Het Boek. Jaargang 10
(1921)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 353]
| |
[Nummer 9]Een zeldzame Rotterdamsche druk.In een bandje ‘Historische en politieke brochures’, dat de heer R. Koopmeiners alhier dezer dagen aan het Rotterdamsche archief ten geschenke gaf, trok dadelijk mijn aandacht een pamflet van 1649, dat volgens het titelblad gedrukt was bij Abraham van Homrigh te Rotterdam. De naam van dezen boekdrukker toch was mij volslagen onbekend en ik haastte mij dus om Ledeboer op te slaan, in de hoop hem daar aan te treffen. Die hoop bleek echter ijdel, terwijl een poging, om het pamflet in Knuttel's catalogus aan te treffen, evenmin uitkomst gaf. Een onderzoek naar den drukker, in het Rotterdamsche archief ingesteld, bracht het volgende aan het licht. Den 7den April 1647 teekende inde Hervormde kerk te Rotterdam aan: Abraham van Hommerigh, jonkman van Dordrecht en wonende aldaarGa naar voetnoot1) en Anna van Leeuwen, jongedochter van Rotterdam, wonende op de Hoogstraat. Het huwelijk vond 23 April d.a.v. plaats. De jonge echtgenoot vestigde zich als boekdrukker, boekbinder en boekverkooper op den hoek van de Beurs in hetzelfde huis, waar notaris Dirk Blok de Oude zijn kantoor hield en door een koperen uithangbord dit den volke verkondigdeGa naar voetnoot2). Reeds in November van hetzelfde jaar treffen wij Van Hommerigh op het stadhuis aan, aldaar met de andere Rotterdamsche boekverkoopers door den magistraat ontboden, om hun aan te zeggen, dat zij zich aan de nieuwe keur ‘tegens de fameuse libellen’ hadden te houden. Het verslag van dit bezoek ten stadhuize in de resolution van Burgemeesteren en Regeerders luidt aldus: ‘Den 29 November 1647. Boven ontboden sijnde de boeckvercopers deser stede, omme haer aen te seggen dat sij haer sullen hebben te reguleren nae | |
[pagina 354]
| |
de publicatie op gisteren geschiet van de keure te deser stede tegens de fameuse libellen, op de boete daerbij gestatueert, Sijn gecompareert: Abraham Hubrechtsz.Ga naar voetnoot1), Isack van Waesbergen, Tomas LapisGa naar voetnoot1), Bastiaen Wagens, Mathijs Wagens, Willem van MetelenGa naar voetnoot1), Cornelis Jacobsz., Isack de Haen, Abraham van Hommerich, Tomas Dirxsz.Ga naar voetnoot1), Jan PhilipsGa naar voetnoot1), Cornelis Gelmersz., Arnout Leers, David van Hogenhuyse, Pauls Calenbach, Susanna Bartels huysvrou van Hendrick Tuttel, die impotent is om te connen gaenGa naar voetnoot2), Johan Neranus, Het volgend jaar, 27 April 1648, maakt Van Hommerigh, nu boekbinder genoemd, met zijn jonge vrouw mutueel testament voor notaris J. Duyfhuysen Jr., door hun beider handteekeningen bekrachtigd. Hij bleef echter maar heel kort in het boekverkoopersvak; nauwelijks een jaar daarna, 21 Juli 1649, wordt hij in de plaats van Daniel van LeeuwenGa naar voetnoot3), hoogstwaarschijnlijk zijn schoonvader, door Burgemeesteren aangesteld als ‘meter van de wolle laeckenen’, welk gunstbewijs hij reciproceerde door een som van vijftig gulden aan de armen te schenken. Hij vestigde zich nu in de Lombardstraat en stierf daar in het begin van September 1654. Naar het schijnt, werd zijn opvolger als lakenmeter nog aangesteld vóór zijn lijk aan de aarde werd toevertrouwd. Het laatste toch gebeurde vermoedelijk op Zondag 13 September, terwijl Burgemeesteren 10 September reeds Jan Barentsz. benoemden ‘tot meter van de laeckenen, carsayen etc. binnen deser stede in de plaetse van wijlen Abraham van Hommeren’Ga naar voetnoot4).
Laten wij nu het pamflet zelf even nader beschouwen. Het titelblad, waarvan hier een reproductie is bijgevoegd, heeft als drukkersmerk den draak uit de Openbaring van Johannes XII, 3 met de zeven koppen, waarvan zes een gewone kroon dragen, terwijl de middelste voorzien is van een tiara met wereldbol, kruis en vaan. Op dit titelblad volgen dan de bladzijden van het pamflet zelf, genummerd 3-6, | |
[pagina 355]
| |
terwijl een ‘Liedeken’ in vijf coupletten, ter verheerlijking van den toekomstigen Karel II, ‘dien vromen Helt’, als bladzijden (7) en 8 het werk besluit. Het pamflet is een lofdicht op het beroemde geschrift Konincklick MemoriaelGa naar voetnoot1), ‘waerin het innerlyk gemoet van Sijne H. Majesteyt Carolus Stuart.... naer 't leven afgebeeldt wordt,’ of wel meer nog op den vermeenden of werkelijken Koninklijken auteur van dit Memoriael. ![]() | |
[pagina 356]
| |
Wie de schrijver van ons pamflet is? Wellicht een oud lid van de reeds lang opgeheven Rotterdamsche rederijkerskamer De Blauwe Acoleyen? Of is de titel alleen een reminiscens aan die eertijds zoo bloeiende kamerGa naar voetnoot1)? Het is mij niet bekend, evenmin als ik kan zeggen, wie zich als de dichter van het Liedeken onder de initialen I.I. of J.J. verschuilt. Het pamflet is uiterst zeldzaam, het komt noch bij Tiele, noch bij Knuttel voor en schijnt in bijna alle openbare bibliotheken te ontbreken. Alleen bevindt zich een exemplaar in de Bibliotheca Thysiana te Leiden. Met het oog op deze groote zeldzaamheid is het mijns inziens alleszins gewettigd, dit korte, belangrijke geschrift, met behoud van de eigenaardige interpunctie, hier in zijn geheel af te drukken.
E. Wiersum. | |
Blaeu Acoley-Crans, over 't Boeck ge-intituleert Kon. Memoriael.Mijn pen is in de handt, genomen, door een drijven
Op 't water, van mijn geest om yets tot roem te schrijven
Van een, die in 't vernuft, wel had het kloeckst verstant
En wiert, als slecht verklaert, bij vele hier te lant:
Doch, yemandt mochte hier, nu in nieus-gierigh vragen
Wie dat van kloeck verstant den vollen naem magh dragen
Ick segh en antwoordt die, die met een rijp beleyt
Weet wat best noodigh is, geswegen of geseydt
Die reden geeft als 't past, en wel bequaem kan swijgen
En die door nedrigheydt, veel hoogheydt kan verkrijgen
Die in sijn hoogheydt oock, wel nedrigh wesen kan
En die Godts heyligh woordt, ten vollen nemet an
En een soodanigh is, geweest, in sijn regeeren
Carolus Coningh van, Britanjen t' sijner eeren
Hy heeft een kloeck verstant, en rechte gauwigheyt
Geleeft gelijck betaemt sijn groote Majesteyt.
Neen: Seght 't neus-wijse Volck, ghy moet daer niet van spreken
Want in 't geen ghy hem prijst, daer bleef hij in gebreken
Wel kom, ick sal, u al: die dit beweeren wilt:
Haest toonen anders dat, ghy daer in wordt gestilt
Gaet eenmael met verstant, en rijp beleyt doorlesen
Het Boeck by hem gemaeckt, 't geen waerdigh is gepresen
| |
[pagina 357]
| |
Ghy sult daer vinden haest, 't geen snoeren sal u mondt
Hoe wel ick weet dat ghy, stracks met een and're vont
En andre leugen-tael, weer voor den dagh sult komen
Te weten dat hy 't Boeck: ten besten afgenomen
Niet eens en heeft gesien, oft geen daerinne stael
Hoewel het voor sijn werck door heel de werelt gaet
Maer dat het na sijn doodt, van andre die noch leven
Geschreven is uyt liefd, die hem den tijtel geven.
Wel waerom soo verdwaest: waerom soo dwers gegaen
Nieus-wijse die hier voor, met open monde staen?
Hoe soud een eenigh mensch soo 's Coninghs saken weten
En met een passy soo, beschrijven sijn secreten
Wie soud met sulck beleyt, beschrijven sijnen Soon
Als hier des Koninghs selfs, geheylighden persoon
Wie soud van Strafforts doodt: sich alsoo seer beklagen
Wie soud 's Koninghs gemoet, beschrijven rouw te dragen
Wie soud, als hy, verkocht: gelevert wordt om geit
Soo seer patientigh zijn, en noyt daerin verstelt
Wie soud verdragen als, het lastren menighvuldigh
En hier beschrijven soo, des Koninghs hert geduldigh
Niemandt en weet hoe 't smaeckt, die niet en heeft beproeft
Dus 't niet beschrijven kan, alsoo alst wel behoeft
Maer Carel die het heeft, gesmaeckt en seer ootmoedigh
Verdragen heeft het oock beschreven alsoo spoedigh
Beschreven t' sijner eer: in prijckel en verdriet
'T geen desen grooten Vorst, veel minder acht als niet
Hoemeer hy wordt verdruckt, door gruwel en afgrijsen
Hoe hooger door t gebedt, hy tot den Heer sal rijsen:
(Veel minder sake is 't, voor eenen slaef een Heer
Te werden, ja een Vorst, en soo voorts meer en meer
Te nemen toe en dan, daer naer te sijn een Koningh
Als voor een Prins te zijn, een slaef in sijne wooningh)
En is hy niet geweest, een Koningh vol van macht
En door verraedts bedrogh, en list niet neer gebracht
Door vrienden soo het scheen, die t' sijnen huyse aten
Maer wat ick voorder spreeck, van eygen Ondersaten
Is hy niet ongeacht, gedreven van den troon
Voor sijn miltdadigheyt, met wreetheydt voor sijn loon
Is hy die haer te voor, in vrede gingh bewaren
Door haer niet in het boeck, gestelt der Martelaren
Is hy van heerschappij, en alles niet berooft
Is hy door raserny, niet afgehouwen 't hooft?
Ia seggen sy dan weer: sijn hooft is hem benomen
| |
[pagina 358]
| |
Maer, had hy (gau) geweest, 't had hem niet overkomen
Komt hier eens wederom: Ick weet wat ghy begeert
Dees laeste last is hem, van Godt geordonneert
Dats, 't geen ghy seggen wilt, en 't wordt oock soo verkonden
Uut Godes heyligh woordt, en aller menschen monden:
De Heer rechtveerdigh is, en al ons doen is boos
Vol sonden sijn wy in 't, bedriegen al te loos
Maer, Godt de Heere komt, dit doet u weder swichten
Door onrechtveerdigh recht, rechtveerdigh hier te richten
Als Carel selve sprack, in t leste voor sijn doodt
Waer door onheyl, in hem, tot heyl seer is vergoot
Als in sijn schrijven is, ghenoeghsaem aen te mereken
't Welck als een schoon Iuweel, is vol van schoone wereken
Die allen dienden om, en om te sijn bekroont
Want daerin wordt sijn hert, noch levendigh verthoont
Leest vrij sijn schrijven deur, en weer deur, wilt ghy weten
Hoe dat hy sijn elendt, in blijdtschap heeft versleten
Soo sult ghy mereken haest, sijn Koninghlijck gemoet
Waerin sijn gau verstant, soo deftigh is gevoet
Sijn nedrigh vreedsaem hert, ootmoedigh daer en boven
't Welck noodigh is te zijn, in aller Princen hoven
Sijn Koninghlijck gebedt, seer dickwils tot sijn Godt
Na alle saken van sijn recht, en strenge lot
Ghy sult daerin oock sien, hoe desen Prins seer weerdigh
Den Heer sijn Koningh is, geweest soo seer boetveerdigh
Hoe dat hy bidt en weent, hoe dat hy smeeckt en schreyt
Hoe dat (hy) lammenteert, en om genade vleyt
Hoe Christlijck hy hem draeght, in al sijn doen en poogen
Hoe hy sijn hert verneert, 't geen baren sal 't verhoogen
Bereyt Godt eer en recht, in 't geen hy heeft bedient
En als een Koningh was, de minste slaef een vriendt
Terwijl hy op den Troon, in hoogheydt was geseten
Raet hy noyt mensch te sijn van al te hoogh vermeten
Al swijgend' beelden uyt, sijn oogen synen aert
Claer-schijnend' waer in dat, de goetheyt wierdt bewaert
Hy die was recht een vriendt van Christus en syn wetten
Tracht, die in soetigheydt, in yders hert te setten
Die als sijn schrijven toont, noyt afgodrie heeft
Eer-dienst of yets gedaen, soo langh hy heeft geleeft
Doch nu hy is (geweest), ick hoop dat haest sal blijeken
En wesen sijnen Soon, Heer van drie Koninckrijcken
U vaders werek, O! Iongen Helt, altydt komt naer
Comt, in tot deught en Kroon, in vrede menigh Iaer
| |
[pagina 359]
| |
Heyl dan geluck en vreed, hier toe wy u steedts wenschen
Te werden haest gekroont, van Godt en alle menschen
In alle liefd en vreed, voorspoet en goede leer
In alles 't geen dat streckt, tot lof van Godt den Heer.
Finis. | |
LiedekenStemme: | |
1.
My dunckt dat Londen noch behouwt
'T geweldt de moordt en brandt
'T geen menigh Edel hert berouwt
In 't droevigh Engelandt
Maer laes de fury en 't gewelt
Dal sal haest sijn gedaen
Als sy des Koninghs Soon dien Helt
Voor Koningh nemen aen.
| |
2.
Dan sal dien wreeden dollen Leeuw
In 't loose Vossevel
Met groot gehuyl getier geschreeuw
Haest sien een ander spel
Want sict 't is hem gemunt, het gelt
Hem haest voor sijn verraen
Als 't volck des Koninghs Soon dien Helt
Voor Koningh nemen aen.
| |
3.
'T is Iudas, Tygers Beeren werck
Dal hy bedreven heeft
Een schande voor des Heeren Kerck
Day hy noch langer leeft
Moer hy sal soo my is vertelt
Daerin niet langh bestaen
Soo sy des Koninghs Soon dien Helt
Voor Koningh nemen aen.
| |
[pagina 360]
| |
4.
Sijn Koningh Edel wijs en vroet
Soo deftigh in 't verslant
Die schopt dien Bengel met de voet
En helpt hem gantsch van kant
Sijn Soon sal 't wreecken in het velt
Dat hoop ick onbelaen
En 't volck dat sal dien vromen Helt
Voor Koningh nemen aen.
| |
5.
Geluck dan waerden Prinshe fijn
Wy wenschen u gelijck
Een Edel Koningh haest te zijn
Met Vrede in u Rijck
U Koningh-rijcken 't zy vermelt
Die sullen beter slaen
Als sy u longen vromen Helt
Voor Koningh nemen aen.
I.I. |
|