Het Boek. Jaargang 9
(1920)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 154]
| |
van een fransch gezegde denken: Tant de bruit pour... un catalogue'! Dan houd ik 't liever met ons land, al doen de ‘Regels’ van de Vereeniging van bibliothecarissen vermoeden - 't geen ik indertijd meen aangetoond te hebben - dat de Voorzitter in deze aangelegenheid geparenteerd was aan Jantje van Leiden. Maar ‘effen is kwaad treffen’. Om op 't werkje van Dr. Frels terug te komen, er moet gezegd worden dat ondanks de vele bemoeiingen de éénheid in het catalogiseeren op verschillende punten nog even ver te zoeken is als die in de huidige politiek van Duitschland. Wel is er natuurlijk meer overeenstemming dan in vroeger tijden. De voorschriften behandelen in hoofdzaak den alfabetischen catalogus. Regels voor een systematischen catalogus zijn onbestaanbaar. Geldt voorden alf. catalogus nog min of meer ‘zooveel hoofden, zooveel zinnen’, van den systematischen catalogus kan gerust gezegd worden ‘Elk hoofd, vijf zinzen’! Het verschil der ‘Vorschritten’ betreft - om slechts enkele punten te bekijken - o.a. de redactie der titelkopieën. Moet een titel woordelijk en volledig afgeschreven worden, moeten adres ( - n.l. plaats v. uitgave en uitgever - ) en formaat vermeld worden, kortom wordt voor een catalogus een bibliografisch juiste titelkopie vereischt, ja of neen? De één zegt ja, de ander neen. Mijn opvatting is neen, omdat een catalogus andere eischen stelt dan een bibliografie. Voor de motiveering meen ik te mogen verwijzen naar hetgeen ik vroeger hierover in onze vaktijdschriften schreef. Verder komt de kwestie aan de orde, hoe ver 't begrip ‘auteur’ uit te breiden. Velen willen de namen van corporaties, enz. ook als auteursnaam beschouwen. Deze uitgaven dus niet als anonieme titels behandelen. M.i. aan te bevelen daar 1o. door de enorme productie onzer dagen en door de zeer uitéénloopende wijzen van titelredactie het eerste woord lang niet altijd bekend is, 2o. door de verschillende wijzen van rangschikking der anonieme titels deze vaak moeielijk te vinden zijn in een uitgebreiden catalogus. De rangschikking dezer titels hangt te veel samen met de taal en het gevoel, om ‘gemassregelt’ te worden. Het meest afdoende is natuurlijk de titels èn op den naam der corporatie èn op het 1e woord ( - of meest typische woord - ) te vermelden, maar dit heeft in een groote bibliotheek een aanzienlijke uitbreiding van den catalogus ten gevolge. De schuilnamen worden ook verschillend behandeld. Ik noem slechts enkele punten, welke echter voldoende zijn om te doen zien hoe lastig het voor het publiek der groote bibliotheken is uit de catalogi te halen wat erin zit. De systematische catalogus b v. eischt door het persoonlijk cachet van den bewerker een studie op zichzelf. Een loods in het labyrinth van regels, welke Dr. Frels zoo helder opsomt, is even noodig als tegenwoordig in het labyrinth der verkeersvoorschriften van groote steden. Bij het steeds in omvang toenemen der bibliotheken, lijkt mij 't beste een centrale catalogus, waaruit door de bewerkers, die - zooals vanzelf spreekt - er het snelst en het diepst mee kunnen werken, inlichtingen aan het publiek verstrekt worden Aan de ontdekkings-sensatie van snuffelaars wordt voldoende voldaan door de antiquaar-catalogi. Misschien is het niet overbodig er op te wijzen, dat bovenstaand betrekking heeft op de catalogi van wetenschappelijke bibliotheken. Bij deze zal steeds in hoofdzaak de alfabetische catalogus geraadpleegd worden. Bij de populair-wetenschappelijke (= Openbare leeszalen) daarentegen de onderwerpscatalogus. Ook de bewerking verschilt vanwege den aard der gebruikers. Bij de wetenschappelijke bibliotheken is een eenvoudige opgave der titels voldoende, daar de gebruikers opde hoogte zijn (- althans | |
[pagina 155]
| |
verondersteld worden hun literatuur te kennen -) terwijl bij de andere categorie geannoteerde titelopgaven gewenscht zijn om de gebruikers op de hoogte te helpen.
Den Haag. L.C. Kloos. | |
Genève, pépinière du calvinisme hollandais. I Les étudiants des Pays-Bas à Genève au temps de Théodore de Bèze. Par Herman de Vries. Fribourg (Suisse) Fragnière frères éd. 1918.Reeds in 1858 gaf H.C. Rogge in de Godgeleerde Bijdragen eene lijst van Nederlanders die tusschen 1579 en 1584 in Genève studeerden. Enkele jaren later (1865) verscheen door de zorg van H. de Wal eene rijkere lijst over een veel grooter tijdvak; hij kon zijne gegevens ontleenen aan het inmiddels uitgegeven Livre du Recteur. Nu wordt ons in het hierboven genoemde boek een nieuwe en veel uitvoerigere studie over hetzelfde onderwerp gegeven. Het Boek van den Rector heeft leemten, en de heer Herman de Vries, die in Zwitserland werkt, en daar de geschreven bronnen zelf met ijver en zorg heeft geraadpleegd, heeft de daarin vervatte gegevens al in vele richtingen aangevuld, en zal dit bij de voortzetting zeker op menig punt nog veel nader kunnen doen. Zijn lijst van studenten geelt 296 namen - enkele komen tweemaal voor -, alle 't zij van Zuid- of Noord-Nederlanders of van mannen die later naar de Nederlanden gekomen zijn. Van hoeveel belang deze gegevens zijn voor onze geschiedenis is aan alle onderzoekers wel bekend; eene reeks belangrijke en aangenaam geschreven beschouwingen, deels als inleiding, deels achterna gegeven, doet dit nog helder uitkomen. Onder het opschrift ‘pièces justificatives wordt den lezer bovendien nog de tekstgegeven van een aantal 16e-eeuwsche brieven van geleerden, die op de wetenschappelijke betrekkingen tusschen Genève en de Nederlanden in die belangrijke periode een levendig licht werpen. Eenigszins komisch doet het aan, dat de schrijver na bespreking van den merkwaardigen miniatuurstaat van Calvijn en Beza, het oog richtende op de zeventien Nederlanden, deze aanduidt als ‘ce petit pays’. Onaangenaam treft eene uiting in den avant-propos, waar, na een stroom van dankbetuigingen aan bestuurders van Zwitsersche musea en archieven, op onheusche wijze melding wordt gemaakt van ‘tel professeur hollandais qui a cru bien faire en ne répondant pas à une demande répétée.’ De auteur hoopt, dat dit geval op zich zelf zal staan. Wij kunnen hem stellig verzekeren, dat hier te lande informaties aan onderzoekers steeds heel welwillend worden verstrekt, en moeten protesteeren tegen eene dergelijke uitlating, die eene geheel onjuiste tegenstelling schept tusschen het beleefde Zwitserland en het onbeschofte Nederland. Internationale samenwerking is voor de geleerdengeschiedenis volstrekt noodig. De heer de Vries maakt, op grond van mijne vroegere onderzoeking over het geslacht Commelin, Jacob Commelin uit Emden tot een broeder van den Heidelbergschen uitgever Hieronymus Commelin. Juist krijg ik echter van den Emdenschen onderzoeker Dr. F. Ritter de meedeeling dat deze beiden geen broeders, maar neven waren. De Emdensche onderzoekingen brengen vele aanvullingen, en zooals hier blijkt, ook wijzigingen in onze kennis van de familie Commelin. Over een andere quaestie stel ik mij voor, dat de heer De Vries, die in Zwitserland zoo goed in de archieven thuis is, misschien licht kan geven, | |
[pagina 156]
| |
nl. over het auteurschap van het pamflet ‘Vindiciae contra tyrannos’. Door Bayle op gezag van Goulart aan Hubert Languet toegeschreven, is het nu door eene latere studie van Elkan waarop ook De Vries zich beroept, weer teruggebracht aan Mornay du Plessis. Zou eene onderzoeking over François Etienne die het boekje in het Fransch uitgaf, niet wellicht doen blijken, dat hij dezelfde is als Stephanus Junius Brutus, zooals ik vroeger opperde (Tijdschr. v.b. en bibl. wezen VI p. 33)? C.P. Burger Jr. |
|