Het Boek. Jaargang 11
(1922)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Varia.Het schip Victoria.Bij de herdenking van de eerste vaart rondom de aarde, vierhonderd jaren geleden, past eene reproductie van de fraaie gegraveerde afbeelding van het schip Victoria, door onzen grooten uitgever-geograaf Cornelis Claesz. in het licht gegeven tegelijk met onze oudste en belangrijkste reisbeschrijvingen en kaarten. ![]() In 1598 verschenen bij Cornells Claeszoon te Amsterdam de reisbeschrijvingen van Gerrit de Veer en Willem Lodewijksz en de daarbij behoorende kaarten. In hetzelfde jaar gaf hij het Caert-thresoor in het licht, een atlasje dat de geheele wereld beschreef in kaartjes van klein formaat, met toelichtenden tekst. Dit boekje, dat zeker een grooten invloed heeft gehad op de verbreiding van geografische kennis, zou eene zorgvuldige bestudeering verdienen. De kaartjes, ong. 8½ bij 12½ cm. groot, zijn door bekwame graveurs, Jod. Hondius en P. Kaerius, gemaakt. Zij zijn ingedeeld in twee deelen, het algemeene deel en Europa op 196 blz. met meer dan 100 kaartjes, en de landen buiten Europa op 196 blz. met ruim 50 kaartjes. Dit gedeelte is het belangrijkste; het bevat o.a. heel merkwaardige kaartjes van Java en Sumatra, ook in een der journalen van Houtmans reis opgenomen, een kaartje van de straat van Magellaen, en als nieuwste toevoegsel straat Waygats met eene beschrijving van de noordelijke ontdekkingsreizen, waarin de terugkomst van een der beide in 1596 uitgevaren schepen - dat van Jan Cornelisz. Rijp - wordt gemeld. Voorin het boekje staat de prent die de Victoria voorstelt met het dichterlijke omschrift: Prima ego velivolis ambivi cursibus orbem
Magellane novo te duce ducta freto.
Ambivi, meritoque vocor Victoria: sunt mi
Vela alae, precium gloria, pugna mare.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Van deze kernachtige Latijnsche dichtregels volgt dan eene Nederlandsche bewerking die aldus luidt: Epigramma van het schip Victoria.
Ick hebb' eerst den Werelt ront
Beringht (het was mijn gheiont)
Met zeylvlieghende streecken;
O Maggelaen, by v beleyt
Een Nieuwe Straet met bescheyt
Is ons alsdoen ghebleecken.
Daerom draech ick oock te recht
Victoria een naem niet slecht;
Mijn vloghels zijn mijn zeylen,
Oock is de glory soet mijn loon,
De woeste Zee een strijt ydoon,
Dyen ick om d' Aerd ginck peylen.
Ook in den proza-tekst van het atlasje wordt bij de ‘beschryvinge vande Cloot der Aerden’ na bespreking van de opvattingen der classieke schrijvers de eerste vaart om de wereld vermeld, en daarbij komt de persoon van Sebastianus Canus op den voorgrond: Namentlijck moet hier verhaelt worden, dat Sebastianus Canus een vande gesellen die met Ferdinando Magellano van Sevilla af gevaren zijn, doorde engte van Magellanes passerende tot de Molucas toe, ende voorby 't Caput Bonae spei wederom tot Sevilla aengecomen, is d' aldereerste geweest van allen tyden die de Werelt gantschelijck bevaren hadde. 't Schip daerom te voren al niet sonder eenige Pronosticatie, Victoria genoemt, heeft dese reijs met victorie gedaen, ende Canus tot een roem van so gheluckighen vaert, heeft in zijn schilt ghedraghen een ronde Werelt, met het advijs Primus circumdedisti me, dat is te segghen, ghy hebt my aldereerst omringhelt. Dit schip Victoria is daerna noch tot S. Domingo geweest, dan so 't voor de derde mael nae de voorsz. Stadt gevaren was, ist int wederom comen verdwenen, ende men weet niet waert ghebleven is, doch zijn andere Schryvers die het selfde Schip tot Sevilla bewaert te worden ons wijs maken, ende aldaer met nieuwe berders onderhouden tot een eewighe gedenckenisse: wat daer af is, veelderley gheleerde Schrijvers hebben dese vaert soo hoogh verheven ende loflijck vermaent dat noch de memorie van Canus noch oock van het Schip Victoria door eenighe ouderdom ofte tijt vergaen sal.’ Wie de schrijver van deze lofrede, en de dichter van het versje was, weten we niet, wel, dat Cornelis Claesz. na eenige jaren, waarin het werkje herhaaldelijk nieuw uitgegeven was, ook met Franschen en met Latijnschen tekst, eene vernieuwing van den Nederlandschen tekst gewenscht achtte, en dit werk opdroeg aan een bekend schrijver, Jacobus Viverius, geneeskundige van beroep, tevens begaafd dichter. Het boekje verscheen in de nieuwe bewerking in 1609, onder den Titel ‘Hand-boeck, of Cort begrijp der caerten ende beschryvinghen van alle Landen des Werelds. Van nieuws oversien ende vermeerdert.’ Viverius vertelt in de opdracht die tevens als voorrede dient, dat het werk ‘over eenighe jaren van eenen Iongh-man (ons onbekent) in Druck ghegheven’ is, weidt dan uit over de gebreken er van en over de veranderingen die hij heeft moeten aanbrengen. Intusschen is toch de tekst heel vaak onveranderd herdrukt, en zoo heeft ook de lofrede op Sebastianus Canus geen wijzigingen ondergaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Daarentegen is het gedichtje door iets geheel nieuws vervangen. Het is te begrijpen dat hij die zelf dichter was, dat versje, waarin het Latijnsche epigram zoo zichtbaar door invoeging van eenige stoplappen tot een Nederlandsch rijm gemaakt was, niet kon opnemen in een boek dat op zijn naam ging. Hij geeft nu den inhoud weer in vijf langere vloeiende versregels, en knoopt er dan een moraal aan vast in even zoo vele regels: Vertalinghe van de Latijnsche beschryvinghe van het schip Victoria.
Ick hebbe alder-eerst met zeyl-loop 'trond der Eerden
Omringht langhs nieuwen wegh, ô Magdelan door u
Victoria word ick ghenaemt recht nae mijn weerden;
Mijn Vleughels zijn het zeyl, d'Eer mijnen loon is nu:
De Zee den vyand was daer ick met streed vol veerden.
Die tot Eer comen wilt voor arbeyd niet en gru.
O niet in een sacht bed de Eere is gheleghen;
Niet in des Schoorsteens hoeck, niet in des Tappers huys;
Sy word met sweet en sorgh, gheduld en strijd vercreghen:
O Iong-man, soect ghy Eer? wint die met sweet, sorgh, cruys.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Onze oude rechtsbronnen.In de dag- en weekbladen kon men eenigen tijd geleden een dringenden oproep lezen, om de middelen bijeen te brengen tot aankoop van de oudFriesche handschriften in 't bezit der familie Von Richthofen. ‘Nu, maar nu ook voor het laatst, bestaat voor Friesland de gelegenheid, terug te bekomen, wat dit gewest voor 65 jaren nooit had mogen verliezen.’ Het bijzondere Friesche belang wordt hier op den voorgrond gesteld; zeker terecht, want juist in Friesland is ongetwijfeld in ruimen kring belangstelling voor de zaak te wekken, en van die oude gedenkstukken van Friesche taal, recht en geschiedenis voelt men daar de beteekenis al licht het levendigst. Toch is het behoud van die oude handschriften veel meer dan een gewestelijk Friesch belang. Trouwens het is in 't algemeen onjuist en kortzichtig, Friesche en Nederlandsche belangen tegenover elkaar te stellen. Die oude Friesche handschriften zijn de oudste getuigenissen van het leven zelf van onze voorouders. Bij het leeren van onze vaderlandsche geschiedenis draait alles om Holland, omdat het graafschap Holland den grondslag vormt van onzen staat. Maar stellen we niet den staat, maar het Nederlandsche volk in het middelpunt van onze geschied-voorstelling, dan kunnen we bijna zeggen, dat het de oude stam der Friezen is, waaruit de Nederlanders zijn voortgekomen. En nu hebben we juist van die oude Friezen de rijke verzameling van wet- en rechtsteksten, die ons in hun eigene, eenvoudige en tegelijk beeldrijke taal de samenleving van onze voorouders schilderen, zooals geen chroniek, geen later geschiedenisboek dat kan. En de taal is voor den eersten den besten Nederlander niet zoo maar leesbaar, maar wel voor hem die de moeite neemt zich er een beetje ernstig op toe te leggen. Maar er zijn voor hem die dit doen wil, groote bezwaren. Hij moet daarvoor ter hand nemen de ‘Friesische Rechtsquellen’ van Von Richthofen. Het boek is sinds lang uitverkocht; men moet de hulp inroepen van een gelukkigen bezitter, van een antiquaar, of van eene bibliotheek. En als men dan het boek voor zich ziet, is er groot gevaar dat men door het uiterlijk wordt afgeschrikt, en bij doorzetting, dat de massieve druk van de teksten | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
en het gemis van de noodige toelichting toch de voortgaande studie stuiten. Groot-quarto formaat, slecht Duitsch papier van tachtig jaren geleden, druk in twee of drie kolommen, een groot getal voetnoten, maar die alleen tekstvergelijking en geene opheldering geven. Het is wezenlijk alleen bruikbaar voor een vakgeleerde. Het boek heeft ééne eenige prent, een gefacsimileerde bladzijde van een handschrift met de aanwijzing ‘fries. rechtsq. p. XV nr. I’, door den binder - neen den innaaier - behoorlijk bij bladz. 15 ingehecht. Scherp steekt het blad af tegen de onoogelijke tekstbladen, het is een lust voor het oog. Maar wie het wil lezen en er graag den overeenkomenden druktekst naast zou zien, vindt die niet. De prent behoort niet bij bladz. 15 maar bij bladz. 151 - een curieus voorbeeld van een onopgemerkte en wezenlijk hinderlijke (steen-)drukfout. Men neemt het blad er uit en legt het op zijne plaats, en nu kan men naast elkaar in den duitsch-19eeeuwschen druk en in het oude schrift den aanhef lezen van den Brokmerbrief: ‘Thit ist thiu forme kere, ther Brocmon ekeren hebbath....’ Het is dus de keur die de Broekmannen ‘gekoren’ hebben - de Broekmannen zijn door den geleerden Duitschen uitgever ‘Brokmer’ genoemd, wat wij in onze taal niet kunnen overbrengen, en wat bovendien het teekenachtige van dien echt-Frieschen, en ook echt-Nederlandschen volksnaam geheel wegneemt. Maar wat is zoo'n wettekst verder mooi, b.v. enkele regels lager de eed dien de rechters - letterlijk de ‘rechtgevers’ moeten zweren: ‘that hia buta penningum and buta bedum helpa skele tha erma alsa tha rika, and tha fiunde alsa tha friunde’, dat zij buiten penningen en buiten beden helpen zullen de armen zoowel als de rijken, en de vijanden zoowel als de vrienden. Met voorbeelden zullen we niet doorgaan; de teksten zelf moeten geheel voor hedendaagsche lezers bereikbaar gemaakt worden. En er is nu kans dat we dat zullen gedaan krijgen, als het belang niet alleen voor Friesland maar voor geheel Nederland maar wordt ingezien. Zijn de handschriften weer te raadplegen, dan kan het degelijke maar ongenietbare boek van Richthofen gaandeweg vervangen worden door een nieuwe tekstuitgaaf in smaakvoller vorm, in overzichtelijker ordening, met zorgvuldig herziene teksten, in nog grooter volledigheid, en met de noodige toelichtingen. Onze helaas niet meer levende kenner van het Friesch, kenner ook van onze oude historie en rechtsteksten, A. Telting, wilde reeds voor een jaar of twintig zulk een uitgaaf ter hand nemen, in samenwerking met F. Buitenrust Hettema, onlangs ook overleden; maar de familie Von Richthofen was tot geen medewerking te bewegen. En toch, wie hier wetenschappelijk wil werken - wat volstrekt niet gelijk behoeft te staan met het leveren van smakeloos en dor werk; integendeel! -, die moet de bronnen zelve tot zijn beschikking hebben. De handschriften moeten weer hier komen, ze mogen ons land niet voorbijgaan! Is het wel te verontschuldigen, dat voor een geval als dit onze regeering en onze wetenschappelijke instellingen op grond van den financieelen toestand niet tot den aankoop meewerken? Neen, voor een aankoop als deze moest men desnoods iets anders achterstellen. Deze gelegenheid komt nooit weer. Laten dus nu de Nederlanders die het kunnen, meewerken, de Friezen omdat het een Friesch belang is, allen omdat het een zeer groot en hoog Nederlandsch belang isGa naar voetnoot1). B. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De bibliotheek van Gabriel de Nigro, portugeesch-joodsch koopman te Antwerpen, 1540.Een der machtigste hef boomen in den Zuidnederlandschen volksopstand der XVIe eeuw is stellig geweest de geheime invloed der Portugeesche Joden, der Maraños, over wier werking en processen het Antwerpsch Archievenblad uitvoerig bescheid levertGa naar voetnoot1). Zij waren de eerste kooplieden om, met de Duitschers, ten voordeele van Luther op te treden in 1521Ga naar voetnoot2). In enge betrekkingen met de Maraños te Lissabon en elders in Portugal, canaliseerden zij dezer uitwijking naar Salonika. Zoo waren zij de eersten ook om de godsdienstige troebelen op internationaal gebied te schuiven. Zij bewerkten Spanje met Luthersche Bijbels en geschriftenGa naar voetnoot3), hielden tezelvertijd den Sultan nauwkeurig op de hoogte van wat er in de Westersche Kristenheid omgingGa naar voetnoot4). Wanneer Karel V van hunne betrekkingen op de hoogte gebracht was deed hij al dadelijk vervolgingen inspannen tegen de bemiddelaars der portugeesche uitwijking naar Turkije over Antwerpen. Het eerste Marañosproces dateert van Juli 1532. Op aanklacht van een bekeerd Maraan met heel avontuurlijken levensloop werden Diego Mendez, Emanuel Serano, Loys Peris, en Gabriel de Nigro, allen rijke kooplieden in specerijen, beticht van judaïseeren en andere verdachte practijkenGa naar voetnoot5). De markgraaf van Antwerpen gaf voor, dat onmiddelijke aanhouding van G. de Nigro onnuttig was, vermits hij hem wist te zijn een zeer aanzienlijk man. Zoo had de Nigro de gelegenheid, te ontglippen aan het hooger gerecht van Brussel waarvoor Mendez in September 1532 verscheenGa naar voetnoot6). Het beslag op de goederen van de Nigro gelegd wees een deficit uit. Toen het proces Mendez geëindigd was, (November 1532) keerde De Nigro denkelijk weer, onder bescherming van het magistraat. Want nog in de jaren 40, 41 worden waren en goederen aan hem geconsigneerd uit Portugal overgezonden. De toevloed van minvermogende Joden was toen echter zoo sterk geworden dat de Keizer nieuwe vervolgingen deed inspannen. De gouverneur van Zeeland en Bewesterschelde Jeroom Zandelyn, legde beslag op de waren op De Nigro geconsigneerd in de portugeesche schepenGa naar voetnoot7). De Nigro zelf was reeds voortvluchtig want evenals Diego Mendez achtte hij de toestand onhoudbaar in Antwerpen. Den 24 November 1540 werden zijn have en hebben in beslag genomen, op verzoek van den Spaanschen ‘coronel’ Fernandis Peres, en geïnventarieerd door Peter van Halmale en Jacob Heetzen, beiden schepenen van AntwerpenGa naar voetnoot8). Onder de goederen die in zijn huis ‘den Cardinael’ in de Korte Nieuwstraat gevonden werden bevindt zich de bibliotheek van de Nigro ‘gesteld in den comptoir boven 't packhuys’. Zij staat in het teeken des tijds. De Nigro was een judaïseerend bekeerling die uiterlijk het katholiek geloof navolgde maar achterduims de luthersche beweging aanstookte en bevorderde. Zoo is zijn bibliotheek die op zijn kantoor onder 't oog van | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zijn talrijke bezoekers vallen moest, een handige camoufflage. Er ligt zelfs ‘een snoer oft paternoster met LXXIX schoone groote peerlen’ over zijn boekenkast. Aan de vrijzinnige lectuur die hem Erasmus biedt zal wel niemand aanstoot genomen hebben onder de kooplieden. Voor 't overige bezit hij enkel klassieke schrijvers en enkele bijbeluitgaven. Daar zou geen inquisiteur wat op aan te merken hebben. - Maar De Nigro's deelname aan den peper- en specerijentrust van Mendez had al lang de aandacht getrokken van het hof. Er werd ook wel eens gepraat door de uitgewekenen van Salonika die bij toeval terug in de Nederlanden kwamen. Zoo vond De Nigro even als Mendez het raadzamer te vertrekken en liet hij aan den coronel Fernandes Peres volgende stichtende boekerij na:
J.A. Goris. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Vondelmuseum.De vereeniging Het Vondel-museum gaf haar twee-jaarlijksche verslag (1920-1921) in het licht, waarin met voldoening van herleefde belangstelling, ook van Zuid-Nederlandschen kant, melding wordt gemaakt, voorts van geregeld, zij het ook geen zeer druk bezoek, o.a. van leeraren en hoogleeraren met eenige leerlingen, en van enkele Zuid-Afrikaners. Het boekje geeft voorts de lijst der leden, en gaat vergezeld van een oproep tot grootere deelneming. Eenige belangrijke geschenken zijn weer ingekomen; o.a. gaf de heer dr. J.F.M. Sterck het zeldzame boekje ‘Verhaal van de verwoestinge des Stadts Troje, met vertaling van het 1e en 2e boek van de Aeneis door Vondel, uitgegeven door dr. Franciscus v.d. Enden, als tekstboekje voor een voorstelling van levende beelden in 1654, waaraan hij in den Beiaard eene studie heeft gewijd. Als toegift volgen eenige Varia Vondeliana, medegedeeld door de heeren Sterck (belijdenis van Susanna v.d. Vondel - een grap van den acteur Ruyter bij de repetitie van den Gijsbrecht-een hekeldichtje over Vondel's overgang tot de ‘malle paperij’ - een latijnsch dicht van Plemp op den Gijsbrecht - vermeldingen van Vondel in brieven - berichten over een oom van Vondel, en over Baertgen Hooft), van mr. C. Bake (Geuse-vesper reg. 5 - Vondel en Huygens) en van dr. M.B. Mendes da Costa (een concept-grafschrift voor Vondel). In de hier meegedeelde oorspronkelijke lezing van het grafschrift, die twee regels langer is dan de gedrukte, wordt Vondel o.a. door Brandt genoemd: Een Juvenael, die 't quaedt bestraft met hekeldicht,
Wrijft eek en sout in 't seer, en onder 't steeken sticht.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Tiele's werk aan de Utrechtsche bibliotheek.Van bevriende zijde wordt mij gevraagd, of bij de herdenking van Van Someren's werk aan de Utrechtsche bibliotheek in de vorige aflevering (blz. 241) niet eene onbillijkheid begaan is tegenover zijn voorganger P.A. Tiele, die voor de organisatie der bibliotheek de grondslagen heeft gelegd. Wat erkenning van Tiele's groote beteekenis voor onze bibliotheken en bepaaldelijk voor de Utrechtsche betreft kunnen we van ganscher harte met den vrager meegaan. Maar daaraan is niets te kort gedaan door Van Someren's verdiensten in 't licht te stellen. Hij zelf is zich zeker ten volle bewust van de waarde van het werk van zijn voorganger; dat hij daarop heeft voortgebouwd, dat hij als 't ware op diens schouders staat, weet hij beter dan iemand. Bovendien echter weet ieder dat, die onze bibliotheekgeschiedenis kent, ieder die van den gang der zaak in Utrecht op de hoogte is. Uitdrukkelijke vermelding was niet noodig; door den opvolger te prijzen, wordt de grondlegger niet naar beneden gedrukt, maar hoewel niet met name genoemd, deelt hij in de erkenning. |
|