Het Boek. Jaargang 9
(1920)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 87]
| |
De bibliographie der Nederlandsche postincunabelen.Zijn wij voorbarig, wanneer we aan een werk, dat pas begonnen is te verschijnen, reeds eene eenigszins uitvoerige bespreking wijden? Nog maar vier afleveringen van de Nederlandsche bibliographie van 1500 tot 1540Ga naar voetnoot1) hebben het licht gezien; ze brengen 703 boekbeschrijvingen op de eerste vier letters van het alfabet. Een overzicht van de rijke Nederlandsche boekenproductie van de eerste veertig jaren van de 16e eeuw geven ze dus nog volstrekt niet. Te raadplegen zijn ze ook nog niet goed, want wat is de streng alfabetische orde op auteursnamen, die lang niet altijd zeker zijn, en die men vaak niet kent, en op substantieven, vaak min of meer willekeurig gekozen, al lijkt het voorschrift ‘het eerste substantief van den titel’ ook nog zoo secuur? Eerst het volledige werk, met de noodige registers, stelt den gebruiker in staat, alles te vinden, een indruk te krijgen van de boeken die in dien veelbewogen tijd geschreven en gelezen werden, zich een overzicht te verschaffen van de plaatsen, waar de boeken in het licht kwamen, van de werkzaamheid der uitgevers en drukkers, van de gebruikte letters en houtsneden, en van zooveel meer, waarin we belang stellen, als het oude boeken geldt. Maar toch willen we de bespreking niet uitstellen; het zou onbillijk en onjuist zijn, telkens een blik te werpen op de levendige bibliographische werkzaamheid in andere landen, en er niet intusschen eens op te wijzen wat hier bij ons zelven gebeurt. Want dit is van zeer groote beteekenis, vooral niet minder dan wat we van elders te zien krijgen. Mej. Kronenberg noemde onlangsGa naar voetnoot2) Denemarken driewerf gelukkig, omdat het zoo heel weinig incunabelen en postincunabelen heeft, omdat deze zoo'n kundigen bibliograaf hebben gevonden, en | |
[pagina 88]
| |
omdat er een fonds is, waaruit de voor bibliographische werken noodige kosten royaal kunnen worden gedekt. Men zou daarbij haast denken, dat overvloed aan boeken een ongeluk, een bewijs van armoede is, dat de Nederlanden dus in de geschiedenis van het boek een armoedig figuur maken, dat onze bibliografen het bij vergelijking met de vreemde moeten afleggen, en dat wat er ten onzent nog gedaan wordt, door gebrek aan middelen niet in 't licht kan verschijnen. Gelukkig is er van dat alles niets aan. Onze incunabelen en post-incunabelen in hun grooten overvloed wijzen op een hooge ontwikkeling van de Nederlanden bij het aanbreken van den nieuwen tijd. En hoewel het groote aantal aan de bibliografen een zware taak stelt, heeft het ons tot dusver niet ontbroken aan mannen - en nu niet alleen mannen - die deze taak aanpakken en weten door te zetten, en die dat goed doen. Holtrop en Campbell zijn de werkers in de meeste andere landen vóór geweest, en hun werk behoort nu nog tot het beste op bibliographisch gebied. En Wouter Nijhoff zet hun arbeid voort met een volhoudingsvermogen dat eerbied afdwingt, en wat hij alleen bij zijn drukke levenswerk niet tot voltooiing zou kunnen brengen, daarvoor weet hij medewerkers te vinden, die zich al even kundig en vaardig toonen. Zoo is dan nu de beschrijving der postincunabelen tot een nieuwen trap van ontwikkeling gekomen. Op de feuilles provisoires in hun twintig bundeltjes met bont dooreenstaande titelbeschrijvingen, en het alfabetische register, in 1912-1914 hier in Het Boek gegeven, volgt nu de bibliographie zelve in tweede lezing, in alfabetische orde, ondereen Nederlandschen titel, en ook geredigeerd in onze eigen taal. Wat is nu de eerste indruk als men het boek opslaat? Dit is niet in weinige woorden te zeggen. Een indruk van degelijke, keurige uitvoering in elk opzicht krijgt men onmiddellijk. Ook de kunde en de nauwgezetheid van de bewerkers springt dadelijk in het oog. Maar de indruk dien de boekbeschrijvingen zelve ons geven, is wisselend in hooge mate. Men wil graag eens zien wat die Nederlanders van den tijd van Karei V zoo bij voorkeur lazen, en slaat de eerste aflevering op. Wat krijgt men dan onder het oog? Eene reeks van 184 titels beginnende met Accidence en eindigende midden in de werken van Baptista Mantuanus. Van deze beide woorden is het eerste niets dan eene curiositeit; de gril van het alfabet wil, dat de Nederlandsche bibliographie begint met twee uitgaven van een Engelsch spraakkunstje. Zij staan echter geheel op zich zelf; met | |
[pagina 89]
| |
een Chronicle or Customs of London onder 142 beschreven, zijn deze titels de eenige Engelsche die ik in deze vier afleveringen vind. De betrekkingen van Engeland met Antwerpen leidden zeker slechts bij groote uitzondering tot het drukken van een Engelsch boekje aan dezen kant van de Noordzee. Daarentegen is Baptista Mantuanus karakteristiek voor deze bibliographic Met nummer 164 begint de beschrijving van zijne boeken en boekjes, die doorloopt tot 220 in de tweede aflevering, eene schier eindelooze reeks Latijnsche gedichten, bijna alle eens of meermalen herdrukt; de bibliograaf heeft er, om een overzicht mogelijk te maken, eene systematische rangschikking in moeten brengen, waarvan vóór no 164 een overzicht is gegeven. Die heele reeks is bijna uitsluitend het werk van de persen te Deventer, het voorname middelpunt van wetenschap in dien tijd; naast Deventer zijn Zwolle, Antwerpen en 's Hertogenbosch druk-plaatsen van enkele dezer uitgaven. Bij het doorzien van deze boekenlijst wordt de indruk bevestigd, dien de eerste aflevering in haar geheel geeft, dat de Nederlanden een land waren, waar school en studie boven alles gingen. Natuurlijk laat ook de kerk zich gelden; reeds op bladz 2 begint eene reeks brieven, bullen en quaestiones van paus Adriaan VI; theologische en stichtelijke boeken van verschillende bekende schrijvers volgen, maar met Aesopus zijn we meer midden in de leerboeken; we krijgen een aantal uitgaven en bewerkingen in het Latijn, met een enkelen Griekschen tekst en ééne Fransche uitgaaf - geen enkele Nederlandsche. Met Albertus Magnus - ik spring verscheidene bekende en belangrijke namen over - krijgen we geneeskundige studiewerken, maar met Alexander de Villa Dei weer eene heel lange reeks doctrinalen, we zitten dus weer in de school. Onder Almanack krijgen we maar enkele nummers, onder Alphabetum graecum een paar Grieksche leerboekjes, onder Apianus de Cosmographie - hiervan is er tusschen de Latijnsche één enkele Nederlandsche uitgaaf. Ook verder krijgen we nog wel Nederlandsche boeken - van Augustinus zelfs een grooter reeksje - maar het Latijn overheerscht alles. Dit is evenwel slechts eene toevallige speling van het alfabet. Het zet zich nog voort onder de letters Ba, met Baptista Mantuanus dien we reeds noemden, met Barlandus, Bartholomaeus Coloniensis en Basilius, maar met de letters Be komen we op eens midden in die andere, evenzeer echt Nederlandsche, maar minder geleerde beweging, de devotie. | |
[pagina 90]
| |
De Nederlanden is een vaag begrip. We kunnen Deventer beschouwen als het middelpunt van de Nederlandsche wetenschap, een gebied dat zich, voor zoover de uitgaven getuigen, behalve in de IJselstreek ook zuidwaarts tot Brabant uitstrekt, en ook oostwaarts over de gewestelijke grenzen. Maar daarnaast ontwikkelt zich die devote literatuur in de volkstaal, met Antwerpen als middelpunt, en deze dringt vooral door in Holland; Leiden wordt een belangrijke drukplaats, en ook Amsterdam komt meedoen. De letters Be brengen heel wat van deze devote literatuur, eene Ootmoedighe beclaginghe, eene Nuttelijke bedenckenisse, Begeerte tot den H. Geest, de Berch van Calvarien, en dan de namen, S. Bernardus, Suster Bertken, Bethlem's Devote meditacie. Verder, op het woord Boecxken gaat dit natuurlijk door, hoewel ik mij de reeks van die devote, suverlike, profitelike en troostelike boekskens toch grooter zou voorgesteld hebben, dan we ze hier zien - maar dit ligt weer aan het alfabet, dat alleen die titels samenbrengt, die juist dit woord als eerste substantief hebben, en geen auteursnaam vertoonen. Natuurlijk drong de belangstelling mij vooral, de beschrijvingen van deze boekjes wat nader te bekijken, die ik door de bestudeering van de Amsterdamsche uitgaven, en de beschrijving van onze Amsterdamsche verzameling meerendeels zoo van nabij ken, en daarbij zie ik met voldoening, dat aan de bewerkers van de bibliographie wel niets ontgaan is van de door ons gemaakte voorstudies, maar dat ze bovendien het werk nauwkeuriger gedaan hebben dan Moes, toen hij voor het eerst deze boekjes beschreef, en nog geen vast systeem van werken had. Ook van wat later gevonden, en van wat in de beschrijvingen later verbeterd is, is zorgvuldig partij getrokken. Een paar kleine op- of aanmerkingen mogen hier intusschen eene plaats vinden. Het Hantboexken van Sint Augustinus, te Antwerpen gedrukt voor Barthomaeus Jacobsz te Amsterdam, is gedateerd op c. 1525, in plaats van de juistere dateering te volgen, aan Doedes ontleend voor de Eenlike sprake, enkele nummers verder. Bartholomaeus Jacobsz was niet te Amsterdam omstreeks 1525, maar eerst omstreeks 1540. Deze laatste dateering had dus ook gezet kunnen worden bij Dat verduldich lijden, onder no 285 onder Bernardus beschreven. Van Een suverlic boexken van onser liever vrouwen croon (no 436), een Leidsch drukje van Jan Severszoon, is een exemplaar dubbel genoteerd, dat vroeger eigendom was van den heer Sterck, en later zijne plaats gekregen heeft in de Lakenhal te Leiden. | |
[pagina 91]
| |
Van niet minder belang dan de twee rubrieken waarop we tot dusverre letten, is een groep, die in de verschenen afleveringen bij uitzondering reeds geheel, en wel systematisch behandeld is, de uitgaven van bijbels en bijbelboeken. Deze zijn alle, in afwijking van den hoofdregel van ‘het eerste substantief’, bijeengebracht op de plaats van het woord Biblia. Dit zou bij gebruik van het complete boek later last kunnen geven; er moeten om vergissingen te voorkomen, op de eerste substantieven, waarop men tevergeefs zou kunnen zoeken, verwijzingen worden gegeven. Ook bij tal van andere titels zijn verwijzingen noodig; deze worden niet tusschen de titels in geplaatst, maar in eene afzonderlijke lijst verzameld. Bij de eerste aflevering bestond deze uit 17 verwijzingen, bij de vierde is ze reeds tot 3½ bladzijde gegroeid. We vinden daarin al: Acta apostolorum zie Bijbel, maar vergeten is: Apocalypsis. Voor ons is nu de samenvattende, half systematisch, half chronologisch geordende beschrijving van de bijbeluitgaven wel een groot voordeel. We krijgen hier een belangrijk hoofdstuk uit onze bijbelgeschiedenis. Maar daarbij komt een ander gebrek onvermijdelijk op den voorgrond: het hoofdstuk mist het begin, en het vervolg. De beide willekeurig aangenomen jaargrenzen, 1500 en 1540, zijn geene wezenlijkegrenzen in de geschiedenis van den Nederlandschen bijbel. Van het niet rijke, maar wel belangwekkende eerste hoofdstuk van de geschiedenis onzer bijbeluitgaven missen we de eerste helft. Onze eenige incunabel-bijbel (Delft 1477) is hier niet beschreven; en, wat meer hindert, van den souter, die van 1480 tot 1510 eene reeks uitgaven heeft, krijgen we alleen de latere. De andere reeks uitgaven, waaruit ons volk in dien tijd de bijbelkennis opdeed, de epistelen en evangelien, met de sermoenen, is hier niet beschreven; we zullen die later op het woord Evangelien krijgen. Wel zien we de uitgaven van bijbelboeken in de 16e eeuw hier geleidelijk beginnen. Het were der apostelen en de apocalypsis door Jan Seversz. te Leiden gedrukt, is, met aanwijzing van twijfel, op c. 1512 gezet. Dan volgt de merkwaardige Bibel int corte in 1513 verschenen, in 1516 en 1518 weder in telkens nieuwe bewerking met houtsneden; dat naieve boek, dat zoo geheel onverdiend door Le Long als een ‘vervalschte bijbel’ werd gebrandmerkt. Weer enkele jaren later beginnen gelijktijdig met de Hoogduitsche bijbeluitgaaf van Luther de Nederlandsche bijbels in 't licht te komen; eerst een enkel evangelie, gaandeweg het geheele nieuwe | |
[pagina 92]
| |
Testament en ten slotte ook het oude. De drukkers Doen Pietersz te Amsterdam en Jacob van Liesvelt te Antwerpen behooren hier onder de voorname baanbrekers. Ze worden door verscheidene anderen gevolgd. Na enkele jaren komen de groote foliobijbels (1526 en v.), waarin naast Liesvelt zijn stadgenoot Vorsterman op den voorgrond komt. De reeks breekt hier weer met 1540 af. Op de Nederlandsche bijbels volgen nog de Deensche die Mej. Kronenberg nu ook voor goed aan Willem Vorsterman heeft kunnen toeschrijven (zie jaarg. 1919 p. 1 en v.). Voorts eenige Fransche en een Italiaansche bijbel, te Antwerpen gedrukt in de jaren 1523-1538. Uit dezelfde jaren zijn de te Leuven gedrukte Grieksche uitgaven van bijbelboeken, vijf in getal, die geheel vooraan de bijbelreeks beschreven zijn. De Latijnsche uitgaven, een dertigtal, beginnen, afgezien van een paar psalterien, in 1513. Een boek, dat voor onze bijbelgeschiedenis van dezen tijd wel van belang is, vinden we niet in deze rubriek, maar een beetje verder, onder Bugenhagen: Die Souter wel verduytscht wt die heylighe oft Hebreeusche sprake, gedr. te Basel bi mi Adam Anonymus 1526. De Leidsche bibliotheek bezit een van de enkele bekende exemplaren in een zeer fraai bandje, afgebeeld in den catalogus van de Bijbeltentoonstelling in 1914, waar we het boekje wel als een Nederlandschen druk konden aanwijzen maar zonder dien nader te kunnen thuis brengen. Dit eens en voorgoed te doen was voorbehouden aan de scherpzinnigheid en de volharding van Mej. Kronenberg (jaarg. 1919 p. 241), die juist door de afwerking van deze nieuwe Bibliographie in de gelegenheid was, over de werkzaamheid van die oude drukkers en uitgevers een overzicht te krijgen, zooals niemand dat te voren kon. We mogen haar ten slotte, evenzeer als den heer Nijhoff, van harte geluk wenschen met hun werk. En ik zou daarbij, in tegenstelling met haar ontboezeming bij de bespreking van de nieuwe Deensche incunabelbibliografie, Nederland gelukkig willen noemen, omdat het zoo'n grooten voorraad van oude boeken heeft voortgebracht, omdat het bekwame bibliografen heeft, die tegen de omvangrijke en moeilijke taak die deze rijke productie hun oplegt, niet opzien, en omdat hun werk tot dusver, zonder financieelen steun van openbare kassen of stichtingen, steeds in voortreffelijke gedaante het licht heeft kunnen zien. C.P. Burger Jr. |
|