den donaat van Coster wel in handen gehad, maar gestolen heeft hij dien niet. Waarschijnlijk is dat exemplaar bij het levendige verkeer, dat reeds in dien tijd de Rijnsteden met Holland onderhielden, naar hier gekomen en is Gutenberg zoo in het bezit er van geraakt.
Het verhaal, dat Coster voor zijn kleinkinderen letters uit een boom in den Haarlemmerhout snijdende, door de afdrukken in het zand op het denkbeeld zou gekomen zijn, om met afzonderlijke letters te drukken, is zeker ook volgens uw meening een fabel?
Zeker, daarvan is niets aan, Coster had omstreeks 1435 nog geen kleinkinderen.
Op het standbeeld van Coster op de Groote Markt te Haarlem staat, dat hij de boekdrukkunst in 1423 heeft uitgevonden.
Dat is onjuist! Ik stel zijn uitvinding omstreeks 1435.
Coster heeft xylographische drukken (letters en afbeeldingen in een houtplaat uitgesneden, dus een vorm ongeveer als nu in lood op de stype wordt gemaakt voor de rotatiedrukken); uw ontdekkingen bestrijden toch niet, dat hij ook met typen (losse letters) heeft gedrukt?
Neen, antwoordde prof. Zedier, hij heeft ook met typen gedrukt.
Heeft Coster, naar uw meening, later van Gutenberg gehoord?
Ik geloof van wel, want hij heeft veel langer dan Gutenberg geleefd, en hij zal allicht van de drukken uit Mainz hebben gehoord.
Heeft Gutenberg, naar uw meening, al gedrukt voor hem de Haarlemsche donaat gewerd? vroeg 'k tenslotte nog. Professor Zedier ontkende dit. De Haarlemsche druk moet hem op het denkbeeld hebben gebracht. Lourens Coster is dus stellig de eerste geweest.
Prof. Zedier verzekerde, dat na zijn laatste ontdekkingen nog wel wat te doen overblijft, maar, zei hij, dat moeten anderen nu maar eens doen. Ik meen, dat ik nu genoeg gedaan heb. Wat echter niet beteekent, dat de professor, met de publicatie van zijn laatste onderzoekingen, die nog dit jaar zal kunnen verschijnen, zijn studie van het vraagstuk beëindigt. Dat zou ook in strijd zijn met den aard van den vorscher, die prof. Zedier is’.
Wat hier de ‘belangrijke ontdekking’ van prof. Zedier is, is niet duidelijk. Zijne historisch-technische onderzoekingen, waarover pater B. Kruitwagen reeds nu en dan iets heeft meegedeeld (o. a. in de Hand. v.d. Maatsch. d. Ned. lett. 1917/18 blz. 24) bevestigen in hoofdzaak het inzicht van Ch. Enschedé. Wij zien met groote belangstelling het werk tegemoet, waarin de degelijke kenner van het uitvindingsvraagstuk zijne meening zal uiteenzetten.
B.