Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Boek. Jaargang 10 (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Boek. Jaargang 10
Afbeelding van Het Boek. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van Het Boek. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.84 MB)

Scans (0.00 MB)

Scans (307.65 MB)

ebook (9.01 MB)

XML (1.04 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/boekwetenschap


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Boek. Jaargang 10

(1921)– [tijdschrift] Boek, Het–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 97]
[p. 97]

[Nummer 3]

Uit de briefwisseling van Clusius met Chr. Plantin en J. Moretus.

De bibliotheek der Rijks-Universiteit te Leiden bewaart onder den titel: Illustrium et eruditorum virorum et feminarum epistolae ad Carolum Clusium acht bundels brieven door allerlei correspondenten aan den beroemden botanist gezonden. Deze verzameling is uiterst merkwaardig en bevat oneindig meer dan hetgeen W.H. de Vriese daar in 1843 liet van vermoedenGa naar voetnoot1). Voor Clusius, die destijds, naar het woord van een zijner biografen, ‘het middelpunt der kruidkunde in Europa’ was, ging er geen dag voorbij zonder dat hij brieven ontving of verzondGa naar voetnoot2). Zoo bevat de Leidsche verzameling van een groot aantal geleerden, kunstenaars en andere vooraanstaande figuren uit de 16e eeuw soms heel belangwekkende indrukken, beschouwingen en uitboezemingen, die in velerlei opzicht de moeite van een onderzoek loonen.

Wij vonden in dien rijken schat twee brieven van Christoffel Plantin en drie van zijn schoonzoon Jan Moerentorf of Moretus.

I. Een Brief van Chr. Plantin.

De eerste van de Plantijnsche epistels, gedagteekend 9 September 1584, komt voor in deel VII van de Correspondance de Chr. Plantin onder no. 1025, p. 164. Plantin verbleef toen te Leiden en Clusius te Weenen, waar hij sedert 1574 intendent der keizerlijke tuinen was. De tweede brief, gedagteekend 19 November 1588, is in de Correspondance niet opgenomen. Plantin was nu, sedert 1585, te Antwerpen terug, en Clusius was in 1587 van Weenen naar Francfort gekomen, waar hij verbleef tot in 1593 om dan naar Leiden te gaan en er

[pagina 98]
[p. 98]

den hoogleeraarsstoel in te nemen, dien Dodoens in 1585 opengelaten had. Wij laten den tweeden brief van Plantin hier ter aanvulling van de Correspondance overdrukken.

Monsieur de l'escluse.

Le peu de santé et de moyens a faire ce que je desirerois m'ont retardé de souvent vous escrire et mesmes de respondre plus tost a la vostre du 8 d'octobre qui m'a esté fort aggreable sur tout entendant par icelle que désirés redonner toutes vos oeuvres en ung volume que j'ay des long desiré de pouvoir imprimer. Et pourtant que mes facultés sont telles que j'employe mon nom et imprimerie a servir autruy ailleurs j'ay faict qu'on m'a promis de fournir du papier et partie de l'impression comme mercenaire: ainsi que depuis quelques annees j'ay esté contrainct de faire pour subvenir a mes necessités. Ce qui est la cause aussi pour quoy je n'ay imprimé le Belon en francois corrigé et que j'ay differé le Latin jusques a present que je l'ay mis soubs la presse comme voyés par ces fueilles que je vous envoye avec espoir que je l'acheveray pour ceste foire prochaine. Ce que je fay en petit nombre soubs espoir de commencer puis après vosdictes oeuvres puis que j'ay trouvé compagnon a propos pour subvenir aux fraiz qu'il conviendra faire. Dresseler est arrivé en santé graces a Dieu passé quelque temps mais nous n'avons encores receu aucunne marchandise. Je ne scay quand ce sera, aussi la perdismes souventipar les voleurs et pillards qui voyant qu'elle ne leur duist la bruslent jetent en l'eau ou au vent ou par despit la foulent aux pieds.
Nous avons fidelement addressé toutes vos lectres et les continuerons chaicunne fois que vous adresserés quelque chose voire et tout ce que vous enchargerés tascherons de l'executer de tout nostre pouvoir. Cependant je prie Dieu vous continuer tousjours, Monsieur de l'Escluse, ses sainctes graces me recommandant comme faict ma femme mes filles et mes gendres a vos bonnes graces.

d'Anvers ce 19 Novembre 1588.
Vostre serviteur et amy C. Plantin.

Monsieur de l'escluse par le premier s'il vous plaist advertissés comme il vous plaist que on vous addresse le reste des fueilles. Cestes vont soubs couverture du Sr Arnold MyliusGa naar voetnoot1) de Coulogne. Et s'il vous plaist aussi signifier la place de vostre demeure pour tant mieulx faire addresser les vostres que d'Anvers pourrons envoyer. Sur ce me recommande bien humblement a vostre bonne grace le susdict.

Le tout vostre tres humble serviteur
Jan Mourentorf.
[pagina 99]
[p. 99]

Op de keerzijde schreef Clusius:

1588. Plantin.
d'Anvers le 19 Novembre a la mienne du 8 octobre.
Receu.
a Francfort le 27 Novembre.
Respondu le 3 Decembre.

Dit schrijven sluit aan, wat den inhoud betreft, bij no. 1224 uit de Correspondance, Deel VIII en IX, p. 171, gedagteekend 12 Maart 1587. In beide brieven klaagt Plantin over zijn moeilijken finantiëelen toestand, die hem niet toelaat een drukwerk van eenig belang zonder stillen vennoot te ondernemen. Dat is de reden waarom hij in 1587 de door Clusius bezorgde Latijnsche vertaling van Petri Bellonii Cenomani, plurimarum singularum et memorabilium rerum in Graecia, Asia, etc. aliisque exteris Provinciis Observationes niet dorst uitgeven (zie Correspondance VIII en IX, p. 171). In 1588 was hij er echter wel mede begonnen, want uit bovenstaanden brief blijkt, dat Plantin de eerste proefbladen aan Clusius opzond. Hij hoopte met den druk klaar te komen tegen de eerstvolgende Francforter boekenmisse en dat zal wel het geval geweest zijn want dit werk kwam van de pers in 1589.

Ook van een nieuwe Fransche uitgaaf van Belon's Observations de plusieurs singularités & choses mémorables trouvées en Grèce, Asie, etc. is er in beide brieven sprake.

Reeds in 1555, het eerste jaar van zijn drukkersloopbaan, had Plantin den oorspronkelijken Franschen tekst van dit werk uitgegeven, en niet een Latijnsche vertaling, zooals de Correspondance (VIII en IX, p. 173) bij vergissing zegt.

De eerste uitgaaf van Belon's Observations verscheen in 1553 te Parijs bij Gilles Corozet, ‘libraire au Palais’, met privilegie van 1552. Een tweede uitgaaf voor denzelfden boekhandelaar draagt het jaartal 1554. Beide werken hebben een 4o formaat.

Plantin's uitgaaf van 1555 is daar een herdruk van in 8o formaat. Naar de figuren, in de Parijzer uitgaven voorkomendeGa naar voetnoot1) (en waarvan er slechts een enkele, Belon's portret, als monogram (?) † draagt), liet Plantin verkleinde copijen maken, die door Arnold Nicolaï in hout gesneden werden. Bijna al die hout-gravuren in de Plantin-uitgaaf van 1555 dragen Nicolaï's bekend monogram.

[pagina 100]
[p. 100]

Dat wij hier voor gecopiëerde gravuren staan bewijst o.m. het feit dat al de figuren van de uitgaaf van Corozet in de uitgaaf van Plantin in tegenovergestelde richting gekeerd zijn.

Toen in 1562 Plantin's goederen in den Gouden Eenhoorn in de Kammerstraat op bevel van den Aman openbaar verkocht werden, geraakten deze houtsneden in andere handen.

Toen Clusius nu in 1587-88 een nieuwe, verbeterde uitgaaf van den Franschen Belon wilde zien verschijnen (zie bovenstaanden brief), trachtte Plantin de houtsneden van de uitgaaf van 1555 terug te krijgen. Van deze ‘figures des Observations’ schrijft hij in brief nr. 1224 der Correspondance (VIII en IX, p. 171): ‘un personage de ceste ville m'avoit promis (les) faire vendre par celuy qui les achapta à la vendue qui fut faicte des mes biens a la licorne’. Toen dit mislukte, gaf hij opdracht aan Peter van der Borcht ‘de les pourtraire de rechef’, wat niet beteekent dat Van der Borcht eigen, door hem zelf ontworpen werk moest hermaken, zooals men uit de nota van de Correspondance (VIII en IX, p. 173) zou kunnen afleiden, maar wel dat hij belast werd om de figuren, door Nicolaï naar de Fransche modellen voor de uitgaaf van 1555 gesneden, opnieuw te maken.Ga naar voetnoot1)

Volgens M. RoosesGa naar voetnoot2) trad Peter Van der Borcht maar in 1565 in Plantin's dienst. Hij heeft dus aan de Belon-illustratie van 1555 niet kunnen meewerken. Daar vrij algemeen aangenomen wordt, dat P. van der Borcht eerst in 1545 geboren werd, zou hij als tienjarige knaap bedoelde teekeningen gemaakt hebben, wat niet heel waarschijnlijk is. En zoo P. van der Borcht dan al eenig deel aan de Plantijnsche Belon-uitgaaf van 1555 mocht hebben, dan zou het toch maar het aandeel van den copist zijn, die naar de modellen der Corozetuitgaaf verkleinde teekeningen maakte voor den houtsnijder Nicolaï.

Van een nieuwe Fransche uitgaaf van Belon is er bij Plantin niets gekomen en de door P. van der Borcht nagemaakte houtsneden werden gebruikt in de Latijnsche uitgaaf van 1589.

Daar P. van der Borcht nu op zijn beurt de houtsneden van Nicolaï copiëerde, staan al de figuren in de uitgaaf van 1589 in tegenovergestelde richting van de uitgaaf van 1555 en dus in dezelfde richting weer als in de oorspronkelijke Parijzer uitgaaf.

De houtsneden in Belon's Observations, verschenen in 1588 bij Hierosme de Marnef & la veufve Guillaume Cavellat au Mont.

[pagina 101]
[p. 101]

S. Hilaire, à l'enseigne du Pélican, te Parijs, zijn niet die van de Plantijnsche uitgaaf van 1555, zooals de reeds aangehaalde nota der Correspondance beweert (VIII & IX, nr. 1224, p. 173), maar wel de oorspronkelijke houtsneden in groot formaat, die in de eerste Parijzer uitgaven van dit werk door Gilles Corozet voorkomen.

In beide brieven is ook spraak van de uitgaaf van Clusius' volledige werken in één bundel. Plantin hoopt er mede te beginnen daar hij iemand gevonden had, die hem de onkosten van papier en loon wilde voorschieten.

Sedert 1571 was hij genoodzaakt aldus te werken. RoosesGa naar voetnoot1) geeft een lijst op van de voornaamste geldschieters, die tegen een jaarlijksche rente van 6¼ per cent, aan Plantin de sommen bezorgden, die hij noodig had om zijn ondernemingen voort te zetten. De afbetaling dier geleende gelden duurde tot na Plantin's dood.

Plantin heeft echter zijn voornemen om Clusius' volledige geschriften uit te geven niet verwezenlijkt. Dit groote werk bleef zijn schoonzoons Raphelengius en vooral J. Moretus voorbehouden, zooals wij straks zullen zien.

Buiten de inlichtingen over den bedenkelijken staat van Plantin's gezondheid, die overeenstemmen met alles wat vele andere brieven uit dien tijd daarover zeggen, vinden wij in bovenstaand schrijven aan Clusius nog een typische bijzonderheid over de onveiligheid der wegen in die dagen. Zeer dikwijls gewaagt Plantin over die kenschetsende tijdsplaag.

Jan Dresseler, van wien hier gesproken wordt, was Plantin's agent op de boekenjaarmarkten te Francfort. Hij ondervond aan den lijve hoe gevaarlijk het reizen toen was. In 1586 werd hij op zijn terugtocht uit Duitschland door baanstroopers gevangen genomen en beroofd van al de geschriften, die hij bij zich droeg. Plantin, zijn patroon, moest een aanzienlijk losgeld betalen om hem te bevrijden - wat blijkt uit de Correspondance, brieven no. 1081 en 1082Ga naar voetnoot2).

Plantin was niet de eenige Antwerpsche drukker-boekhandelaar, wiens zaakgelastigde op de Francforter misse dergelijk avontuur beleefde. Dat gebeurde omstreeks denzelfden tijd ook met Lucas Bellerus, zoon van den drukker Jan Bellerus, toen hij voor zijn vader naar Francfort ging.

Dit leert ons een rekwest, waarin Jan Bellerus voor tien jaren het privilegie vraagt om de Latijnsche, Fransche en Nederlandsche uit-

[pagina 102]
[p. 102]

gaaf van het Enchiridion piarum precationum van Simon Verepaeus alleen te mogen drukken en verkoopen. Dit stuk met het advies van het Conseil privé, gedagteekend 5 Januari 1588, bevindt zich in de Belgische Archives générales du royaume (Bundels 67 en 69, Conseil privé). Wij meenen, dat dit rekwest nog niet bekend gemaakt werd en daarom deelen wij hier het gedeelte mede, dat betrekking heeft op den rooversaanval: ‘Remonstre en toute révérence et humilité Jean Bellerus, imprimeur et libraire juré de la ville d'Anvers qu'il a esté durant ses premierz et dernierz troubles grevement oppressé et endommagé tant en sa propre personne et biens, par les gens du prince d'Orenge, comme naguières en la personne de son fils Lucas Bellerus, qui fut l'an passé, en allant à Francfort, saisy et retenu prisonnier des brigans nommez Vrybuters entre Bruselles et Wavere et mené à Bergues dont le susdit suppliant son père a eu des frais et depense insupportables pour fournir a sa ransson et délivrance ...’

II. Drie Brieven van J. Moretus.

A.) Monsieur de l'Escluse, aux vostres du 3e du passé ay amplement respondu par voye de Messeigrs de Nounberghe et dict que doresenavant ne enfermeray aultres lectres es vostres pour les raisons que m'avés escriptes de vostre maladie etc. Et oultre plus j'escrivois que je attendrois vostre vollume des Observations pour le commencer peu a peu a la première commodité et en cela suivray vostre concept touchant de les imprimer in folio comme escrivés pour les pouvoir conjoindre.
Nous avons entendu de mon Beaufrere que son filsGa naar voetnoot1) estoit arrivé a Rome, mais je n'ay jamais eu ung seul petit mot de luy, dont ay esté et suis encores fort esmerveillé, veu que nous en avons esté en paine. Dieu luy doit heureux retour en santé et estimant que a la foire peust estre sera de retour pour prendre garde a ses affaires. Je vous remercie des addresses que luy avés donnees, et l'advis de generalement obtenir le privilege pour les gendres de Plantin estimant mesmes qu'il le obtiendra si facilement ainsi que aultrement et me semble qu'il convient aussi mieulx a cause du lieu ou il est. Nostre Historia seu Icones PlantarumGa naar voetnoot2) est aussi achevee et en ay pacqué quelques
[pagina 103]
[p. 103]
ungs pour ceste foire. Je suis mary qu'estoit si avansé car on eust peu tenir ung aultre ordre que celluy auquel il est redigé, mais feu mon beaupere p.m. l'avoit aynsi faict commencer passé quelque tempsGa naar voetnoot1). Il m'en fauldra faire du mieulx que on pourra. Je dis si tost que je voiois les icones par luy imprimés qu'il me sembloit que vous aviés mis la main. Ores de tout fault avoir la patience, en attendant que ceulx cy soyent distribués et que ung aultre Impressus se face avec le temps. Il y a aux tonneaulx qui sont pacqués pour Francfort ung pacquet que le Sr Van ZennicqGa naar voetnoot2) nous a envoyé pour vous lequel j'espère vous sera bien delivré francq. En oultre ay donné charge a nostre Dresseler de vous laisser suivre tout tel nombre qu'il vous plaira avoir tant pour vous que vos amys des livres de mon impression en quoy je vous supplie de user franchement et me ferés ung grand plaisir. Et s'il y a chose en quoy je puis faire aulcun service a V.S. En me recommandant trouver tousjours prest en tout ce que sera en ma puissance ce cognoist Dieu lequel je prie de vous donner,
Monsieur de l'Escluse en santé bonne et longue vie au proufict et bien de la Republique. Ma belle mere Sr Ortelius et ma compagne vous saluent bien affectueusement estants joyeulx d'entendre de vostre disposition.


De V.S.
Le tres humble et tres affectionné
Serviteur Jan Mourentorf.


Si V.S. a delibéré de venir en nos quartiers il y aura chambre lict et maison pour icelle chez nous. Elle usera franchement, et espererois que ne se trouvera sinon bien avec nous et nostre petite table quand il plaira a icelle de nous venir voir, mesmes pour estre present a l'impression de son oeuvre si le trouve aynsi bon a quoy pourra aviser.

Adres:

A Monseigneur
Monsr de L'Escluse
gentilhomme de la maison
de l'Empereur
pour le present

a Francfort.

Francq.
[pagina 104]
[p. 104]

Op de keerzijde door Clusius geschreven:

1591 Anvers le ... mars a la mienne du 24 Id.
Receu.
a Francfort le 22 mars vieil stil.
Respondu le mesme jour.

***

B.) Monsieur par mes dernieres ay oublié a escrire l'occasion parquoy que vostre livre de AromatibusGa naar voetnoot1) ne a sceu estre achevé pour la foire ce que me bien fasché mais estant veue ung accident a ung de nos ouvriers par ung catharre a luy tombé sur l'¼il (lequel il a. perdu et oindre perdre encores l'aultre) il n'a sceu travailler et m'eust esté impossible pour ceste fois de y mettre aultre ouvrier veu que n'y avoit moyen si je ne eusse voulu laisser tous mes livres imparfaicts. Il commence a besongner et espere que continuerons jusques a la fin et par voye de Coulogne et pourray envoyer quelques exemplaires Dieu aydant lequel je prie de vous donner Monsieur de l'Escluse en santé bonne et longue vie.
D'Anvers en tres grande haste ce 21 de Avril 1593.

De V.S.
Le tres humble serviteur
Jean Mourentorf.
Par mes aultres aij aussi adverti touchant la maladie du tailleur en bois duquel n'en avons que ung seul. Et sommes en paine pour les figures lesquelles si lentement se taillent de tout patience. Il me semble que sera mieulx que ceulx que restent soyent faits et taillees chez vos. Prenez de Mons. Dresseler ce qu'il fauldra pour les despens d'iceulx. Et de tout ce qu'il vos plaira d'avantage. Et de ce que avons et vos pourra duire.
[pagina 105]
[p. 105]
Adres: A Monseigr
Monsr de Lescluse
gentilhomme de la maison
de l'empereur
a Francfort.

Op de keerzijde door Clusius geschreven:

1593 Mourentorf - Anvers le 21 Avril nouveau.
Receu.
a Francfort le 26 du mesme avril.
Respondu le lendemain
et envoyé Catalogum tabellarum sculpt, et non sculpt, cum carminibus PoschijGa naar voetnoot1).

***

C.) Monsieur de L'Escluse par les mains de Mr. Dresseler ay bien receu la vostre du 20e du present et par icelle entendu vostre arrivee en la ville de leyden, ayants estés resjouys d'entendre que vous portés raisonablement bien en respect des debilités et accidents survenus, de quoy Dieu en soit loué. Le dit Dresseler m'a bien rendu aussi la figure taillée. Laquelle je mettray avec les aultres. Et puisqu' estes si pres aurons melieur correspondent Dieu aydant. Cependant si on qu' estes maintenant il y eust quelque tailleur auquel on peult bailler une partie des figures je le desirerais grandement veu que ne pouvous rien avoir des mains decelluy qu'avons en Anvers lequel y est tout seuel et fort maladieux tellement qu'il n'expedie rien, cecy pour advis. J'envoye suivant qu' avés désiré vos livres d'observations veu que les desirés revoir encores une fois et ayant donné vostre oeillade et ferez comme le trouverés le plus convenient. Ceste messagiere estseure et loyalle comme pourrés entendre de mon beaufrere et nepveux. Et d'aultant que j'entends que la porteuse se part ne puis faire plus longue. J'ay faict vos recommandations aux amys et se recommandent comme je fais et me continueray en votre bonne grace. D'Anvers en grandissime haste, ce 29e de Octobre 1593.

De Vtre Srie
Le tres humble Serviteur
Jean Moerentorf.
Par le premier attendray advis du tailleur pour me regler selon icelluy.
[pagina 106]
[p. 106]

De drie hierboven gedrukte brieven zijn een gelukkige aanvulling van de Huit Lettres de Charles de L'Escluse uitgegeven met enkele aanteekeningen door E. Roze in het Journal de Botanique, nrs. 2, 3, 5 en 6, 1895, naar de oorspronkelijke stukken, die zich op het Museum Plantin-Moretus bevinden (Arch. LXXX, p. 187-221). De door E. Roze uitgegeven brieven zijn allen aan Jan Moerentorf gericht en loopen over de jaren 1592 en 93; één ervan, nl. die van 27 April 1593, is het antwoord op den tweeden door ons medegedeelden brief van Moerentorf, gedagteekend 21 April 1593.

Het voornaamste belang van die elf brieven ligt hierin, dat ze een menigte gegevens aanbrengen voor de geschiedenis van de uitgaaf van Clusius' volledige geschriften, waarvan het eerste deel in 1601 door Jan Moerentorf te Antwerpen in het licht werd gezonden onder den titel Rarionim Plantarum Historia. Het tweede deel: Exoticorum Libri Decern, werd in 1605 door Raphelengius te Leiden uitgegeven.

Het voornemen om zijn geschriften tot één groot werk te verzamelen had Clusius reeds aan Plantin ontwikkeld in 1587. Dit leeren wij uit een passage van Plantin's brief gedrukt in de Correspondance (VIII en IX, nr 1224, p. 172): ‘vos autres oeuvres que m'avés escrit que revoyeriés cest hiver’. In 1588 herhaalde Clusius zijn voorstel aan Plantin. Dit blijkt duidelijk uit den brief van den Antwerpschen aartsdrukker, dien wij in dit artikel meedeelden: ‘entendant par icelle que desirés redonner, toutes vos ¼uvres en ung volume que j'ay, des long désiré de pouvoir imprimer’. Dezelfde brief toont ons ook dat Plantin bereid was om de hand aan het werk te slaan, daar hij gevonden had: ‘un compagnon a propos pour subvenir aux fraiz qu'il conviendra faire’.

Zooals wij reeds zegden was het Plantin niet gegeven dit werk te beginnen. Hij stierfin 1589.

Clusius wilde echter dat de erfgenamen van zijn ouden vriend het werk uitvoerden.

De eerste door ons meegedeelde brief van Jan Moerentorf bewijst dat Clusius reeds in 1591 in dien zin naar Antwerpen geschreven had. ‘Je attendrois, antwoordt J. Moerentorf, vostre vollume des Observations pour le commencer peu a peu à la première commodité...’.

Het zij hier opgemerkt dat Clusius zijn volledige geschriften in deze correspondentie gewoonlijk zijn Observations noemt, evenals in de eerste alinea, eerste boek, van het werk zelf (nostras observationes).

Op 3 October 1592 zond Clusius, door bemiddeling van Jan Dres-

[pagina 107]
[p. 107]

seler, de drie eerste boeken van deze ‘Observations’ aan J. Moerentorf. Dit deed hij niet zoozeer opdat Moerentorf dadelijk met het drukken zou beginnen, maar enkel om hem te bewijzen dat hij wel voornemens was de drukkerij van Plantin getrouw te blijven. De passage waarin Clusius dit zegt verdient wel hier aangehaald te worden: ‘Or je vous ay avancé ces trois premiers livres non en intention que les commenciez à imprimer devant que receviez le reste (car je ne suis aucunement de cest advis) mais à fin que n'ayez occasion de douter de ma promesse, laquelle quelques libraires de ceste ville (Francfort) eussent bien voulu esbranler: mais n'ont pu rien gaigner quelques belles promesses qu'ils m'ayent pu faire. Car dès le commencement j'ay dedié tous mes labeurs à feu Seigneur Plantin votre beau pere et aux siens, et continueray tant que Dieu me fera la grace d'ecrire quelque chose ce pendant que seray en ceste vie.’ (Zie E. Roze, overdrukje uit Journal de Botanique, p. 5).

Dat de Rariorum Plantarum Historia eerst verscheidene jaren later, in 1601, verscheen, verwondert ons na lezing van Clusius' en Moerentorf's brieven niet meer. Wij werden op de hoogte gebracht van de menigvuldige oorzaken dier vertraging.

Daar hebben wij eerst de wijzigingen, die Clusius zelf aan zijn werk toebracht toen het handschrift reeds bij Moerentorf was. Uit den derden brief door E. Roze uitgegeven (t. a.p., 5) leeren wij b.v. dat Clusius Kap. LIII uit Bock II, handelende over Caltha palustris pleno flore, naar Boek V overbracht, waar het zich in de uitgaaf van 1601 bevindt als Kap. XVIII op blz. CXIII. In dit schrijven wordt nog gewag gemaakt van andere wijzigingen, waarvan er o.a. een getuigt van Clusius' nauwgezetheid bij wetenschappelijke waarnemingen. Hij vraagt nl. dat J. Moerentorf uit het hem toevertrouwde handschrift Kap. LII Boek II, het gedeelte betreffende Ranunculus silvarum simplici flore en Ranunculus silvarum pleno flore (in de uitgaaf van 1601 Boek III, Kap. LVI, p. 244) zou terug zenden. ‘Car, schrijft de eerlijke kruidkundige, pour ce que j'ay en ceste année en fleur ledit Ran. Sil. pleno flore de deux diverses sortes, il me faudra changer tout ce que j'en ay ecrit en ma copie; et me servir de ce que j'ay ecrit et observé ceste année, à fin d'en faire la description plus par faicte....’

Een andere reden van den tragen vooruitgang van het werk ligt in de moeilijkheden, die Clusius en Moerentorf ontmoetten voor het bijeenbrengen van de groote hoeveelheid houtsneden. De twee deelen van het werk bevatten er niet minder dan 1135.

[pagina 108]
[p. 108]

Een aantal houtsneden, die reeds gediend hadden voor Dodoens' Stirpium Historiae Pemptades van 1583 werden voor Clusius' werk nogmaals gebruikt (zie E. Roze, 2e brief, p. 4), maar de overige moesten nieuw gemaakt worden en dat ging niet zonder hindernissen.

Op het punt van houtsneden naar door hem verschafte modellen was Clusius niet te bevredigen zoo het werk niet onberispelijk was.

Wij vinden daar een staaltje van in den eersten brief door E. Roze uitgegeven (t. a.p. 2). Clusius klaagt er over, dat de Antwerpsche houtsnijder niet getrouw genoeg de model-‘pourtraicts’ volgt, die hij opzond en hij stelt voor in het vervolg de plantaf beddingen te Francfort op houtblokjes te laten schilderen door een handig vakman, die onder zijn toezicht zou werken.

Hij kon ze ook te Francfort laten snijden door ‘le meilleur tailleur de ceste ville’, den zoon van Virgilius Solis.

In de speciale werken, die wij raadpleegden, vonden wij geen melding van een zoon van Virgilius Solis (Nürnberg 1514 † 1562), die de houtsneekunst beoefende. Volgens het getuigenis van Clusius geldt het echter wel degelijk een werkelijken zoon van Solis en niet een zijner menigvuldige leerlingen, die hem ‘vader’ noemden, - zoo wij het vers mogen gelooven, dat voorkomt op zijn portret door B.I.:

 
Mit meiner Hand ich erfurbracht,
 
Das mancher Künstler ward gemacht.
 
Die Künstler mich Vater hiessen ...Ga naar voetnoot1)

Ch. Le BlancGa naar voetnoot2), J.P. PassavantGa naar voetnoot3), en F. MüllerGa naar voetnoot4) vermelden een Nicolaas Solis, dien zij op gezag van FüssliGa naar voetnoot5) als een broeder van Virgilius voorstellen. Daar deze Nicolaas werkte tusschen 1582 en 1571 kan hij onmogelijk de houtsnijder zijn wiens hulp Clusius in 1592 te Francfort inriep. Hij schijnt overigens alleen de kopergravure beoefend te hebben.

Clusius had te Francfort zelfs een schrijnwerker gevonden, die hem de vereischte houtblokjes zou klaarmaken: ‘bonnesplanches de poirier bien assaisonné et net, à dix pfennigs pour planche’.

Moerentorf was op dat voorstel om door den zoon van V. Solis houtsneden te laten maken ingegaan, want uit den tweeden brief door E. Roze uitgegeven (p. 4), gedagteekend 3 October 1592, ver-

[pagina 109]
[p. 109]

nemen wij, dat Jan Dresseler 25 van de 30 houtsneden die te Francfort gemaakt werden naar Antwerpen had gezonden.

Bij de acht brieven van Clusius, die het Archief Plantin-Moretus bewaart, bevindt zich ook - wat E. Roze bij het drukken dier brieven in het Journal de Botanique niet meedeelde - een dubbel lijstje van de 25 gesneden houtblokjes die Clusius door bemiddeling van Dresseler aan Jan Moretus zond.

Wij laten dit lijstje hier volgen (Arch. Plantin-Moretus LXXX, p. 201 v.). Het heeft de verdienste ons te leeren welke gravuren uit de Historia rariorum Plantarum door den zoon van Virgilius Solis gemaakt werden. Wij hebben in voetnota de kapittels uit de Historia aangegeven. Zij komen niet altijd overeen met die van het lijstje, daar Clusius, zooals wij zagen, aan zijn handschrift meer dan eens wijzigingen toebracht, toen het reeds op de drukkerij was. Wie zich de moeite wil getroosten de aldus aangeduide houtsneden van Solis, zoon, in de uitgaaf van 1601 na te kijken, zal spoedig merken, dat ze zich door een malscher bewerking en een breeder arceering van de andere onderscheiden. Ze moeten zeker niet onderdoen voor die van Peter van der Borcht, wiens vaardigheid in het plantenaf beelden zoo terecht door Jan Veth geprezen wordtGa naar voetnoot1).

‘Planchesde Figures taillees envoyees au Sr. Mourentorfle 25 Septembre 1592. Stil vieil.

fig Cap. Lib.
1. Avallanae byzantinae ramus cum fructu 3 VII I
2. Rosa centifolia Batavica 1 LXXIX 1Ga naar voetnoot2)
3. Lilium byzant. miniat. flo. saturat. πολυανϑ. 2 III II
4. Tulipa serot. πολυϰλαδής major 2 VII IIGa naar voetnoot3)
5. Tulipa III. Dubia media II versicolor. 5 VIII IIGa naar voetnoot4)
6. Pseudo-narcissus minor Hispanic 3 XVI IIGa naar voetnoot5)
7. { Colchici byzantini latifolii flos }
{ Colchici versicoloris flos }
3 XXXVIII IIGa naar voetnoot6)
8. Colchicum byzantin, latifol. cum suo semina. 4 XXXVIII IIGa naar voetnoot6)
9. Croc. vern. latifol. versic, flore interne purpuras. 6 XXXIX IIGa naar voetnoot7)
10. Croc. vern. latifol. F - v. flore duplici 9 XXXIX IIGa naar voetnoot7)
11. Iris bulbosa versicolor πολύϰλωνος 4 XLI IIGa naar voetnoot8)
12. Chamaeiris latifolia minor VII versic, fl 5 XLIII IIGa naar voetnoot9)

[pagina 110]
[p. 110]

13. Ranuncul. Asiatic. grumosa radice πολυϰλων. 2 L IIGa naar voetnoot1)
14. Ranuncul. Asiatic. grumosa radice pleno flore II 2 LI IIGa naar voetnoot2)
15. Ranuncul. Asiatic. grumosa radice pleno flore III 3 LI IIGa naar voetnoot2)
16. Ranuncul. Silvarum pleno flore 6 LII IIGa naar voetnoot3)
17. Anemone Hortensis latifol. simplo flore flavo 1 LIII IIGa naar voetnoot4)
18. Anemone Hortens: latifol. coccineo pleno flore. 3 LUI IIGa naar voetnoot5)
19. Poconia byzantina I 1 LXII IIGa naar voetnoot6)
20. Poenia VI. pleno flo. ex diluta purpura albescente 2 LXII IIGa naar voetnoot6)
21. Lychnis Sil. VIII. albo sectili flore 8 III III
22. Odontitis Plinii pleno flore 12 III III
23. Auricula. ursi VI Cassel rubello flo 4 IX III
24. Auricula ursi VI albicante flore 5 IX III
25. Buphthalmum vulgare ad Chrysanthem. tendens 2 XXX III

Op het eerste der twee lijstjes (p. 197) vermeldt Clusius welke zes blokjes nog bij den houtsnijder zijn. ‘Le tailleur en a encore six’ schrijft hij en dan geeft hij ze op als volgt:

{ Castaneae equinae fructus cum suo calyce echi }
{ Castaneae Peruanae fructus }
fig. 2 Cap. V Lib. I
Hyacinth stellatus Peruanus fig. 4 Cap. XXIX Lib. IIGa naar voetnoot7)
Iris bulbosa versicolor F. v. siue. I - classis. III fig. 7 Cap. XLI Lib. IIGa naar voetnoot8)
Cnaphalium Americanum Cap. XXV Lib. IIIGa naar voetnoot9)
Chrysanthemum Creticum Cap. XXXII Lib. III
Hyssop, angustifol. spicato flore Cap. XLIX Lib. IIIGa naar voetnoot10)

Op het tweede lijstje wordt vermeld dat Clusius twee maanden later op 26 November aan Moerentorf de afdrukken van 4 der 6 nog ontbrekende houtblokjes zond:

Le 26 Novembre 1592 envoyé les figures, non les planches, de
1.{ Castaneae aquinae fructus calice suo echinato tectus.
{ Castaneae Peruanae fructus.
2.Hyacinthus stellatus Peruanus.
3.Iris bulbosa F. v. sive I classis III.
4.Chrysanthemum Creticum.

En die vier afdrukjes - dus echte proeven ‘avant la lettre’! - zijn naast dit lijstje in den archievenbundel opgeplakt, voorzien van Clusius' eigenhandige aanteekeningen.

[pagina 111]
[p. 111]

Op 6 December 1592 waren de 6 ontbrekende figuren nog niet alle gereed. Clusius had alleen de vier blokjes gekregen, waarvan hij de afdrukjes had gezonden op 26 November 1592. De Francforter houtsnijder was, zooals meer dan een beoefenaar van zijn vak: ‘un grand yvrogne’. (Zie E Roze, 4e brief, p. 6).

Te Antwerpen ging het werk ook niet vooruit. Het post-scriptum van den tweeden door ons medegedeelden brief van Moerentorf (21 April 159) leert ons waarom. De eenige houtsnijder die destijds voor de Plantijnsche drukkerij werkte (Peter van der Borcht) was ziek. Moerentorf verzocht Clusius de houtsneden dan maar alle te Francfort te laten maken.

Daarop antwoordt Clusius (zie E. Roze, 6e brief, p. 9) dat Moerentorf beter zou doen naar een houtsnijder in Holland te zoeken. De drinkzucht van den Francforter graveur was er niet op gebeterd en hij werkte nog minder dan ooit. Clusius kon zelfs de modellen waarnaar de man werken moest uit zijn handen niet krijgen, ‘par ce que souvent il change de logis, afin qu'on ne le puisse trouver pour les debtes qu'il fait’.

Dan had Clusius gehoord van een goed graveur te Mainz, maar hij kon hem niet gaan opzoeken wegens een ongeval, dat hem noodzaakte te bed te blijven. (Zie E. Roze, t.z. p.)

Het ongeval waarvan Clusius hier spreekt is een der vele, die hem troffen. Gedurende zijn herboriseertochten in Spanje brak hij zich een been en een arm. Te Weenen ontwrichtte hij zich in 1581 een voet en kloofde hij zich een enkel. En nu te Francfort op 25 April 1593 ‘sur les dix heures devant midy’, zooals hij het zeer nauwkeurig schrijft in bedoelden brief (zie E. Roze, t.z. p.), ontwrichtte hij zich ten gevolge van een val het rechter heupbeen, wat hem voor de rest van zijn leven deed manken en op krukken loopen.

Het gesukkel met de houtsnijders duurde voort. Moerentorf had er in Holland blijkbaar geen gevonden, wat hem Clusius, op 23 Mei 1593 (zie E. Roze, 7e brief, p. 10), deed schrijven: ‘Je m'esmerveille qu'en Hollande il ne se trouve nuls tailleurs en bois qui vaillent, veu qu'en la dite Province n'y a faute de jolis esprits’.

Intusschen had Moerentorf hem geschreven dat de Antwerpsche graveur aan 't genezen was. ‘Je suis ayse que vostre tailleur commence à se reguarir’ schrijft hem Clusius. (Zie E. Roze, t.z. p.)

Die vreugde zal wel van korten duur geweest zijn, want uit den derden brief van Moerentorf, dien wij meedeelen, vernemen wij dat de eenige Antwerpsche houtsnijder nog altijd zoo ziek is, dat men

[pagina 112]
[p. 112]

niets van hein gedaan krijgt. Moerentorf vraagt aan Clusius, die intusschen naar Leiden verhuisd was, of hij daar geen geschikt graveur kan vinden: ‘cependant si ou qu'estes maintenant il y eust quelque tailleur auquel ou peult bailler une partie des figures je le desirerois grandement...’

In een brief van 15 Juli 1593 (Zie E. Roze, 8e brief, p. 11) schrijft Clusius naar Antwerpen, dat hij de nog te snijden figuren zou toevertrouwen aan den Haagschen graveur: ‘au tailleur de la Haye qui besogne assez nettement’. Maar toch verlangde hij, dat eenige figuren van grassen zouden gesneden worden door Peter van der Borcht, ‘car icy ni ès villes voisines il n'y a personne qui le sache faire’. (Zie E. Roze, t.z. p.).

Bij al die moeilijkheden kwam dan nog de onveiligheid der verzendingsdiensten. Nu eens ontving Moerentorf de hem toegezonden stukken niet (Zie E. Roze, brief 5, p. 7), dan weer kwamen hem de brieven opengescheurd in handen of miste hij verscheidene stukken (t. z.p.).

Zoo begrijpen wij welke waarde hij hechtte aan een goede, vertrouwbare bode als die over wie hij gewaagt in den derden brief hierboven: ‘Ceste messagière est seure et loyalle comme pourrés entendre de mon beaufrere et nepveux’. Die ‘messagière’ is waarschijnlijk hetzelfde Stincken (Stieneken), dat in Clusius' brief van 15 Juli 1593 (Zie E. Roze, 8e brief, p. 11) vermeld wordt.

III. Een Brief van Clusius aan J. Moerentorf.

Buiten de 8 brieven door E. Roze in het Journal de Botanique uitgegeven, bezit het archief van het Museum Plantin-Moretus nog een ander schrijven van Clusius aan Jan Moerentorf. Het ontsnapte aan de nasporingen van E. Roze, want had hij het gekend, hij zou het zeker bij zijn reeks van 8 gevoegd hebben daar het er volkomen bij aansluit. De laatste brief door E. Roze gedrukt dagteekent van 15 Juli 1593; de hem onbekende, die te Antwerpen nog bewaard wordt, dagteekent van 3 October 1593. De derde brief van J. Moerentorf aan Clusius, door ons in dit artikel medegedeeld, gedagteekend van 29 October 1593, is wel geen rechtstreeksch antwoord op Clusius' brief van 3 October 1593 maar hij blijft toch in de orde der gedachten in dezen laatsten brief ontwikkeld.

Wij laten dit onuitgegeven schrijven van Clusius hier volgen. Het is in meer dan een opzicht belangwekkend. Het werpt o.a. weer licht op de onregelmatigheden in de toenmalige postverzendingsdiensten

[pagina 113]
[p. 113]

en toont hoe het vervaardigen der houtsneden voor de Historia rariorum plantarum nog maar altijd Clusius' en Moerentorf's groote bekommering blijft.

Monsieur Mourentorf ie recus le 21 Septembre vre lettre dattée du 25 du mesme, qui ma estonné que le livre Aromatum relié qu'aviez delivré vous mesme a Monsr Charles de TassisGa naar voetnoot1) ne m'est venu entre mains. Je crains fort que s'il l'a envoyé il ne soit tombé ès mains de quelque autre, et que celuy a qui il envoye ordinairement ses paquets à Cologne ne fust parti de la pour venir à la foire de ceste ville, comme il s'y trouve ordinairement soit que ce soit, je n'ay receu le livre, et n'en scay aucunnement a parler. Le Sr Dresseler m'a baillé trente deux exemplaires de Historia Aromatum desquels j'ay envoyé a Prag les trois pour la chancellerie, a cause que la summa Privilegii est adjoustée à la fin. Il m'en a encores présenté davantage: mais je n'en ay eu besoing jusques à présent. J'ai delivré au Sr Dresseler 23 figures qui entrent en mon livre dont les 8 sont taillés et les 15 ne sont encore tailleés. Le tailleur en a encore 2 entre les mains: s'il me les apporte devant que vos gens paquent le dernier tonneau, ie les leur bailleray, si non nous les porterons nous mesmes en Hollande: car, Dieu aydant, j'ay delibéré de partir la semaine prochaine pour m'y retirer, & alors je seray plus près vre voisin. Vous trouverez icy enclose une lettre pour Monsr Lipsius que je vous prie luy vouloir faire adresser, vous y trouverez pareillement 7 copies des figures taillées. Celle de la 8 je la garde pour coller au 4 livre, et des 2 que le tailleur a j'en garderay aussi les espreuves a cause qu'elles doivent entrer au 4 et au 5 livre. Au reste Monsieur Mourentorf je me recommanderay a vous et a tous les amis priant Dieu qu'il vous veuille continuer a tous ses graces.

De francfort le 3 Octobre 1593.

Vre amy
Charles de l'Escluse.

Adresse:
A Monsieur Jan Mourentorf
libraire & Imprimeur demourant
en l'enseige du Compas d'or
en Camerstrate

Anvers.

Opmerkenswaardig is het wel, dat de achtste brief door E. Roze gepubliceerd en gedagteekend 15 Juli 1593, door Clusius uit Leiden verzonden werd en dat in bovenstaanden brief, op 3 October 1593, dus ruim twee maanden later uit Francfort verzonden, Clusius aankondigt, dat hij eerst ‘la semaine prochaine’, dus in de eerste helft van October 1593 voor goed naar Leiden gaat wonen. In Juli van

[pagina 114]
[p. 114]

hetzelfde jaar vertoefde Clusius in de Hollandsche academiestad dus enkel als tijdelijk bezoeker. Daar de derde door ons medegedeelde brief van Jan Moerentorf, gedagteekend 29 October 1593, naar Leiden verzonden werd, weten wij, dat Clusius daar toen reeds metterwoon gevestigd was.

Dr. Maurits Sabbe.

voetnoot1)
Ed. Morren: Charles de l'Escluse sa vie et ses oeuvres (Luik, 1875) p. 48.
voetnoot2)
‘Vix dies praeteribat quo non aut ipse literas daret, aut ab aliis acciperet’ (E. Vorstius: Oratio fun. in obitum V.N. et Cl. Car. Clusii Atreb.; Leiden 1609).
voetnoot1)
De bekende boekhandelaar uit Keulen, met wien Plantin drukke handelsbetrekkingen onderhield en door wiens bemiddeling hij vaak met buitenlandsche vrienden correspondeerde.
voetnoot1)
Wij konden Plantin's druk van 1555 vergelijken met de Parijzer uitgaaf van 1554.
voetnoot1)
Rooses Christ. Plantin (uitg. Zazzarini 1913) p. 29. - Archief Plantin-Museum XXVII, p. 35 v.
voetnoot2)
Christ. Plantin. (Uitg. Zazzarini 1913) p. 177.
voetnoot1)
Chr. Plantin (Uitg. Zazzarini. p. 210).
voetnoot2)
Dl. VII p. 286.
voetnoot1)
Frans van Ravelingen's zoon, Christophorus, die toen 25 jaren oud was. Na zijn vaders dood, in, 1597, volgde hij hem als drukker der Leidsche Academie op. Frans van Ravelingen had zich in 1585 te Leiden gevestigd.
voetnoot2)
Icones Stirpium seu Plantarum tam exoticarum quam indigenarum, in gratiam rei herbaraei studiosorum in duas partes digestae. (Antverpiae Ex officina Plantiniana, apud viduam et Joannem Moretum M.D.XCI.) Herdruk van de 2191 in 1581 door Plantin uitgegeven botanische Platen, ontleend aan de werken van De Lobel en waarvan er enkele reeds voor werken van Dodoens en Clusius gediend hadden.
voetnoot1)
De uitgaaf van 1591 behoudt de orde der platen, die door De Lobel voor de uitgaaf van 1581 aangegeven werd alhoewel Plantin zich in de voorrede van 1581 (herdrukt in 1591) reeds verontschuldigde de classificatie van Dodoens niet gevojgd te hebben.
voetnoot2)
Frans van Zinnicq of Van Zennick, apotheker te Brussel.
voetnoot1)
Aromatum et Simplicium aliquot medicamentorum apud Indos nascentium Historia: primum quidem Lusitanica lingua διαλογιϰῶς conscripta, à D. Garcia ab Horto, Proregis Indiae Medico: Deinde Latino sermone in Epitomen contracta... a Carolo Clusio. Quarta editio, castigatior & aliquot locis auctior. (Antverpiae, Ex officina Plantiniana, apud viduam & Joannem Moretum. M.D.XCIII). De eerste uitgaaf van Clusius' Latijnsche vertaling van Garcia de Orto's boek verscheen bij Plantin in 1567. De tweede en de derde uitgaven kwamen in 1574 en in 1570 van dezelfde persen. Plantin liet in 1566 door Peter Vander Borcht en A. Nicolaï de houtsneden maken, die dit werk versieren. Ziehier wat er daaromtrent in Plantin's Journal des Affaires, Commençant en Octobre 1563 aangeteekend staat:
‘Le 25 Octobre 1566. Aromatum sive Historia in India nascentum Carolus Clusius debiteur a Casse fi... pat ... Jay paye a Peeter Vander Borcht paintre a Malines pour la pourtrance de 15 figures dud. livre a 6 pat. la piece 4 fl. 10 pat. Et a Arndt Nicolay tailleur de figures pour la taille d'icelles 8 pat. piece font 6 fl. en tout ....... 10-11
Le privilege dud. livre couste a Bruxelles 3 fl. .......... 3-11
Le port de rapport des figures a Malines et Privilege. ........ 3-11
_____
Casse crediteur au livre Simpl. Aromatum ............ 14-1

 

voetnoot1)
Mei dezen brief verzond Clusius dus een lijstje van reeds gesneden en nog niet gesneden figuren. Hij stuurde aan J. Moerentorf ook eenige verzen van Dr. Joannes Poschius van Germersheim om in de Historia Aromatum opgenomen te worden.
Bij het opsturen van deze verzen schreef Clusius: ‘Le Docteur Poschius m'a rompu la teste pour mettre quelques carmes touchant quelques medicaments contenus in Historia Aromatutm. Je vous en envoye la copie afin que les puissiez mettre devant l'Indice, car je scay bien qu'ils ne sauraient estre inserez en leurs lieux, estant l'impression ja avancée, joinct aussi qu'il y a des vers sur les deux premiers simples desquels n'est faicte aucune mention en tout le livre’. (E. Roze Huil lettres de Ch. del' Escluse p. 9. Zie verder). De verzen van Poschius bevinden zich in de Historia Aromatum op p. 403 en 404).
voetnoot1)
A. Bartsch. Le Peintre-graveur IX Dl., p. 242 (1866).
voetnoot2)
Man. de l'Amateur d'Estampes III, IV Dl. p. 550.
voetnoot3)
Le Peintre-graveur III Dl. p. 124.
voetnoot4)
KUnstlerlexicon II Dl., p. 563.
voetnoot5)
Allg. Künstlerlexicon, 1673.
voetnoot1)
Beelden en Groepen (Amsterdam, P.N. van Kampen & Zoon). De Prenten in het Cruydt-Boeck van Dodonaeus. p. 34.
voetnoot2)
In de uitgaaf van 1601: Kap. LXXXI.
voetnoot3)
In de uitgaaf van 1601: Kap. VIII.
voetnoot4)
In de uitgaaf van 1601: Kap. IX.
voetnoot5)
In de uitgaaf van 1601: Kap. XVII.
voetnoot6)
In de uitgaaf van 1601: Kap. XL.
voetnoot6)
In de uitgaaf van 1601: Kap. XL.
voetnoot7)
In de uitgaaf van 1601: Kap. XLI.
voetnoot7)
In de uitgaaf van 1601: Kap. XLI.
voetnoot8)
In de uitgaaf van 1601: Kap. XLIII.
voetnoot9)
In de uitgaaf van 1601: Kap. XLVII.
voetnoot1)
In de uitgaaf van 1601: Kap. LIIII.
voetnoot2)
In de uitgaaf van 1601: Kap. LV.
voetnoot2)
In de uitgaaf van 1601: Kap. LV.
voetnoot3)
In de uitgaaf van 1601: Kap. LVI.
voetnoot4)
In de uitgaaf van 1601: Kap. LVII.
voetnoot5)
In de uitgaaf van 1601: Kap LVIII.
voetnoot6)
In de uitgaaf van 1601: Kap. LXV.
voetnoot6)
In de uitgaaf van 1601: Kap. LXV.
voetnoot7)
In de uitgaaf van 1601 Kap. XXX.
voetnoot8)
In de uitgaaf van 1601 Kap. XLIII.
voetnoot9)
Ontbreekt in de uitgaaf van 1601.
voetnoot10)
Uitg. 1601 Kap. L.
voetnoot1)
Charles de Tassy of de Tassis, hoofd der post- en verzendingsdiensten te Antwerpen

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Maurits Sabbe

  • Christoffel Plantijn

  • Jan Moretus


datums

  • 19 november 1588

  • 22 maart 1591

  • 21 april 1593

  • 29 oktober 1593

  • 3 oktober 1593