsten uit en verdienstelike topografiese en biografiese registers op noorse tijdschriften.
Ook in Zweden zijn de volksbibliotheken bezig zich te ontwikkelen. Het zijn o.a. de zweedse sociaal-democratiese arbeidersverenigingen die er in Stockholm en andere plaatsen hebben opgericht. Daarnaast bemoeide de Orde der goede tempelieren zich met deze materie. Ze gaf o.a. een Studiehandboek uit, waarvan een deel is omgewerkt door Oscar Olsson tot een werkje ‘Studiekring-bibliotheken en bibliotheeksverzorging’ (Stockholm 1919).
De ontwikkeling van die soort boekerijen gaat parallel met die der studiekringen, waarover ik echter niet in staat ben meer mede te delen, daar Olsson in dezen verwijst naar een ander werk, op 't ogenblik niet tot mijn beschikking. Zijn boekje bevat overigens in hoofdzaak aanwijzingen voor de techniese dienst, en is ruim voorzien van statistieken, modellen van tietels, formulieren van uitlening, voorbeelden van boekhouding en dergelijke. Op de omslag ziet men bovendien dat de ‘Boekbemiddeling van de orde der G.T.’ allerlei materiaal, (journalen, kartons enz.) in de handel brengt.
Den Haag, Aug. 1919.
C.H. Ebbinge Wubben.
|
|