| |
| |
| |
[Nummer 2]
De oprichting in 1870 en de eerste jaren van het dagblad Het Nieuws van den Dag.
In de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 16 October 1868 werd ingediend een wetsontwerp tot afschaffing van het zegelrecht op de gedrukte stukken en de advertentiën in de nieuwspapieren, dat 10 Maart van het volgend jaar werd aangenomen. Met ingang van 1 Juli 1869 trad de wet in werking; het dagbladzegel behoorde tot het verledene. Het gevolg was, dat de onkosten-rekening der bestaande couranten aanzienlijk ontlast werd nu er van elk couranten-nummer geen belasting meer betaald behoefde te worden en dat de mogelijkheid van het oprichten van nieuwe couranten belangrijk steeg. Van dat oogenblik af is een merkwaardige en even natuurlijke toename van het aantal dag- en weekbladen in ons land op te merken. Voor zoover cijfers zijn te putten uit de gegevens gepubliceerd in de jaarlijksche Adresboeken voor den nederlandschen Boekhandel en aanverwante vakken weet men, dat in 1869 verschenen dertien dagbladen, welk cijfer in 1914 gestegen was tot 78.
Met het van kracht worden van die wet was een lang bestaande grief weggenomen bij hen, die in deze belasting terecht zagen een ernstigen hinderpaal voor de vrije ontwikkeling van ons dagbladwezen, dat zijnerzijds de volksontwikkeling in haar onderscheidene geledingen ten goede zou moeten komen en zou kunnen bevorderen. Er was lange jaren actie voor gevoerd; de laatste forsche stoot was ten slotte gegeven door Maurits A. van Lee, die laatstelijk op het negende Nederlandsche taal- en letterkundig Congres te Gent vergaderd in 1867, een krachtig pleidooi voor de afschaffing had gehouden, dat minister Van Bosse tot indiening van het wetsontwerp zou brengen. Van Lee was daardoor de persoon, die de hulde in ontvangst had te nemen van hen, die de afschaffing toejuichten; in 1873 werd hem een medaille aangeboden en het was terecht, dat D.A. van Waalwijk, de directeur van het niet meer bestaande Nieuwsblad voor Nederland'ook zijn naam aanbracht - de andere
| |
| |
waren die van Gebrs. Diederichs, H. Nijgh, Joh. Enschedé en Zonen, A.W. Sijthoff, G.L. Funke, P. van Santen en Simon Gorter - met die van anderen, welke zich verdienstelijk gemaakt hadden voor de ontwikkeling der journalistiek in Nederland, in het als ‘Ruhmeshalle’ gedachte voorportaal van het nieuwe gebouw Concordia op den N.Z. Voorburgwal te Amsterdam, waar hij zijn Nieuwsblad uitgaf. Bij den overgang van dat gebouw aan de Telegraaf, enkele jaren geleden, zijn die namen, alsmede het Costerbeeldjeop den hoofdbaluster van de marmeren trapleuning verwijderd.
Van Lee was natuurlijk zeer ingenomen met het verkregen resultaat. Toevallig ontmoette hij in den zomer van 1869 te Katwijk den leidschen uitgever Pieter van Santen en al pratende over het onderwerp, waar hij vol van was, kwam het gesprek op de wenschelijkheid van een populair algemeen goedkoop dagblad. Daarvoor zou het nu juist de tijd zijn. Van Lee, die als inwoner van Brussel het succes wist van de brusselsche Etoile belge, een blad op dezelfde leest geschoeid als de parijsche Petit Journal, zal wei niet nagelaten hebben die couranten toen te noemen. Het denkbeeld lokte Van Santen welaan; hij beloofde Van Lee een bankje van honderd gulden.
Zoo werd geboren het denkbeeld, dat met de ‘kleine courant’ het Nieuws van den Dag verwezenlijkt zou worden.
Tot het goed begrijpen der voorbereidende maatregelen is het noodig iets te zeggen over de personen, die het Nieuws tot stand gebracht hebben, in de eerste plaats over Van Lee, hoewel hij niet anders gedaan heeft als het aangeven van het denkbeeld.
Maurits H. van Lee was een amsterdamsche jongen, die evenals zijn vader Abraham van Lee, in December 1869 overleden als Secretaris van den Stads-Schouwburg, in de journalistiek werkzaam was. In 1861 woonde hij te Brussel, waar hij verbonden werd aan de Indépendance belge; later, in 1878 kreeg hij een betrekking aan het belgische Ministerie van openbaar Onderwijs. Hoewel hij dus een Belg was geworden en belgische belangen moest dienen, heeft dat allerminst verhinderd, dat hij hollandsch bleef voelen. Trouwens, zijn met succes bekroonde actie tegen het nederlandsche dagbladzegel bewijst voldingend, dat hij, naar de getuigenis van den haarlemschen uitgever A.C. Kruseman, die hem stellig wel persoonlijk gekend zal hebben, Hollander van bloed en hart was. Hij overleed te Brussel in Januari 1907 in den ouderdom van 74 jaar.
| |
| |
Pieter van Santen, de uitgever, die van stonde aan de speculatieve beteekenis inzag van het plan, dat hem aan de hand was gedaan, had als jonge man van 22 jaar in 1859 zijn zaken te Leiden begonnen, toen hij per 1 Juni van dat jaar overnam de zaken van P.H. van den Heuvell aldaar en die voortzette onder de firma Van den Heuvell & Van Santen; tot aan zijn overlijden (21 Juli 1877) is hij met succes o.a. door de exploitatie der Verne's als uitgever werkzaam geweest. Hij had zich in de afgeloopen tien jaren een gelukkigen naam verschaft zoowel bij den debiethandel als bij het publiek door allerlei populaire en daarbij niet dure boeken; ik herinner slechts aan het tijdschrift Omnibus, de Geschiedenes der wereld van Streckfuss, zijn spoorboekjes (Van den Heuvell & Van Santen's officieele reisgids in Nederland, met ingang van Januari van dit jaar gestaakt) en niet het laatst aan de werken van Aimard. Voor iemand van zijn temperament, aanleg en kijk op maatschappelijke toestanden en die daarbij als plaatsgenoot van Sijthoff natuurlijk onderging den onwillekeurigen invloed van diens Leidsch Dagblad, was het denkbeeld van een eigen populair dagblad stellig bijzonder aanlokkelijk. Er waren echter bezwaren. Het noodige bedrijfskapitaal ontbrak en bovendien, Leiden scheen niet de aangewezen plaats om een dagblad te beginnen, dat, in ongewonen vorm, ook den provincialen middenstand in Nederland zou moeten bereiken. Daarvoor was uitgifte in Amsterdam noodzakelijk. Er moest dus contact gezocht worden met iemand in de hoofdstad van Nederland; het werd gevonden door relatie te dezer zake aan te knoopen met George Lodewijk Funke.
Funke kwam voort uit de voortreffelijke school van Gebhard, aan wien ook Louis D. Petit zijn vorming te danken zou hebben, en was laatstelijk de rechterhand en vertrouwde geweest van Krusemante Haarlem opdiens uitgevers-kantoor, voordat hij in 1863 zich gevestigd had te Amsterdam op den Blauwburgwal over de Langstraat. In de zes jaren gedurende welke hij daar met succes boekhandelaar-uitgever geweest was vóór het Nieuws verscheen, vond hij tijd om redacteur te zijn van het Nieuwsblad voor den Boekhandel (1867-1870) en van allerlei waar te nemen buiten zijn eigenlijk bedrijf zonder dit allerminst te verwaarloozen. Op een man van zijn gaven en van zijn arbeidskracht werd terecht en gelukkig beslag gelegd door den Boekhandel, die zich in Amsterdam concentreert en welks lasten zij, die tot de ‘provincie’ behooren, lang niet zoo zeer helpen dragen. Ook Funke was voor het populariseeren der
| |
| |
wetenschap. In zooverre kwam hij dus overeen met Van Santen. Maar er was ook onderscheid. In tegenstelling met Van Santen, gevoelde hij zich meer getrokken tot wetenschappelijke uitgaven en werken van literaire beteekenis. Kortom, het denkbeeld door Van Santen ter tafel gebracht, viel ook bij hem in goede aarde. Zij zetten zich aan het uitrekenen en becijferen, in één woord aan het voorbereiden en het duurde niet lang of Funke had de leiding genomen, te begrijpen, omdat de toekomstige courant in Amsterdam geredigeerd, gedrukt en uitgegeven zou worden en uit den aard der zaak het bestier en de dagelijksche beslommering zou komen te berusten bij den amsterdamschen uitgever. Funke is het geweest, die het Nieuws in weinig jaren zou weten op te heffen tot de meest gelezen courant in ons land.
Om te weten, waarin nu eigenlijk de buitengewone vondst van het Nieuws bestond, is het gewenscht eenige regelen te wijden aan ons couranten-wezen van voor een halve eeuw.
Het plan was, zooals gezegd, een dagblad uit te geven. Behalve de Staatscourant, die gevoegelijk buiten beschouwing kan blijven, bestonden er niet meer dan dertien. Twee, de Ami de Limbourg en de Courier de la Meuse, in het fransch geschreven, werden in Maastricht uitgegeven; voor het a.s. Nieuws waren zij natuurlijk van geen belang, omdat er geen sprake van zou kunnen zijn, dat een vrijzinnig hollandsch dagblad een loonend debiet zou kunnen verkrijgen onder het verfranschte deel der bevolking in het Zuiden van ons land. Anders was het met andere bladen. Vier waren betrekkelijk duur - ik geef de debietprijzen per jaargang franco per post onder de vigueur van het zegelrecht - Amsterdamsche Courant f 34. -; Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage f 37. -; Oprechte Haarlemschie Courant f 30 -; Algemeen Handelsblad f 34. - behalve het zegel en Nieuwe Rotterdamsche Courant f 37. - . Goedkooper waren het Algemeen Nederlandsch nieuws- en advertentieblad f 16. -, de Arhemsche Courant f 20. -, het Utrechlsch provinciaal en stedelijk Dagblad f 18. -, het Leidsch Dagblad f 15.40 en de Nieuwe Utrechtsche Courant f 15. - . Het Nieuws zou een liberaal blad zijn, dat stond op den voorgrond en het zou, als het iets zou zijn in den trant van de bestaande bladen, moeten concurreeren in de eerste plaats tegen de Arnhemsche Courant van Thieme en het Leidsch Dagblad van Sijthoff, maar ook om de familie-berichten en de advertenties tegen de Haar lemsche Courant, de Nieuwe Rotterdamsche Contant en het Algemeen Handelsblad.
| |
| |
Deze bladen, vooral de Haarlemsche en de Nieuwe Rotterdamsche Courant, als ik goed zie, hadden debiet in de provincie, maar dat debiet was toch betrekkelijk. Tal van personen waren er natuurlijk op geabonneerd, maar in de kleinere plaatsen en de dorpen hadden niet zoo heel velen die bladen in eigendom. Zelfs nog in Amsterdam vond men couranten-verhuurders, lieden, welke hun bestaan er van maakten de bladen tegen een gering bedrag ter lezing te verstrekken. Brievengaarders, kleine winkeliers en dergelijke neringdoenden vonden een bijverdienste in het laten circuleeren der kranten. Ook hadden - één onzer hoogleeraren vertelde mij dat onlangs als een jeugdherinnering uit Sneek - particulieren zich gecombineerd, welke de couranten in een blikken trommel onder elkaar deden rondgaan, 's Morgens was het blad bij den één, 's middags een paar uur bij den ander, 's avonds bij een derden, den volgenden morgen bij een vierden, totdat eindelijk de laatste lezer zijn krantje, een paar dagen oud, uit de circulatie ontving. Per nummer betaalde ieder dus een gering bedrag, slechts eenige centen. Nu was de opzet van het Nieuws om die huurders en bijzonder de provinciale huurders rechtstreeks te bereiken en hun de nieuwe courant in eigendom te geven tegen ongeveer hetzelfde bedrag, dat zij gewoon waren aan huur te betalen. Daarbij lag in het plan, niet uit te geven een ‘groote’ maar een ‘kleine’ courant en, zoodra het debiet en de drukkerij- en expeditie-techniek zulks zouden veroorloven als regel te geven niet één blad, maar meerdere en de dagelijksche leesstof te verdeelen over verschillende bladen. Daarmede zou, en die meening zou juist blijken, een belangrijk voordeel te verkrijgen zijn. De krant, door de post aan huis bezorgd, niet door een agent, een debitant of een anderen tusschenpersoon, zou in de eerste plaats haar bestemming vroeger bereiken
en vervolgens, de couranten-bladen zouden verdeeld kunnen worden onder de leden van het huisgezin, zoo mogelijk nog aan de theetafel in de huiskamer vereenigd. Ieder zou dadelijk een blad kunnen lezen en niet behoeven te wachten. Slaagde het plan, dan zou in de toekomst de nieuwe krant dus in waarheid kunnen worden wat men destijds met een reeds eenigszins verouderd woord noemde een familie-blad.
Moest het Nieuws een politiek liberaal blad zijn? Om dat familiebegrip werd het niet raadzaam geacht het staatkundige element naar voren, althans te veel naar voren te brengen. Het Nieuws zou iets anders moeten bieden en het is in het uitwerken daarvan, dat ik de meesterhand van Funke meen te herkennen.
| |
| |
Bij Kruseman had hij - denken wij slechts aan het Album der Natuur en Ons Voorgeslacht van Hofdijk - metterdaad en van nabij gezien welk mercantieel voordeel gelegen was in het met beleid exploiteeren van populariseerende wetenschap; hij had kunnen opmerken welke de beteekenis was van ethische en letterkundige kopyen; hij had waargenomen hoezeer de moderne theologie, in weerwil van den geboden tegenstand, toch een levenwekkend beginsel in zich had; hij had in cijfers bespeurd welke waarde Huet's Brieven over den Bijbel en De Genestet's Leekedichtjes als fonds-artikel tien jaar te voren gehad hadden; hij had ook gezien wat het als onderneming mislukte Zondagsblad, dat toen onder leiding van Quack stond en destijds voor Nederland iets absoluut nieuws was geweest, in de journalistiek beteekend had. Met een bescheiden bedrijfs-kapitaal had Funke gepoogd een eigen fonds te vormen in Kruseman's geest. In Funke is het geweest, dat Kruseman zijn intellectualisme als uitgever had zien overgaan, toen hem door huiselijke rampen in 1863 de moed voorgoed ontzonken was. Funke heeft dat geweten en hij heeft het desbewust gewild door in het Nieuws iets te scheppen, dat zou zijn naar het hart van den haarlemschen uitgever, die de ontwikkeling van zijn jongen vriend met meer dan gewone belangstelling volgde.
Het Nieuws zou moeten zijn een vrijzinnig blad, dat met zijn ‘nieuws van den dag’ wilde bereiken eenpubliek, dat de bestaande vrijzinnige bladen niet onmiddellijk bestreek en gaarne goed geschreven korte beschouwingen wilde lezen over de groote vraagstukken aan de orde van den dag op maatschappelijk, ethisch en letterkundig terrein en dat niet in de eerste plaats gediend was van politieke verhandelingen, polemiek en critiek over staatkunde. Behalve neutrale nieuwsberichten zou het blad een ruime plaats moeten geven aan beschouwingen over allerlei onderwerpen, welke de aandacht trokken, in den trant, maar dan natuurlijk gemoderniseerd, als meer dan honderd jaar geleden de spectatoriale geschriften der achttiende eeuw gedaan hadden en waarvan sommige niet zonder beteekenis waren geweest voor de tot stand koming van de Maatschappij tot nut van 't Algemeen. Hoewel Funke zich dat verband niet bewust kan zijn geweest, want die spectatoriale geschriften waren behalve die van Van Effen, waarvan Kruseman in 1858 een bloemlezing verspreid had, destijds nauwelijks bij name bekend, zoo lijkt het historisch verband nu na zoovele jaren onmiskenbaar; trouwens na hetgeen Huet hierover geschreven heeft is twijfel te
| |
| |
dezen opzichte niet wel mogelijk. Die spectators waren veelal geschreven door dissenters, vaak door Doopsgezinden en hoewel zelf luthersch, kwam bij Funke blijkbaar ras het gevoelen naar voren, dat een maatschappelijk blad geredigeerd zoo mogelijk in doopers-vrijzinnigen geest het best kans van slagen zou hebben bij den gezeten man in de steden en in de dorpen, bijzonder in het Noorden van ons land. Er zou ‘richting en leven’ - het is de titel van een boek van Allard Pierson, in 1863 bij Kruseman verschenen - gegeven kunnen worden aan de groninger richting in de hervormde Kerk onder wier invloed vooral in het Noorden allerlei predikanten-vereenigingen ontstaan waren, gewijd aan zuiver wetenschappelijke besprekingen van allerlei actueele vraagstukken; er zou contact verkregen kunnen worden met de moderne beweging, die zich juist in Friesland in de afgeloopen tien jaren krachtig gemanifesteerd had. Het geluk wilde, dat een doopsgezind leeraar van hooge geestesgaven en classieken schrijftrant zijn betrekking moest verlaten en een anderen werkkring zocht, waarin hij zijn beginselen van eer en plicht voor een breede luisterende schare zou kunnen ontvouwen. Simon Gorter heeft als hoofd-redacteur van het Nieuws van den Dag het dagblad dadelijk zijn plaats gegeven naast de bestaande bladen; hij heeft er de richting van bepaald, die onmiddellijk bleek te zijn die, welke Funke voor het financieele welslagen behoefde. Zijn hoofd-artikels, beschouwingen over allerlei onderwerpen van den dag, goed en puntig gedacht en helder gcstyleerd, hebben dadelijk aan de courant gegeven de beteekenis, welke de onderneming noodig had. Hij wist de waarde van een verstandig, ernstig woord in beschaafden toon, dat te midden van de dagelijksche en alledaagsche nieuwstijdingen evenzeer behoeft de man van wetenschap als de gezeten burger, en hij had de gaaf dat, wat hij meende, kloek en krachtig onder woorden te brengen.
Niet langer dan ruim één jaar heeft deze teringlijder zijn bijzondere gaven aan het Nieuws kunnen geven.
Onderwijl hadden ook andere voorbereidende maatregelen de aandacht der uitgevers gehad en daaronder in de allereerste plaats de financieering der onderneming. Het moet al spoedig gebleken zijn, dat Van Santen en Funke ook in combinatie niet kapitaalkrachtig genoeg waren. Het denkbeeld is toen naar voren gekomen, dat het vormen van een naamlooze vennootschap de aangewezen weg was om het doel te benaderen. Er werd opgemaakt een ge- | |
| |
detailleerde becijfering over de kosten van inrichting, het jaarlijksche budget, de winstverdeeling, de kapitaals-uitbreiding en de aflossing, die blijk geeft ontworpen te zijn door iemand ervaren in en met grooten blik op dergelijke dingen.
In December 1869 werd door de beide uitgevers verspreid het Prospectus der Vennootschap tot oprichting en exploitatie van een klein, goedkoop, nederlandsch dagblad uit te geven ouder den titel het Nieuws van den Dag; de financieele constructie was in het prospectus afgedrukt, alsmede de namen van een aantal bekende Nederlanders, die onder dagteekening van November te voren, hun adhaesie hadden gegeven. Onder hen noem ik
Jhr. mr. W. Th. Gevers Deynoot |
's-Gravenhage |
Dr. M.J. de Goeje, hoogleeraar |
Leiden |
Mr. J.C. Goudsmit, hoogleeraar |
Leiden |
M.C. van Heukelom |
's-Gravenhage |
A.C. Joosten |
Amsterdam |
B.F. Krantz, fabrikant |
Leiden |
Mr. M. Mees, lid van de Kamer van Koophandel |
Rotterdam |
P.N. Muller |
Amsterdam |
F.J. Plate, Voorzitter van de Kamer van Koophandel |
Rotterdam |
Dr. C.G. von Reeken |
Haarlem |
J.G. de Hoop Scheffer, hoogleeraar |
Amsterdam |
H.J. Schimmel |
Amsterdam |
T.J. Stieltjes, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal |
Delft |
P.J. Veth, hoogleeraar |
Leiden |
A.C. Wertheim, lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland |
Amsterdam |
Dat prospectus heeft zijn uitwerking niet gemist. Er is voldoende deelneming gekomen, zoodat een paar maanden later, 1 Februari 1870, voor notaris mr. J.F. Wertheim te Amsterdam verleden kon worden de oprichtings-acte der Naamlooze vennootscluzp de kleine Courant met het doel de uitgave en exploitatie van een dagblad voorloopig onder de benaming van het Nieuws van den Dag, strekkende, zoo staat er, om uitgaande van liberale beginselen de volksontwikkeling en beschaving te helpen bevorderen.
De acte is natuurlijk van buitengemeen belang geweest en gebleven. De wijze, waarop de courant thans beheerd wordt is, hoe- | |
| |
zeer ook gewijzigd, daar reeds in hoofdzaak te lezen Zij werd, zooals gezegd, notarieel gepasseerd door drie personen, in het boekwezen werkzaam: Van Santen, Funke en Hyman Binger. Deze derde comparant, in 1850 in de zaken va n zijn vader opgenomen, was medeeigenaar der firma Gebroeders Binger te Amsterdam in de Warmoesstraat over de Sint Janstraat en oefende daar met Isaac Marcus Binger het bedrijf van drukker en uitgever uit. Hij was een merkwaardig man, naar de getuigenis van A.C. Wertheim, een individualiteit, ook in zijn poëzie, die, wat zijn blijvende verdienste is geworden, mogelijk heeft gemaakt de groote Vondel-editie van Van Lennep, waaraan hij niet slechts als drukker en uitgever, maar ook als persoon van heeler harte heeft medegewerkt door het geven van tekstcritiek en commentaren. Men kan veronderstellen, dat het zakenbelangen waren, welke Binger gebracht hadden tot het medepasseeren der acte, en het is niet moeielijk te gissen, waarom Funke juist aan hem de drukorder van het Nieuws zou geven. Het Nieuwsblad voor den Boekhandel, met ingang van 1 Januari 1870 overgegaan in eigendom van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels, werd sedert dat tijdstip gereed gemaakt door de drukkerij van Gebroeders Binger, en Funke die met de redactie van dat orgaan belast was, heeft stellig de meest aangename ervaringen opgedaan in zijn relatie met deze drukkerij ten opzichte van dit half-wekelijksche orgaan met de beperkte oplaag van een paar honderd exemplaren, om met vol vertrouwen de nieuwe onderneming ook daar te plaatsen. Het zou echter een bron van overgroote moeielijkheden worden.
In het reeds genoemde prospectus van December 1869 was het kapitaal bepaald op f 40000, later vóor het verlijden der acte van i Februari is het gebracht op f 44000; gesplist in 440 aandeelen à f 100. Hiervan waren 123 stuks geplaatst, aldus verdeeld:
Pieter van Santen, lid der firma Van den Heuvell & Van Santen, boekhandelaar, Leiden |
30 |
H.F. de Charro en Zonen, papierhandelaars, 's-Gravenhage |
5 |
Gualterus Kolff, boekhandelaar, Leiden |
3 |
Maurits Schaalje, rijksontvanger, Soeterwoude |
2 |
Jhr. mr. Willem Theodorus Gevers Deynoot, zonder beroep, 's-Gravenhage |
3 |
Elisa Marinus Susannus van Santen, zonder beroep, 's-Gravenhage |
4 |
Mr. Marten Mees, advocaat, Rotterdam |
2 |
| |
| |
Hermanus Hartog Heys van Zouteveen, lid van den Raad der gemeente Delft |
2 |
Mr. Paul Claude Lezwijn, commissionnair in effecten en kassier, Leiden |
2 |
Hyman Binger, boekdrukker te Amsterdam, voor zijn te Amsterdam gevestigde firma Gebroeders Binger |
30 |
George Lodewijk Funke, boekhandelaar, Amsterdam |
20 |
Dr. Sytse Hoekstra, hoogleeraar, Amsterdam |
5 |
Justus Rudolph Wüste, koopman, Amsterdam |
7 |
George Rudolph Albrecht Wüste, koopman, Amsterdam |
3 |
Frederik Muller, boekhandelaar, Amsterdam |
5 |
Het trekt de aandacht, dat deze eerste deelnemers blijkbaar behoorden tot de particuliere relaties en vrienden van Funke en van Van Santen, die hun ter wille wilden zijn, maar ook, wat toevallig in overeenstemming was met het interlocale karakter van het Nieuws, dat slechts vier hunner Amsterdammers waren, waarvan twee, Hoekstra en Frederik Muller, Menisten. Voor er dertien maanden verstreken waren zou het amsterdamsche, niet doopsgezinde element belangrijk versterkt zijn, en ook, ter wille van Gorter, het zaansche.
Nog voor het passeeren der acte was 29 Januari een boekhandelaars-prospectus en een proefnummer in 30000 exemplaren verspreid en werd door de steendrukkerij van Emrik & Bingcr te Haarlem een winkelbiljet gedrukt, dat denkelijk ook wel als aanplakbiljet gebruikt zal zijn. Dat proefnummer heeft 31 Januari 1870 tot dagteekening en vertoont in zijn kop reeds den definitieven titel: ‘Het Nieuws van den Dag’ met den ondertitel ‘kleine courant’, die met October 1876 zou verdwijnen.
Funke, die de dagelijksche leiding had, bewerkte den Boekhandel. De middelen, waardoor hij de debitanten wist te interesseeren, lijken thans vrij gewoon, omdat zij dat inderdaad zijn; zij waren het een halve eeuw geleden stellig niet. De directie gaf f 1. - vergoeding per exemplaar door colportage verkregen; f 1. - rabat per jaargang op een particulieren prijs per kwartaal van f 1.60 voor Amsterdam, f 1.80 voor Rotterdam, 's-Gravenhage, Utrecht, Leiden. Arnhem, Haarlem, Delft, Gouda en Alkmaar en f 2. - voorde overige plaatsen in Nederland, alles franco per post, en f 10. - premie per honderd abonnenten. In die bezorging rechtstreeks aan huis buiten den boekverkooper om, die alleen voor het incasseeren zou hebben zorg te dragen, lag door zijn nieuwheid inderdaad een belangrijke prikkel; Nijgh van de Nieuwe Rotterdamsche
| |
| |
Courant b.v. verzette zich tegen deze werkwijs; als de Boekhandel, meende hij, het rabat van zijn courant wilde verdienen, dan moest de locale debitant ook zelf voor de distributie zorgen.
De Boekhandel werkte op ruime schaal. Maandag 14 Maart 1870 verscheen het eerste nummer, 15 Maart gedateerd, en de uitgifte is, behoudens in tijden van typografen-staking, nu vijftig jaar lang ongestoord doorgegaan. De redactie-bureaux waren gevestigd bij Binger in de Warmoesstraat, waar het dagelijksch bestier en beleid dus gecentraliseerd was. Dank zij zijn inhoud, niet politiek, niet godsdienstig, maar vrijzinnig actueel, dank zij het feuilleton - van de toenmalige dagbladen haalden alleen de Nieuwe Rotterdamsche Courant, het Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage en het Utrechtsch provinciaal en stedelijk Dagblad op die wijs een streep door haar voorpagina - dank zij het kleine formaat, dat bepaald was op dat van de Haarlemsche Courant vóór de laatste vergrooting en lang niet bereikte dat van het Handelsblad en de Nieuwe Rotterdamsche Courant, dank zij zijn goedkoopte, dank zij niet het minst de puntig gestyleerde in essai-vorm meest door Gorter geschreven hoofdartikelen, kortom dank zij zijn nieuwheid en zijn frischheid sloeg het Nieuws van den Dag onmiddellijk in bij onzen breeden protestantschen middenstand. Met zijn gemoedelijke niet fel-gemarkeerde godsdienstigheid, bereikte het steeds meer en beter onze middelklasse, die aanvangt waar de arbeidende stand ophoudt en eindigt, waar de hoogste stand begint, en voldeed het bij voortduring aan de behoeften van het persoonlijk leven des geestes en van het huisgezin. Het Nieuws van den Dag had reeds dadelijk iets van den echten milden vrijheidszin, die aan de scheppingen van Wolff en Deken, ook twee dissentsters, het duurzame voortbestaan verzekerd hadden.
Dat succes bleek uit de debietcijfers. Begonnen met een oplaag van 2500 exemplaren, moesten aan het einde van het eerste jaar reeds 9000 worden opgelegd, welsprekende cijfers als ze vergeleken worden met de oplaag van onze andere dagbladen, b.v. met die van de Nieuwe Rotterdamsche Courant met haar 3500 exemplaren in 1867. Van de dagbladen had het Nieuws reeds in Augustus 1870 het ruimste vertier.
Weinig zullen de lezers vermoed hebben, dat reeds in den allereersten tijd hevige moeielijkheden ontstaan waren.
Binger had voor den druk der courant een Jullien-pers aange- | |
| |
schaft. De capaciteit dier pers bleek onvoldoende. De snelle toename van het debiet werd daardoor in haar uitvoering ernstig belemmerd door het niet tijdig en deugdelijk gereed komen van de oplaag; het werd duidelijk, dat de drukkerij van Binger wel kon drukken een Nieuwsblad voor den Boekhandel en een Hollandsche Illustratie, maar dat zij niet voldoende geoutilleerd was voor het moderne courantenbedrijf. Bovendien rezen er klachten, die steeds herhaald werden, over nalatigheid in de expeditie en over onvoldoenden druk, die door de drukkerij toegeschreven werden aan de qualiteit van het drukpapier, waarvan de courant-directie bij contract de leverantie aan zich gehouden had. Vandaar herhaaldelijk papier-verandering; de directie leverde dan eens papier van Van Gelder Zonen te Amsterdam van dezelfde kwaliteit als het Vaderland en de Nieuwe Rotterdamsche Courant, dan weer liet zij verdrukken papier van L. van Gerrevink's Zonen te Berghuizen bij Hattem als voor het Handelsblad gebruikt werd; dan weer werd, soms op advies van Binger zelf, papier van andere leveranciers betrokken. Het baatte niet. De drukkwaliteit bleef beneden het middelmatige, waarvan de drukkerij de schuld bleef ontkennen. Zoo was het gevolg dier herhaalde veranderingen, o.a. met ingang van het nummer, 20 December 1870 gedateerd, formaat-vergrooting en abonnements-verhooging, in te gaan met 1 Januari 1871. Papiergrootte en kolombreedte werd daarmede gebracht op de thans nog geldende maten.
Er was intusschen meer geschied. Die klachten gaven dra wrijving, wat natuurlijk gepaard is gegaan met onaangename besprekingen, die niet vermeden konden worden te minder, omdatdirectie, redactie, drukkerij en expeditie, zooals gezegd, saamgebracht waren in de zaak van Binger in de Warmoesstraat. Reeds vier maanden na de oprichting werd in een algemeene vergadering van aandeelhouders, S Juli 1870 gehouden, een statuten-wijziging aangenomen. Terwijl in de oude statuten van Februari was voorgeschreven, overeenkomstig de eerste financieele constructie in het prospectus van December 1869 gepubliceerd, dat er een amortisatie-fonds zou worden gecreëerd door 23 percent van het aandeelen-kapitaal af te zonderen, werd in de nieuwe statuten daarvan niet meer gesproken. Een reserve-fonds - dat was dus een ander fonds - zou worden gevormd uit vijf percent van de jaarlijks eventueel te behalen winst. Feitelijk was in den eersten opzet iets, wat niet volstrekt juist was. Immers van elk aandeel à f 100 moest dadelijk f 23 worden terzijde gelegd voor het amortisatie-fonds, waardoor van elk aandeel niet
| |
| |
meer beschikbaar was geweest dan f 77 voor het bedrijfskapitaal. De nieuwe statuten brachten implicite den toestand in overeenstemming met de werkelijkheid door het bedrag van een aandeel te bepalen op f 77. Van het krachtens de eerste statuten reeds gevormde fonds werd geen gewag gemaakt; het is, wat aanstonds zal blijken, naast het nieuw te vormen fonds, dat rechtstreeks onder de gestie van de commissarissen der vennootschap zou komen, in den ouden vorm gehandhaafd. Deze statuten-wijziging, waarop koninklijke bewilliging verkregen zou worden, werd verleden niet voor notaris Wertheim, maar voor zijn collega notaris Frans van Houten, uitwendig een symptoom, dat er iets gaande was.
Commissarissen waren op dat tijdstip Jan Pieter Heije voorzitter, Justus Rudolph Wüste en Laurens Augustus Bruyn.
Het oude amortisatie-fonds, dat op de reeds genoemde vergadering van 5 Juli 1870 op voorstel van commissarissen geheel buiten de vennootschap gebracht was, bleef bestaan om te voldoen aan zijn bestemming als waarborg-fonds. Het was ingesteld geweest om door oploopende rente op rente een kapitaal te vormen dat, als onverhoopt het kapitaal der vennootschap zou zijn te niet gegaan, den deelnemers der vennootschap na verloop van jaren zou kunnen restitueeren het volle bedrag van honderd gulden per aandeel. In de algemeene vergadering van 15 Augustus 1870, ruim een maand na die, waarin tot statuten-wijziging besloten was geweest, werd dat waarborg-fonds opgericht; het zou worden beheerd op den voet als te voren was vastgesteld. Administrateur was dus een te Amsterdam gevestigde firma, den commissie-handel in effecten uitoefenende, in dit geval de commissaris der vennootschap L.A. Bruyn onder toezicht van commissarissen, waartoe waren aangewezen de commissarissen der vennootschap J.P. Heije en J.R. Wüste en als derde lid mr. J.A. Molster, die, wat nog zal blijken, de vennootschap als rechtsgeleerde ter zijde stond.
Hoewel aan het oorspronkelijke denkbeeld, in het financieele prospectus van December 1869 geformuleerd, dat het kapitaal van dit fonds belegd moest worden in amerikaansche fondsen, niet was vastgehouden en in de oprichtings-acte van 1 Februari bij artikel 25 alleen gesproken werd van solide binnen- of buitenlandsche fondsen, was niettemin de eerste opzet behouden. Het waarborg-fonds bestond uit amerikaansche spoorwegwaarden: Missouri-Kansas-Texas en Michigan-Illinois-Indiana. Het is een misrekening gebleken. Die fondsen wierpen geen rente af; automatische kapitaals-vermeerde- | |
| |
ring had dus niet plaats; de beurs-noteering ging achteruit, zoodat, toen in 1876 de waarde van het fonds niet meer bedroeg dan f 2290 - de nominale waarde weet ik niet - commissarissen voorstelden het fonds te likwideeren.
De statuten-wijziging van 1870 heeft natuurlijk aan de financieele positie van de vennootschap een zuivere basis gegeven, maar zij heeft, even natuurlijk, geen verbetering kunnen brengen in de onaangename verhouding ten kantore.
Het zou tot niets dienen dien inwendigen strijd in bijzonderheden te schetsen. Men kon hoe, langer hoe minder met elkander overweg. De klachten over den slechten druk bleven aanhouden en werden teruggekaatst; 25 Augustus 1870 besloten commissarissen in principe van drukker te veranderen, maar zij hebben er blijkbaar toch tegen op gezien het gesloten contract te verbreken. Onderwijl viel de formaat-vergrooting als gevolg van het nieuwe soort papier. Het heeft ten slotte niet gebaat; 4 Januari 1871 vroegen directeuren aan commissarissen machtiging het met de drukkerij gesloten contract met schadevergoeding te ontbinden en onderwijl maatregelen te nemen zich van een andere drukkerij te voorzien. Eindelijk kwam in de algemeene vergadering van 28 Februari een voorstel van commissarissen in behandeling om tegen Binger te mogen procedeeren en de drukkerij in gebreke te stellen wegens wanprestatie. Het werd aangenomen met 219 tegen 62 stemmen niet zonder tegenspraak van sommige aandeelhouders en een principieele bestrijding van mr. August Philips. Niet zoodra was het voorstel aangenomen of A.C. Wertheim verliet de vergadering onder protest. Tendentieuse berichten werden in de bladen geventileerd, die door het Nieuws beantwoord werden door in het nummer van 6 Maart 1871 te publiceeren het officieele proces-verbaal der vergadering. Dadelijk deed Wertheim en zes andere aandeelhouders in het Nieuws van den volgenden dag 7 Maart 1871 een advertentie plaatsen, waarin zij nogmaals tegen de genomen beslissing op kwamen, van meening, dat de vergading ten eenemale buiten staat was geweest een oordeel te vormen over de gegrondheid der beschuldigingen.
Intusschen was de directie hoogelijk ingenomen met de genomen beslissing. De ergernis van slechten druk, het dikwijls te laat gereed komen voor de expeditie, kortom aan hun rechtmatige grieven, waardoor zij de levensbelangen der aan hun zorgen toevertrouwde onderneming ernstig bedreigd zagen, daaraan zou, al was het dan ook door contractbreuk, een einde komen. In een naschrift op het proces- | |
| |
verbaal in de courant noemden Funke en Van Santen den toestand ondragelijk voor hen-zelven, hoogst nadeelig voor de vennootschap en zij adstrueerden de grief, dat de expeditie herhaaldelijk en belangrijk te wenschen over liet door de mededeeling, dat in Januari en Februari 1871 de krant niet minder dan 28 maal te laat was geleverd om tijdig de provincie te kunnen bereiken.
Drie weken later, 28 Maart 1871, werd het eerste nummer gereed gemaakt in de drukkerij van Roeloffzen en Hübner op de Pijpenmarkt.
Zoo ging het hard tegen hard. De directie van het Nieuws procedeerde tegen Binger wegens wanprestatie zoo in drukkwaliteit als in onvoldoende expeditie; Binger procedeerde tegen het Nieuws wegens de weigering vermeerdering van het zetloon toe te staan na de vergrooting van het blad en wegens verbreking van het contract. Tot het leveren van het bewijs, dat de courant te laat werd uitgegeven, liet de Rechtbank de Vennootschap niet toe; wel werd in geding gebracht de beweerde onvoldoende drukkwaliteit. De Rechtbank benoemde in een commissie van deskundigen om advies uit te brengen J.H. Gebhard, P.N. van Kampen en J.F. Metzler, de beide eersten uitgevers, de laatste drukker-patroon, allen te Amsterdam. Zij aanvaardden de opdracht niet. Als nieuwe experts werden daarop aangewezen P. Voermans, chef van de drukkerij der Nieuwe Rotterdamsche Courant, P.W. van de Weijer, drukkerij-eigenaar te Utrecht en W.J. van Zeggelen, lid der drukkers-firma Giunta d'Albani te's-Gravenhage, die 6 Maart 1872 een - niet door mij geconsulteerd - rapport van 48 bladzijden uitbrachten. In hoofdzaak gaven zij Binger ongelijk, maar lieten in het midden, hoe eigenlijk geoordeeld moest worden over diens aldoor naar voren gebracht argument, dat het geleverde papier slecht verdrukte. Ondertusschen hadden op verzoek van Binger ook andere drukkers van hun meening doen blijken: Spin, Van Es, Metzier, Portielje, allen Amsterdammers en Van Asperen van der Velde te Haarlem. Bij notarieele verklaring 21 Maart 1871 afgelegd door notaris Wertheim meenden zij, dat door de drukkerij alles gedaan was, wat in het belang van het blad billijkerwijze gevorderd kon worden. Zeventien December 1872 werden de pleidooien gehouden tusschen mr. J.A. Molster voor het Nieuws en mr. Aug. Philips voor Binger. Bij breed gemotiveerd vonnis van 21 Januari 1873 - op twee maanden na werd het Nieuws reeds twee jaar gedrukt door
Roeloffzen & Hübner - werden Gebrs. Binger hoofdzakelijk in het gelijk gesteld en
| |
| |
werd de Vennootschap veroordeeld tot een schadevergoeding van f 25000. -.
De pleidooien waren uit den aard der zaak gemengd met allerlei juridische elementen, waardoor ten slotte het officieele gelijk aan Binger's zijde gekomen is. Toch was in beginsel het gelijk waarlijk niet aan dien kant. De drukkerij van Binger was een boeken- en tijdschriften-, geen krantendrukkerij en zij heeft, hoewel zij na drie maanden een nieuwe pers aanschafte, waarmede, meen ik, de drukkersgezellen niet overweg kondenen er in Augustus sprake is geweest van weer een andere machine, zich niet kunnen aanpassen aan de onverwacht snelle uitbreiding van het debiet der courant, al reeds binnen een paar maanden. De directie der Vennootschap moest wel tot forsche maatregelen overgaan, wilde zij de jonge, zich snel ontwikkelende onderneming niet bijkans in de geboorte smoren. Zij moest wel contractbreuk plegen, toen bovendien persoonlijke verhoudingen en imponderabilia zich in ungunstigen zin krachtig deden gelden. Zij heeft er goed aan gedaan zich te wenden tot een jonge drukkerij die, de toekomst zou het leeren, wel opgewassen zou zijn tegen de steeds toenemende eischen.
Het snelle en groote succes van het Nieuws is aan onderscheidene oorzaken toe te schrijven. Onderscheidene zijn reeds genoemd: werken door den Boekhandel, prijs, bezorging, formaat, inhoud, stijl. Er zijn er bovendien nog andere. Het Nieuws diende zich aan als een ‘kleine courant’, wat gemanifesteerd werd voor het interlocale publiek door den hoofdregel in den kop te drukken uit onderkast; het kenmerkte zich door de innerlijke beteekenis van zijn titel als een dagblad van niet politieke strekking, dat het ‘daily news’ zou publiceeren; het vertoonde reeds dadelijk een vlag: ‘Onder hoofdredactie van S. Gorter’ stond in het couranten-hoofd. Geen onzer dagbladen vermeldde de leiding, die voor het blad verantwoordelijk was. Het was een daad van moed en van overtuiging tevens; van overtuiging omdat het Nieuws daardoor onmiddellijk een stempel kreeg van vrijzinnige innigheid; van moed, omdat vijftig jaar geleden het ambt van dagbladschrijver in de publieke opinie nog geenszins gehouden werd voor een maatschappelijk belangrijke positie. Door den naam van den hoofdredacteur in het couranten-hoofd op te nemen deed het Nieuws al iets zeer bijzonders. Fier kwam het voor zijn richting uit en het verhief door het vlagvertoon zich zelf zoowel als het ambt.
| |
| |
Toch is, om redenen, die thans niet meer zijn na te gaan, het anonieme der artikels gemeenlijk gehandhaafd, echter niet altijd. Kennen wij niet allen namen van hen, die langen trouw het Nieuws gediend hebben: David van der Kellen Jr., Dan. de Lange en J.H. Rössing? Anderen nog, die in de eerste periode reeds het Nieuws als geregelde medewerkers had en die het blad trouw zijn gebleven, velen tot aan hun dood. We noemen nog slechts: A.C. Loffelt, C. van Nievelt (ook onder het pseudoniem Ypsilon hoog gewaardeerd) en dr. P.H. Ritter, toen als Utenhage. Veel talrijker nog zijn de namen van bekende personen op zeer verschillend gebied, die in het eerste tijdvak - waartoe we ons hier bepalen - geruimen tijd bijdragen leverden. Uit de menigte mogen deze volstaan: Dr. J.P. Heije, dr. Jan ten Brink, Maurits H. van Lee, Johanna (ps. van mej. J. de Veer) Jan Bruis, J.H. Broekman Jr., A.J. de Bull, Edward Rooze (ps. van K.C. Tobias), W.J. Hofdijk, P.H. Witkamp, dr. A.S. Kok, dr. E. Laurillard, M.A. Perk, J. Kuyper, dr. H.C. Rogge, Johan Gram, A.A. Beekman, J. Huf van Buren, A. Weruméus Buning, K.W. van Gorkom, G. Valette, F. Lapidoth, P.H. van der Kemp, J. Groneman, mr. N. de Roever, mr. Chr. Dozy, D.C. Meijer Jr., L. de Hartog, prof. Doraela Nieuwenhuis, F.W. van Eeden, B. ter Haar Bzn., R.P.J. Tutein Nolthenius, F. Nagtglas, dr. T.C. Winkler, Geertruida Carelsen (ps. van mej. A.G. de Leeuw), mej. Marg Meyboom, Hugo de Vries, dr. R.H. Saltet, majoor Eland, kapitein Rooseboom (deze, de latere gouverneurgeneraal, ook onder het pseudoniem Henri Raloff), kapitein Bogaardt, kapitein Seijffart, kapitein F. de Bas, vice-admiraal N. Mac Leod, F.A. Buis (ps. van kapitein A.N.J. Fabius), jhr. Henry Tindal, dr. N.P. Kapteijn e.t.q.
Een enkel woord nog over de redactioneele leiding van het blad, waarbij we ons wederom hoofdzakelijk beperken tot het eerste tijdvak. Slechts één jaar heeft Simon Gorter zich aan zijn taak kunnen wijden (zijne nog altijd treffende hoofdartikelen zijn vereenigd in den bundel Een jaar levens voor de dagbladpers. Reeds gedurende zijn ziekte werd de leiding gevoerd door den predikant-letterkundige H. de Veer, die ook zijn opvolger is geworden. Hij had zich bekendheid verworven door geschriften als Trouringh voor het jonge Holland. In den geest van Gorter heeft hij het blad bestuurd tot aan zijn dood in 1890, toen hij door dr. P.H. Ritter werd opgevolgd.
De Veer heeft krachtigen steun gevonden in een kleinen, zich
| |
| |
later uitbreidenden staf van dagelijksche medewerkers. Onder deze leden der redactie, wier bijdragen volgens nederlandsch gebruik ongeteekend blijven en wier namen dus weinig tot de buitenwereld doordringen, noem ik in de eerste plaats: Pieter van der Goot, den redacteur van het buitenland, die nog in Gorter's tijd (overl. 5 Juni 1871) aan de redactie verbonden, lange jaren achtereen in kloeke klare zinnen, uitmuntend door helderen gedachte-gang, de abonné's op de hoogte heeft gehouden van het buitenlandsche ‘nieuws van den dag’. Van der Goot heeft zich verworven een eereplaats onder de stille, stage werkers, die onbekend en dus onbemind bij de menigte, deze niettemin onnoemelijk veel aan zich verplicht hebben. Tot Juli 1907 heeft hij, de oud-kweekeling van het doopsgezinde Seminarie zijn levenstaak vervuld; in November 1910 is hij te Bussum overleden.
Mede van den aanvang af was de heer P.J. Appel aan het blad verbonden als redacteur voor het binnenland, herhaaldelijk ook als waarnemend hoofdredacteur met de leiding belast. Het zeker merkwaardige feit doet zich voor, dat hij als oudste redactielid, nog tot den huidigen dag zijn taak vervult en dus als de eenig overgebleven redacteur uit den tijd van Gorter en De Veer het halve eeuw-feest mag medevieren. Andere trouwe leden van den redactioneelen staf zijn vroeger reeds aan het blad ontvallen: de eerste verslaggevers W. Th. Werst en T. Kouwenaar, de mederedacteur (sedert 1880) J.F. Gebhard Jr., ook als historicus bekend, en Van der Goot's trouwe helper gedurende vele jaren, Jan Baarslag.
Enkele anderen zijn reeds sedert dertig jaren aan het Nieuws verbonden.
Het Nieuws heeft in een leemte voorzien; de toevallige omstandigheid dat reeds vier maanden na zijn eerste verschijning aanving de fransch-duitsche oorlog, met de oorlogsverklaring van 19 Juli 1870 begonnen, is de onderneming bijzonder ten goede gekomen. Het Nieuws en dat alleen bracht snelle en dadelijke berichtgeving in de huiskamers der provincialen. Zoo werd de courant een welkome dagelijksche verschijning in het huisgezin en Funke heeft als waardig leerling van Gebhard en Kruseman niet nagelaten van die gunstige constellatie profijt te trekken. Hij heeft, wat bij couranten ongebruikelijk was, de abonné's deugdelijk aan het blad verbonden door in den beginne jaarlijks, later bij tusschenpoozen voor hen leesboeken, romans, kaarten en platen als premies beschikbaar te stellen. Dank zij het zaakkundig bestier is het Nieuws een der weinige, zoo
| |
| |
niet het eenig overgebleven dagblad van de vele goedkoope meest plaatselijke nieuwsbladen, die na de afschaffing van het dagbladzegel, nu vijftig jaar geleden, alom ondernomen werden en het heeft zich kunnen handhaven, omdat het een publiek opzocht en bereikte, dat tot dusver zijn krantje niet had en omdat het niet gepoogd heeft debiet te verkrijgen door te concurreeren tegen andere gevestigde bladen. Dat isgeweest een goede kijk bij den opzet, die anderen niet hadden. Schadd b.v., ook een uitgever te Amsterdam en persoonlijk bijzonder bevriend met Funke - eigenaardig is het, dat zijn zoon, de heer H.G. Schadd, thans commissaris der vennootschap is - had evenzoo begrepen de speculatieve beteekenis van de afschaffing van het dagbladzegel en was daarom, iets vroeger dan het Nieuws, begonnen met het Noorden, dat hij liet drukken bij Loman, Kirberger & Van Kesteren. Maar Schadd stelde zich tegenover het Algemeen Handelsblad, want - ouderen van dagen weten nog te verhalen van in het witgekleede jongens met advertentie-petten - niet alleen dat hij uitgebreide straat-reclame in Amsterdam zelf maakte, een ondertitel in het couranten-hoofd: ‘Nieuw amsterdamsch handelsblad’ liet ten deze geen ruimte tot twijfel. Die concurrentie is aan Schadd mislukt. Hij heeft een aanmerkelijk bedrag in de onderneming verloren en ten slotte zijn bedrijf moeten opgeven, om als directeur der Amsterdamsche Omnibus Maatschappij, die later de paardentram exploiteerde, een belangrijke positie in Amsterdam te verkrijgen.
Uiteenanalogie blijkt nog het onmiddellijke succes van het Nieuws van den Dag. In September van het eerste jaar 1870 begon bij Jos. Russel te Maastricht een dagblad Kroniek van den Dag. Nieuws- en Advertentieblad, dat echter slechts verscheen tot 30 Maart 1871, zoolang de gebeurtenissen van den fransch-duitschen oorlog en van den tijd daarna de aandacht bleven trekken. In het Zuiden van ons land was nog geen plaats voor zulk een nieuwsblad.
De oplaag van het Nieuws is steeds vermeerderd; in Augustus 1892 bedroeg deze 37000 exemplaren. Evenzoo is de omvang voortdurend uitgebreid: begonnen met vier bladzijden, verscheen in Januari 1878 het blad geregeld in zes bladzijden, in September 1879 in twee bladen (acht bladzijden); in 1910 was de omvang gemiddeld zestien à 32 bladzijden. Onderwijl was overgegaan tot de uitgifte van het Zondagsblad (December 1873; tot aan zijn dood onder redactie van Van der Goot), van de Mail-courant (Mei 1887), van het Financieel Weekblad (Juni 1889), van de Indische Tolk (October
| |
| |
1889, evenals de Mail-courant onder redactie van P. Heyting), van de geïllustreerde Kinder-courant (1907) en van het Ochtendblad (2 Augustus 1914). Gelijken tred met een en ander hield het aantal geplaatste advertenties - ter vergelijking ga hier vooraf de mededeeling dat, volgens Lion, de Oprechte Haarlemsche Courant in 1866 35846 advertenties had gehad - voor het Nieuws zijn die cijfers in 1875 26994, in 1882 70646, in 1893 106213. Af en toe moest het kapitaal worden vergroot, waarin trouwens bij de financieele constructie gerekend was; het bedraagt thans f 100000. Het eerste jaar gaf geen dividend; over 1871 werd reeds 8.5 percent uitgekeerd, over 1881 45, over 1891 62, over 1901 78, over 1911 80, zijnde het hoogste percentage bereikt in 1903 en 1904, toen het telkens kon worden vastgesteld op 98 percent. Analoog daarmede zijn de koersen: de hoogste noteering 950 vond ik vermeld in 1907, 1908 en 1909.
Als onderneming is het Nieuws voortreffelijk geslaagd; als protestantsch vrijzinnig orgaan voor volksontwikkeling heeft het uitnemend wit getroffen.
Na het verbreken van het drukkers-contract is er rust en stabiliteit in het bedrijf gekomen. Het Nieuws maakte zich geheel los van Binger om zich des te nauwer te verbinden aan de drukkerij van Roeloffzen & Hübner op de Pijpenmarkt. Nadat de redactie-bureaux tijdelijk een onderdak hadden gevonden ook op de Pijpenmarkt, thans nr. 229, verhuisden deze in Mei 1871 naar de nieuwe drukkerij, waar ze sedert gebleven zijn.
Deze drukkerij was een jonge zaak. Gerhardus Roeloffzen (overl. 30 April 1882) en Johannes Hendrik Hübner (overl. 6 September 1904), beide uitnemende technische krachten in het grafisch bedrijf van Joh. Enschedé en Zonen te Haarlem, hadden in de laatste dagen van 1867 overgenomen de drukkerij van J.R. Arnoldi op de Rozengracht te Amsterdam en die kort daarna, in ieder geval voor 5 Februari 1870 verplaatst naar de Pijpenmarkt aan den destijds nog niet gedempten N.Z. Voorburgwal. Hun boek-, kantoor- en handelsdrukkerij dreven zij in twee perceeltjes tusschen een doodloopenden gang, die thans nog bestaat aan de noordzijde van de bureaux van het Nieuws en de sedert verdwenen Melkmeisjessteeg; tusschen hun drukkerij en die van Spin, ook op de Pijpenmarkt, die het Handelsblad gereed maakte, waren slechts elf huizen en huisjes. Weinig tijd later werden de belangen van het Nieuws toevertrouwd aan de goede
| |
| |
zorgen van Roeloffzen & Hübner, die hunnerzijds redactie en admistratie een plaats gaven in hun behuizing, thans in de voorzijde van het groote gebouw waarachter de drukkerij gelegen is.
In den nacht van 1 op 2 April 1875 werden de oude perccelen met de machines en het archief door brand vernield ‘vermoedelijk, schrijft het gemeente-verslag, door onvoorzichtigheid der lettergieters, welke laat werkzaam waren geweest.’ Het was bij dezen brand dat de drijvende stoombrandspuit, de Jan van der Heyde, in Januari te voren afgeleverd, voor het eerst dienst deed en dat metterdaad aangetoond werd de practische noodzakelijkheid de brandwachts met een helm uit te rusten. Aan het dragen van zulk een hoofddeksel had een brandwacht - toevallig heette hij Gorter - zijn leven te danken, toen hij bedolven werd onder het puin van den neerstortenden gevel. ‘Die helm, vertelt Zoethout, deerlijk gehavend, gedeukt en ontzet, werd tot hoofdmoment verwerkt van een trophee, waarmee de kazerne op de Prinsengracht werd getooid ter eere van 's Konings bezoek op 12 April van hetzelfde jaar. En de Koning zag den helm, leerde er de onmisbaarheid van waardeeren voor personen, die plegen bloot te staan aan ‘zwaar geweld van buiten’, en - een jaar later was ook de Rijksveld wacht met helmen ‘uitgerust’.
Den dag na den brand werd gedurende een maand de courant gedrukt door de Koninklijke Nederlandsche Stoomdrukkerij (H. de Hoogh & Co.) en waren de bureelen gevestigd op den Nieuwendijk 67. Onderwijl werd een tijdelijke drukkerij ingericht in een pakhuis op de Keizersgracht tusschen de Ree- en Beerenstraten, waar thans de H.B.S. voor meisjes is. In het begin van Mei 1875 werden de drukkerij en de bureaux daarheen overgebracht. Drie maanden later, 27 Augustus, legde de vierjarige Martinus Hübner op de oude plaats den eersten steen voor het nieuwe gebouw Pijpenmarkt 187, dat in Januari van het volgende jaar door de drukkerij en door het Nieuws betrokken werd. In 1889 werd dit met een vleugel vergroot, zoodat het thans de plaats inneemt van meer dan dertig verschillende grootere en kleinere perceelen.
Het Nieuws van den Dag, van meet af aan een kloeke frissche uiting van hollandschen ondernemingsgeest, van hollandsche durf, van hollandsch volhouden heeft niet in die mate gekend dien strijd om het bestaan, welken andere ondernemingen somtijds hebben. Het heeft dien strijd niet gekend, omdat zijn ontwerpers en met name
| |
| |
Funke die intuitieve uitgevers-flair hadden, die slechts schaarsch gevonden wordt. Was het wonder, dat na zijn overlijden op 18 October 1885, tien dagen later de couranten-kop aangevuld werd met de pieteitsvolle woorden: ‘Opgericht door G.L. Funke en P. van Santen’?
J.W. Enschedé.
| |
Het vierde jaer is schrickel-jaer.
Uit den Almanach voor heden en morgen, door P. Croon, Antw. 1665.
Het vierde jaer is schrickel-jaer,
Doch hoe, en waerom, laet ick daer:
'k En spreeck hier maer van overslaen,
Van schrick'len en voor by te gaen.
En segghe, dat den mensch, die leeft
Maer soo veel schrickel-jaeren heeft,
Alst diën grooten Heer van al
Believen u te gheven sal.
Maer 't leste jaer, wanneer de doot
Den Adem uyt het lichaem stoot,
Dat jaer en is gheen schrickel-jaer,
Maer een van schrick en groot gevaer.
Het is een jaer van schrick en vrees,
Nochtans gheschickt voor alle vlees.
Maer wanneer dat dit jaer van schrick
Sal wesen, meende ghy dat ick
Dat weet oft ymant van ons al?
'k En weet maer dat het komen sal:
'k En weet maer dat wy altegaer
Eens wachten een gheen schrickel-jaer.
|
|