Het Boek. Jaargang 11
(1922)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 312]
| |
Boekbespreking.Uppsala Universitets Biblioteks Minnesskrift 1621-1921. Med Bidrag av Bibliotekets forna och nuvarande Tjänstemän (Acta Bibliothecae R. Universitatis Upsaliensis Vol. I). - Uppsala, Almqvist & Wiksells Boktr. 1921. 622 pag.8o. Prijs ongeb. 30 Kronen (Bibliophiel-uitgave in 100 exx. van 100 Kronen).De Universiteits-bibliotheek te Uppsala heeft bij gelegenheid van haar 300 jarig bestaan een gedenkboek uitgegeven, dat er mag wezen. Aan de samenstelling hebben drieentwintig ambtenaren van de bibliotheek, voormalige en tegenwoordige, hun krachten gewijd. Zoo is er een geheel ontstaan, dat ons over de geschiedenis, over tal van kostbare bezittingen en allerlei onderdeelen van de bibliotheekorganisatie veel merkwaardigs vertelt. Vooraf gaat een af beelding van de stichter, Gustaaf Adolf, die, zooals de opdracht vermeldt, munificentia sua ac liberalitate solida eius posuit fundamenta. De koninklijke verzameling in 't Gråmunkeklooster te Stockholm bewaard, voornamelijk samengesteld uit boeken aan Zweedsche kloosterbibliotheken ontnomen, waarbij later nog veel Duitsche krijgsbuit kwam, vormt de basis van de bibliotheek. In oorlogstijd, toen en nu, heeft men het nooit al te nauw met het mijn en dijn genomen en de tegenwoordige kostbare collectie te Uppsala is een sprekend getuigenis, dat gestolen goed ook wel eens gedijt. Het ligt natuurlijk niet in mijn bedoeling hier alle artikelen - er zijn er drieentwintig - uitvoerig te bespreken. Vele, hoe belangrijk op zichzelf, hebben uitsluitend betrekking op de bibliotheek en haar organisatie. Te beginnen met de grondige studie van Claes Annerstedt, voormalig bibliothecaris, over de geschiedenis van de bibliotheek en haar leiders. Daartoe hooren ook die van Aksel Andersson over rangkwesties in de 17e en 18e eeuw van professoren en bibliothecaris; van Gustaf Rudbeck over 't ex-libris van de bibliotheek, ook afgebeeld op titelblad en omslag, met de schoone spreuk IATPEION ΨϓXHC; van Samuel E. Bring over 't uitgebreide ruilverkeer dat de bibliotheek heeft met buitenlandsche bibliotheken en wetenschappelijke genootschappen; van Sven Ågren over de uitwendige geschiedenis van de handschriften, meer dan 2000 stuks, eens in 't bezit van bisschop Nordin en na diens dood door kroonprins Carl Johan in 1814 voor de bibliotheek gekocht; van N.E. Taube over buitenlandsche atlassen en kaarten, in de bibliotheek aanwezig. Van dezelfde aard is ook het opstel van Arvid Hj. Uggla over de verzameling nieuw-Yslandsche literatuur. Een Nederlandsch exlibris in't Lögbok Islendinga, 1578-1580, treft de Hollandsche lezer. Het luidtGa naar voetnoot1): ‘Dit boeck hort albert pietersson tho mit Recht vnd is mij voor Ehrt gewordenn vann Ehrlijcke vnnd dogettsame frouwe Beate meijster Hanses borgerss Jnn Mallmuydenn. Efft ick vorlees de vp gassenn efft strate, die wolde idt mij wedder bringe he shal wol belonett werdenn. ‘Ditt boeck is mij leeff,
de idt stelt de is eijnn deeff,
ann ditt boeck heb ick eijn wolgefal,
de idt stelt shal henge am galg.
Geshrewenn anno domini 1608 denn 11. augusti.
Albertt Peterssonn vann amack (= Amager).
egenn handt.’
| |
[pagina 313]
| |
Een curieus staaltje, hoe de Nederlandsche kolonisten op Amager in de 17e eeuw met onze taal en spelling omsprongen. Jonas Lison Samzelius schrijft over de buitenlandsche periodieken in de bibliotheek vanaf 1667 toen de eerste, de Journal des savants, werd aangeschaft. Handelen deze artikelen voornamelijk over interne aangelegenheden, andere weer zijn vooral van belang voor Zweedsche wetenschap. Zoo spreekt Axel Nelson over de repliek, die Peder Swart in 1558 op verzoek van Gustaaf Wasa tegen de Deensche Rijmkroniek heeft samengesteld; Harald J. Heyman beschrijft de handschriften der werken van Georg Stiernhielm (17e eeuw) over maten en gewichten; Anders Grape wendt een poging aan om de staatsman Bengt Skytte als taalgeleerde naar voren te brengen. Voor ons is van belang, dat hij zich in Oct. 1629 aan de Leidsche academie liet inschrijven, zeer bevriend werd met Gerhard Joh. Vossius en bij latere bezoeken aan Holland waarschijnlijk ten huize van de familie Vossius in Amsterdam logeerde. Ten deele door zijn toedoen zal Vossius' zoon Isaac en ook Nicolaes Heinsius wel naar Zweden zijn geroepenGa naar voetnoot1). Een opstel van Ernst von Döbeln bevat mededeelingen over 't archief zijner familie met documenten uit de 18e en 19e eeuw, sinds 1910 in de bibliotheek te Uppsala; J.M. Hulth, de tegenwoordige bibliothecaris, geeft een overzicht van de handschriften van Linnaeus in de bibliotheek en de wijze, waarop ze verkregen zijn. Hj. Lundgren schrijft bij vier teekeningen van een ontwerp voor een bibliotheek in Norrköping, gemaakt door Joh. Henr. Lidén omtrent 1777-1779. Een goed-gedocumenteerd opstel van A.B. Carlsson handelt over de collectie, die de historicus Jonas Hallenberg aan de bibliotheek legateerde (1834), in 't bizonder over 't gedeelte, dat de bouwstoffen tot zijn Handlingar till Konung Gustaf II Adolfs Historia en K. Gustaf II Adolfs Historia bevat. Uitvoerig wordt alles beschreven met eventueele vermelding, waar de stukken gedrukt zijn. Een studie van C.W. Stjernberg geeft een bibliographie van de Domkapittel-verhandelingen na 1890 verschenen, aanvulling op een bestaande lijst van 1855-1890. Met bizonder veel genoegen heb ik het uitvoerige opstel van O. Walde, getiteld En svensk boksamlare frän Vasatiden. Hogenskild Bielke och hans bibliotekGa naar voetnoot2), gelezen. Het geeft een levendig beeld, hoe Hogenskild Bielke, Zweedsch staatsman van aanzienlijken huize, zijn boeken wist te verzamelen, op zijn reizen, meer nog door bemiddeling van rondreizende boekhandelaren, vooral uit Lübeck, die dikwijls samen met boeken allerlei waren, als groente, specerijen, parfum, enz. importeerden, later ook van Duitsche boekverkoopers, die zich van 1590 af in Stockholm vestigden. Een kostbare bron voor de kennis van Bielke's bibliotheek is een rekening, in 't Rijksarchief te Stockholm, van zekere Thomas Scheppe met posten voor boeken en bindwerk aan Bielke geleverd. Goed zijn de afbeeldingen van stempelsGa naar voetnoot3), die op zijn banden voorkomen, de welbekende rolstempelranden met bijbelsche voorstellingen in vakken, ook zuiver omamenteele ranken, sommige met medaillons en verder grootere paneelstempels, kruisiging, opstanding, Romeinsche en allegorische figuren voorstellend. De versiering van deze Zweedsche banden uit de 2e helft van de 16e eeuw lijkt als twee droppels water op die onzer gelijktijdige Nederlandsche, 't geen niet te ver- | |
[pagina 314]
| |
wonderen valt, wanneer we vernemen, dat de Stockholmsche boekbinders en - handelaars, Jochum en Caspar Roper, Thomas Scheppe, Herman Sulke, Hans Buchbinder alias Düsterbach, Michel Han, allen Duitschers waren. Want ook onze Nederlandsche bandornamentiek staat in die tijd sterk onder Duitsche invloed. De bibliotheek van Bielke is, nadat hij zelf in 1605 is terechtgesteld, in later dagen voor een groot deel te Uppsala beland, waardoor het mogelijk was de verzameling eenigszins te leeren kennen. Eén ding ontbreekt aan het uitstekende artikel van Walde - hoe meer men krijgt, hoe meer men mag vragen in de wetenschap - een catalogus van Bielke's bibliotheek, voorzoover die uit de boeken zelf (er zijn er meer dan 200 te Uppsala) en uit de rekeningen te reconstrueeren viel. De talrijke titels, door het opstel verspreid, zijn stellig waard tot een geheel vereenigd te worden. De kunsthistoricus zal belang stellen in 't geen Gunnar Ekholm schrijft over de teekeningen, aquarellen, enz. van de bibliotheek, afkomstig van de verzameling Carl Hård. Ook eenige Nederlandsche meesters zijn hierbij, o.a. een teekening, terecht of ten onrechte aan Rembrandt toegeschrevenGa naar voetnoot1), en een aardige penteekening van de oude Pieter Brueghel, studie van een boer, met aanteekeningen over de kleuren van zijn kleedijGa naar voetnoot2). Eugène Lewenhaupt beschrijft de handschriftenverzameling in 't familiearchief van het oude geslacht Rosenhane, in 1837 aan de bibliotheek gelegateerd. De kostbare collectie, die tot de 16e eeuw teruggaat, is natuurlijk in hoofdzaak van belang voor de Zweedsche geschiedenis, maar raakt ook hier en daar ons land. Zoo blijkt uit opstelschriften en dagboeken van Beata Ribbing af Zernawa, geboren Rosenhane (1638-74), dat ze zeer belezen was en behalve Fransch, Duitsch en Italiaansch ook Hollandsch kende, terwijl ze tevens eenige noties van Latijn en Spaansch hadGa naar voetnoot3). Een van haar zusters, Sofia Rosenhane (1651-93), reisde als kind (in 1662) eens naar Holland, begeleid door Louis de GeerGa naar voetnoot4), de zoon, in Zweden gevestigd, van de beroemde Amsterdamsche koopman Louis de Geer. Louis Junior blijkt een vriend van 't gezin Rosenhane te zijn geweest; van hem is in 't archief nog een brief aan Axel RosenhaneGa naar voetnoot5), broer van Sofia en Beata. Van Johan Rosenhane(1642-1760), die o.a. gezant in Berlijn is geweest, bewaart het archief tal van aanteekeningen, o.m. over de handel met Holland en over de toestand, inkomsten, accijnsen, admiraliteit en militie in de Nederlanden (ao. 1662)Ga naar voetnoot6). Dan is ook van belang voor de Nederlandsche geschiedenis een dagboek van 1688-89 van Erik Medéen, veldprediker in 't regiment van G.M. LewenhauptGa naar voetnoot7), dat meestreed tegen Frankrijk in de Zuidelijke Nederlanden. Niet alleen in dit laatste opstel, ook in vele andere vinden we telkens bewijzen van de nauwe relaties tusschen Zweden en Holland in de 17e eeuwen de beteekenis van ons land voor het Noorden. Terwijl in de 16e eeuw Duitschland en de Duitsche academies de reislustige jonge Zweden vooral aantrokken, komt in de 17e eeuw de groote trek naar Holland, Frankrijk en Engeland. Duitschland is in verval geraakt en het centrum van de beschaving ligt in 't Westen van EuropaGa naar voetnoot8). Ook de bekende Zweedsche incunabulist Isak Collijn heeft als vroe- | |
[pagina 315]
| |
ger ambtenaar van de bibliotheek zijn steentje tot het gedenkboek bijgedragen. Niet over de incunabelen te Uppsala handelt hij - zijn voortreffelijke catalogus hiervan is reeds in 1907 verschenen -, maar hij geeft een studie over de eerste boekdrukker te Uppsala, Paul GrijsGa naar voetnoot1). Collijn's opstel is 't voorbeeld van een goede monographie, volledig, door en door wetenschappelijk en toch allerminst vervelend. Paul Grijs is de eerste Zweed geweest, die in zijn land het drukkersvak heeft uitgeoefend; zijn voorgangers waren allen Duitschers. Op bescheiden schaal heeft hij gewerkt, vermoedelijk maar met één pers en de bibliographie aan 't slot bevat dan ook slechts 18 drukken, verschenen tusschen 1510-1519, waaronder nog 8 drukken van één blad, terwijl het Psalterium latinum voor de diocese Uppsala van 1510, een kwartijn van 120 bladen, het eenige boek van noemenswaardige omvang is. Het is een genoegen Collijn te volgen in zijn vernuftige en scherpzinnige combinaties: over de verhouding van Grijs tot het Domkapittel, over zijn typen (slechts drie in getal) en initialen, alle afkomstig van vroegere Zweedsche drukkers (Johann Snel, Barthol. Ghotan, Johann Fabri en de kloosterdrukkerij te Mariefred); dan over de drie houtsneden door hem gebruikt, die ook alweer aan vroegere drukkers blijken ontleend te zijn. Van typen, initialen en houtsneden zijn voortreffelijke reproducties bij het opstel gevoegd. In oude banden heeft Collijn aardige vondsten gedaan. Daaronder de misdruk, op blz. 122 afgebeeld, een blad, dat fragmenten van twee boeken, over elkaar gedrukt, vertoont. Een bibliographie, die aan de hoogste eischen beantwoordt, besluit het opstel. De drie artikelen, thans nog niet door mij genoemd, handelen alle over onderwerpen, die misschien nog meer belangstelling zullen trekken buiten dan in Zweden. Het zijn Erik Rooth, Die mittelalterlichen deutschen Handschriften einschliesslich der lateinischen mit deutschen Bestandteilen der Universitätsbibliothek zu UppsalaGa naar voetnoot2); Elof Colliander, Ein Unikum aus der niederländischen Rcformationszeit in der Universitätsbibliothek zu UppsalaGa naar voetnoot3), een allerbelangrijkst opstel, dat ik hier voor de volledigheid even noem en waarvoor ik verder verwijs naar mijn uitvoerige bespreking in dit tijdschriftGa naar voetnoot4) en ten slotte Paul Högberg, Une édition rarissime du Roman de la rose dans la Bibliothèque de l' Université Royale d' UppsalaGa naar voetnoot5). Terwijl alle overige opstellen in 'tZweedsch zijn geschreven, hebben deze drie schrijvers in verband met hun onderwerpen terecht het bezwaar gevoeld, zich tot buitenlanders te wenden in een taal, die niet universeel is. Dat Paul Högberg de Fransche taal voor zijn Fransche stof koos, ligt voor de hand en men zal er hem in Frankrijk en elders dankbaar voor zijn. Maar wel legde hij zichzelf daardoor een zware, zoo niet te zware taak op. Het is misschien nog minder de onkunde van ons, buitenlanders, dan wel de merkwaardige begaafdheid en sierlijkheid, waarmee de Franschman, ook de man van wetenschap, zijn taal en stof hanteert, die 't zoo ontzaglijk moeilijk maken voor een vreemdeling Fransch te schrijven, dat inderdaad Fransch is. Gemakkelijker hebben de twee anderen, Rooth en Colliander, het gehad. Men schijnt in Duitschland nu eenmaal geen eischen te stellen aan de wetenschappelijke stijl. De kost, die ons b.v. het Zentralblatt für Bibliothekswesen voorzet, is soms onverteerbaar; vorm en stijl van Zedler's veelbesproken werk Von Coster zu Gutenberg hebben er me dikwijls bijna toe gebracht het boek verder ongelezen in mijn kast te zetten. Met de pijnlijke naklank van Zedler's massieve, onduidelijke, afgrijselijke zinsgedrochten nog in | |
[pagina 316]
| |
mijn oor, was 't mij een verkwikking Colliander's goed gestileerd, eenvoudig geschreven artikel in diezelfde Duitsche taal te lezen. Want niet de taal zelf heeft schuld; wie het instrument weet te bespelen, kan er ook iets subliems uit halen. Wat Otto Erich Hartleben, Nietzsche, Hugo von Hofmannsthal, R.M. Rilke, Schnitzler, om maar enkele modernen te noemen, met de Duitsche taal hebben gedaan, is bewonderenswaardig. Maar ik acht het een schande voor Duitschland, dat men daar jaar in jaar uit aan vele van zijn geleerden ongestraft toestaat, een stijl te schrijven, die eenvoudigweg beneden alle critiek is. Niet de oorlogsmisdadigers, maar de taalverkrachters moesten voor een internationale rechtbank worden geroepen. Het genoemde artikel van E. Rooth geeft de beschrijving van 33 handschriften en 10 fragmenten, meerendeels af komstig van kloosterbuit en dus hoofdzakelijk van theologische inhoud. Hierbij zijn behalve de Nederduitsche ook 2 Nederlandsche handschriften opgenomen, C 512, Niederländisches Gebetbuch en C 516, Niederländisches Brevier mit Omelien, Lektionen, Kollekten, Tageszeiten u.s.w. De onderdeelen van 't eerste, een hs. uit de 15e eeuw, dat getijden en gebeden bevat en met een kalender van 't bisdom Utrecht begint, zijn zeer volledig beschrevenGa naar voetnoot1). Het heeft talrijke miniaturenGa naar voetnoot2). Het hs. behoort tot de schenking van kanselier De la Gardie in 1669, dezelfde, die ook de wereldberoemde codex argenteus met de Gotische evangelies - merkwaardig genoeg niet genoemd in dit gedenkschrift - aan de bibliotheek te Uppsala schonk. Het 2e Nederlandsche hs., C 516, is minder uitvoerig en dus minder bevredigend beschrevenGa naar voetnoot3). Het is een Nederlandsch brevier uit de 15e eeuw met versierde initialen, afkomstig uit de bibliotheek van bisschop Nordin en in 1814 in de bibliotheek terechtgekomen. Paul Högberg schrijft in zijn Fransche opstel over een editie van de Roman de la Rose, om en aan 1500 te Parijs gedrukt door Nicolas Desprez voor Guillaume Eustace; het eenige ex., tot nu toe bekend, wordt in Uppsala gevonden. Hij knoopt hier aardige bizonderheden aan vast over andere Fransche drukkers en uitgevers, vertelt van hun drukkersmerken (met afbeeldingen) en geeft aan 't eind bibliographieënGa naar voetnoot4) van de werken, die Guillaume Eustace als uitgever en Nicolas Desprez als drukker bezorgd hebben. Wie belang stelt in Fransche boeken uit de incunabeltijd en iets later, zal 't artikel met genoegen lezen. Thans aan 't eind van mijn bespreking gekomen, kan ik hier nog aan toevoegen, dat ook het uiterlijk van het gedenkboek niets dan lof verdient: een duidelijke druk, uitstekende reproducties, als geheel een zeer verzorgd boek. Dit Minnesskrift strekt de bibliotheek te Uppsala en haar ambtenaren tot eer en geeft een goed inzicht in haar groote belangrijkheid.
's-Gravenhage, Febr. '22. M.E. Kronenberg. |
|