4. | Recueil précieux de la Maçonnerie adonhiramite .... par un Chevalier de tous les ordres maçonniques. A Philadelphie, rue de l'Equerre, à l'A-plomb, 1785. Ik citeer den titel naar Klosz, Bibliograpkie der Freimaurerei, 1844. Deze voegt er bij, dat de schrijver, die zich achter 't anagram de Gaminville verbergt, is Louis Guillemain de Saint-Victor. Deze gaf, op het oogenblik dat de vrijmetselarij in Frankrijk het meest bloeide, aan den vooravond der Revolutie (z.G. Klosz, Geschichte der Freimaurerei in Frankreich, 1852, p. 322), nog een geschrift uit: Origine de la Maçonnerie adonhiramite.... par l'auteur du Recueil Précieux, Helyopolis, 1787. Beide werken hadden groot succès: 't Recueil 5 edities tot 1811 en een Duitsche vertaling; 't tweede 3 edities tot 1812. |
We hebben hier dus te doen met uitgaven geschied door of onder bescherming van een maçonnieke loge, waarvan de meestersgraad gevestigd was op Hiram of Adonhiram (Adon = Heer), een der wederopbouwers van Salomo's tempel (I. Koningen, V, 14), en waarover 't Recueil Précieux nader inlicht. Overeenkomstig het doel van hun orde gaven zij Beccaria's Tractaat uit, een der sterkst ‘menschelijke’ boeken, daarnaast een paar werken over hun streven en dan de Bigarures. Dit laatste deden zij, nadat zij in 1775 een nadruk van Rousseau's Contrat Social hadden gepubliceerd. En ditmaal ontzagen zij zich niet, in een vervelende, langwijlige compilatie van anecdoten en praatjes, die dienen moesten om de Jezuïeten aan te vallen en meeningen over staatsinrichting ten beste te geven, Jean-Jacques Rousseau als den auteur er van voor te stellen. Uit 't gebruik van zijn voorletters (I, 44) en van den term ‘le Citoyen de Genève’ (I, 14) - een burgerschap waarvan Rousseau reeds op 12 Mei 1763 afstand had gedaan-, door verwijzingen naar zijn werken (I, 3, 192, 197, 217; II, 96, 133, 139) en door te spreken over zijn leven en zijn persoonlijkheid (I, 31, 71, 15-18) tracht de anonyme schrijver den armen Jean-Jacques dit werk te doen toeschrijven, 't Is waarschijnlijk door een democraat uit Genève samengesteld, die de overheersching door de aristocraten, na de troebelen van 1734, ontvlood, reisde en zich in Bordeaux als advocaat vestigde. Voor 't overige geeft 't boekje over den auteur geen uitkomst, 't Is één der tallooze geschriftjes tegen de Jezuïeten (A. Carayon, in zijn Bibliograpkie historique de la Compagnie de Jésus, 1867, vermeldt 't niet eens), waarin hun orde hevig werd aangevallen. 't Is minder geestig dan veel van die werkjes; slechts twee gedeelten (brief VII en XI en XII) zijn leesbaar; de rest
is grauw.
Bij de Fransche publicaties uit de 18e eeuw die de rubriek ‘Phila-