Het Boek. Jaargang 11
(1922)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina *15]
| |
![]() I. Bandje van La Institutione di una fanciulla nata nobilmente (Plantin 1555). (Voorvlak).
| |
[pagina *16]
| |
![]() II. Bandje van La Institutions di una fanciulla nata nobilmente (Plantin 1555). (Achtervlak).
| |
[pagina *17]
| |
![]() III. Bandje van de Flores de Seneca (Plantin 1555).
| |
[pagina *18]
| |
![]() IV. Voorvlak van de band van El felicissimo viaie (Nutius 1552).
| |
[pagina 209]
| |
[Nummer 4]Een Plantijnsch bandje?Het eerste boek, dat Christoffel Plantin in 1555 te Antwerpen drukte, is het bekende werkje van J.M. Bruto: La Institutione di una fanciulla nata nobilmente. L'Institution d'une fille de noble maison, Traduite de langue Tuscane en François, En Anvers, Chez Jehan Betere, à l'enseigne du Faucon. Avec Privilège. Op de laatste bladzijde van het boek leest men: De l'Imprimerie de Chr. Plant(ai)n 1555. Op de meeste exemplaren wordt als uitgever J. Bellerus vermeld, er zijn er echter ook enkele, minder in getal, waarop Plantin als uitgever genoemd wordt. De volledige beschrijving van dit boekje hoeven wij hier niet te geven. Ze komt voor bij Max Rooses, Christophe Plantin (Uitg. Antwerpen Zazzarini, 1914) blz. 17. De geleerde Plantin-kenner spreekt tevens van een luxe-exemplaar als uitgever Plantin vermeldende, en voorzien van een hulde-epistel van den drukker aan Gerard Grammay, ontvanger der stad Antwerpen. Dit exemplaar werd speciaal voor Grammay gedrukt op blauw papier. De titel zoowel als de tekstbladzijden zijn met vergulde lijntjes omlijst en de hoofdletters zijn eveneens verguld. Dit zeldzame boekje behoort thans aan de Bibliothèque Nationale te Parijs. M. Rooses zegt dat het nog in zijn oorspronkelijk bandje steekt in rood marokijnieder met een omlijsting van verguld loofwerk op het vlak en vergulde fleurons op den rug. Bon Rudbeck uit Stockholm betwist evenwel dat bedoeld bandje het oorspronkelijke zou zijn (Sept Etudes publiées à l'occasion du quatrième centenaire de Chr. Plantin, uitg. van het Musée du Livre te Brussel, blz. 68). Oordeelende naar een photographie, die wij er van lieten maken, sluiten wij ons aan bij de meening van Bon Rudbeck. Brunet (Manuel du Libraire, I. p. 1307) maakt gewag van een tweede luxe-exemplaar van dit boekje, ook op blauw papier met vergulde hoofdletters en omlijstingen, maar zonder het epistel van Plantin aan Grammay. Op het titelblad staat J. Bellerus als uitgever, en op de laatste bladzijde Plantain (sic) als drukker vermeld. | |
[pagina 210]
| |
Voor eenige maanden werd het museum Plantin-Moretus eigenaar van een luxe-exemplaar van dit boekje, dat gansch overeenkomt met de beschrijving van dat tweede exemplaar, waarvan Brunet spreekt. Het boekje komt vermoedelijk uit een Italiaansche bibliotheek daar het door een boekhandelaar te Napels te koop werd aangeboden. Het is gedrukt op dat blauwe papier, dat toen als luxe-papier gold en waarop b.v. ook A. Tavernier het exemplaar drukte van Louis Porquin's Lieflick Memorieboeck (1563), dat door den auteur voor zijn dochter Maria was bestemd, en in het museum Plantin Moretus bewaard blijft. De bladzijden zijn met gouden lijnen omlijst, de titel en de hoofdletters zijn met de hand verguld, het epistel aan Grammay ontbreekt, Bellère staat op den titel als uitgever, en Plantain (sic) als drukker op de laatste bladzijde. Is dit het tweede exemplaar, waarvan Brunet gewaagt, dat naar de plaats van zijn oorsprong terugkeert? Of is het een derde luxeexemplaar van de Institution? Het thans door het Plantijnsche Museum aangeworven boekje heeft nog een ander belang, waarop het wellicht niet overbodig is hier even te wijzen. Baron J. Rudbeck heeft opzoekingen ingesteld omtrent de boekbanden, die Plantin maakte vóór zijn optreden als drukker of gedurende de eerste jaren dat hij dit laatste vak beoefende. Stellig heeft de Antwerpsche meester na 1555 verscheidene jaren lang het drukken èn het binden te gelijk uitgeoefend, want zijn rekenboeken bevatten daarvan menigvuldige bewijzen. Volgens Max Rooses (Christophe Plantin blz. 14) komen die rekenposten voor tot in 1558Ga naar voetnoot1). Het is echter waarschijnlijk, dat er nog veel langer in de Plantijnsche werkhuizen boeken gebonden werden, want in 1564 nog koopt de aartsdrukker bindersgerief van allen aard. Zie hier b.v. twee rekenposten, die ons zulks aantoonen. De eerste luidt als volgt: ‘Le 29 Janvier 1564: Pour 4 marques au compas de cuivre pour mettre sur le cuir avec le dicton Labor et Constantia’. De andere post is niet minder uitdrukkelijk. ‘Le premier may 1564: Ustensiles pour reliure. Debiteur. | |
[pagina 211]
| |
Intusschen liet Plantin volgens tal van archief-bescheiden, van 1557 af, sommige zijner uitgaven elders binden (XXXVIII. p. 29.) Nu heeft Bon Rudbeck gepoogd eenige banden aan te wijzen, die door Plantin vervaardigd werden. De niet zeer rijke uitkomsten van zijn navorsching heeft hij bekend gemaakt in een bijdrage verschenen in Sept Etudes publiées à l'occasion du quatrième centenair e de Chr. Plantin, door het Musée du Livre (Brussel 1921) uitgegeven. Baron J. Rudbeck meent, dat de band van een exemplaar der Flores de Seneca, uitgegeven door Plantin in 1555, thans in het bezit van Baron Per Hiera te Fraemmestad het werk van den beroemden drukker is. De Flores de Seneca waren het tweede boekje, dat Plantin drukte, en wij weten dat onmiddellijk na de verschijning Plantin er vijf ingebonden exemplaren van verkocht aan Nutius. De band, die Baron Rudbeck voor Plantin's werk houdt en die gereproduceerd werd in Sept Etudes (p. 68-69), is een incrustatiewerk met leder van verschillende kleuren, rijke arabesken en versieringen op de beide vlakken geheel in den stijl van de banden uit de bibliotheek van den geleerden boekenvriend Jean Grolier. Zie afb. III. Verder houdt Baron J. Rudbeck nog voor Plantijnsch werk de band gereproduceerd onder no. XLII van Merkwaardige banden uit het British Museum, uitgegeven door Henry B. Wheatley (Parijs-Londen 1889), ook weergegeven in de Sept Etudes. p. 72-73. Deze band, die El felicissimo viage, een druk van Nutius 1552, omvat, is uitgevoerd in den zelfden stijl als de vorige, met incrustaties van verschillend gekleurd leder. Zie afb. IV. Bij het versieren der beide banden schijnen dezelfde ijzers benuttigd te zijn. Nu is het, in verband met Bon Rudbeck's opzoekingen, niet van belang ontbloot, vast te stellen, dat het bandje van het thans door het Plantin-Museum aangekochte pracht-exemplaar van de Institution d'une fille de noble maison (afb. I en II) een niet te loochenen overeenkomst vertoont met de beide door Bon Rudbeck voor Plantijnsch werk gehouden banden (III en IV). Het is geheel in zwart leder en de incrustatie beperkt zich tot een ovaalvormig ietwat uitgehold medaillon in bleekbruin leder midden in het voorste vlak. Op dit medaillon is net als bij de twee door Bon Rudbeck beschreven exemplaren, een wapenschild voorgesteld, waarvan ongelukkiglijk de verschillende attributen niet meer te onderscheiden zijn. De vergulde arabesken en fleurons, die het voorste en het achterste vlak van het bandje overdekken, gelijken treffend op die van de banden door Bon Rudbeck beschreven, en het lijdt | |
[pagina 212]
| |
volgens ons geen twijfel, dat voorde versiering van deze drie banden dezelfde ijzers werden gebruikt. Stellig krijgt Bon Rudbeck's hypothese door het terugvinden van Bruto's Institution in dat karakteristische bandje een grootere waarschijnlijkheid. De eerste en de tweede uitgaaf van Plantin, beide in een 16-eeuwsch prachtbandje, met dezelfde ijzers bewerkt, dat geeft zeker kracht aan de onderstelling, dat die bandjes wellicht door Plantin gemaakt werden, vooral als wij den indruk van dezelfde ijzers bovendien nog terugvinden op een band van 1552 om een uitgaaf van Nutius, voor wien Plantin werkte. Dit scheen ons in elk geval belangrijk genoeg om er hier de aandacht der bibliophielen op te vestigen.
Maurits Sabbe. |
|