toegenomen. Als voorganger op dit gebied geldt Emil Hannover, die in 1891 een leiddraad voor het verzamelen van boeken uitgaf. Aan hem dragen de auteurs van het nieuwe handboekje hun werk op, en tot hem richtte de ‘energieke redacteur’ van het Jaarboek voor boekenvrienden het verzoek, tot inleiding van den vijfden jaargang iets van zijne herinneringen mede te deelen. Hannover zwicht voor den vriendelijken drang, maar vertelt zelf, dat hij als boekenverzamelaar en bibliophiel al meer dan 20 jaar dood is. De liefhebberij was bij hem begonnen bij een verblijf te Parijs in 1886, waar de boekenkastjes aan den linker Seine-oever hem aantrokken, en waar hij geen kostbare stukken vond, maar een eigen verzameling op het gebied der kunsthistorie bijeen bracht. Zijn groote zorg was verder, niet alleen de verzameling uit te breiden, maar vooral, haar uiterlijk goed te verzorgen. Aardig zijn de bijzonderheden die hij vertelt over zijn studie van boekbanden, zijn zorgende streven om boekbinders te vinden, die liefde en smaak voor het werk hadden, hen te bewegen zijne aanwijzingen te volgen, en zóó wat beters en mooiers voort te brengen, dan tevoren. In 1893 is deze voorganger onder de bibliophilen belast met de leiding van de bibliotheek van het kunstindustriemuseum. Zijn persoonlijke verzamellust geraakte op den achtergrond, en toen een dienstmeisje zijn boeken met mooie banden eens al te degelijk had schoongemaakt door ze met den rug op de vensterbank te slaan, zag hij geheel van deze liefhebberij af. Aardig vertelt hij deze anecdote, maar onwillekeurig voelt men, dat de man die de schoonmaak van zijn dierbare boeken aan het dienstmeisje overliet, al niet meer de liefhebber was, die voor elk boek met zoo speciale zorg den band ontwierp, of den binder zijn bijzondere instructies gaf.
Het nieuwe handboekje, dat nu na 30 jaren het werkje van Hannover komt vervangen, behandelt, in klein formaat, in smaakvolle uitvoering, met tal van geestige vignetjes versierd, kort en toch met zekere volledigheid, de geschiedenis van de boekenlief hebberij, de taak die de verzamelaar zich stelt, den koop van boeken, de behandeling, binden en schoonmaken, de ex-libris, de catalogiseering en opstelling en het uitleenen, en brengt tot besluit eenige bibliografische gegevens. Onder de laatste is geen enkel Nederlandsch werk genoemd. Onder de antiquaren in het hoofdstuk over boekenkoop zijn de firma's Nijhoff en Van Stockum's antiquariaat vermeld. En bij de vraag of men boeken moet uitleenen wordt als voorbeeld van een principieel tegenstander daarvan vermeld ‘de Hollander Westreenen Tiellandt, die zijn boeken onder slot en grendel hield, en rondging in een voortdurende vrees, dat iemand ze te zien zou krijgen.’
Keeren we terug tot het Jaarboek. Door Erik Munksgaard wordt gehandeld over ‘associatie-exemplaren’, exemplaren met inscripties van een vroegeren eigenaar. Hieraan wordt door de Deensche bibliophilen blijkbaar veel waarde gehecht; een aantal merkwaardige voorbeelden worden in facsimile gegeven, en onder de kleinere mededeelingen achter in het Jaarboek een van bijzondere beteekenis: Redacteur Georg Nygaard kocht op een auctie voor 50 øre een boekje, waarin hij een inscriptie van P.A. Heiberg had gezien, en zag eerst na den koop, dat dit blijkens die inscriptie een Portugeesche constitutie van 1823 was, door Didot stereotypisch gedrukt, en maar in vijf exemplaren afgedrukt, omdat bij aankomst van de platen in Portugal een contra-revolutie al weer verandering gebracht had, zoodat de platen zonder verder afdrukken versmolten werden.
Verder krijgen we studies over vroegere boekenverzamelaars, over 18e-eeuwsche boekillustratie, jaaroverzichten van verschenen boeken, bibliotheken en boekenveilingen, en eene reeks artikelen van vooraanstaande