Het Boek. Jaargang 12
(1923)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 49]
| |
[Nummer 2]Vijf vroeg-16e eeuwsche zuidnederlandsche drukken.Voor eenige weken verrijkte het toeval in een goede luim de boekerij van het Museum Plantin-Moretus met een bundel, waarin vereenigd zaten vier Antwerpsche vroeg-16e eeuwsche drukken en een Leuvensche, van zulk belang, dat wij het wenschelijk achten er de aandacht op te vestigen van de Nederlandsche boekenvrienden en historici der humanistische beweging in onze gewestenGa naar voetnoot1). I. Het eerste hier voorhanden werkje is een Collectarius in Etymologiam van Johannes Custos of Jan de Coster uit Brecht ( +1526), uitgegeven door Michiel Hillen van Hoochstraten te Antwerpen in 1515. Het wordt niet vermeld bij W. Nijhoff-M.E. KronenbergGa naar voetnoot2), ook niet in de bibliographie van de uitgaven der drukkers Michiel en Jan Hillenius van Hoochstraten, destijds verschenen in het Bulletin du Bibliophile Beige.Ga naar voetnoot3). Ziehier de beschrijving van het boek: 1a: ¶Joannis Custodis Brechtani In || Etymologiam collectarius, (Met 13 verschillende hout blokjes samengesteld titelblad. Boven: twee horizontaal liggende blokjes met bloemenversiering, met elkander verbonden door een zwart en een rood kruisje. Links: drie blokjes met heiligenfiguren: 1. St. Jan met een kelk, waaruit een slang opkijkt; 2. Ste. Barbara met een toren op de hand; 3. Ste. Catharina met boek en zwaard, naast een van stalen punten voorzien rad. Rechts: 1. De Goede Herder; 2. St. Michiel, den duivel bestrijdend; 3. St. Sebastiaan, die met pijlen beschoten wordt. Naast deze drie blokjes, rechts een smalle verticaal staande bloemlijst met er boven een rood en er onder een zwart kruisje. In het midden, tusschen de zes heiligenblokjes een grooter blok voor- | |
[pagina 50]
| |
stellende de nederdaling der vurige tongen. Er boven een horizontaal liggend bloemenblokje; er onder in roode letter Michael Hoockstraten. ![]() Onder dien naam nog een horizontaal liggend bloemenblokje. Het geheel langs onder samengehouden door een smal, horizontaal liggend | |
[pagina 51]
| |
bloemenlijstje). 1b. ¶Joannis Custodis Brechtani ad puerum || grammaticulum ogdoastichon.... ¶Gualerandi Nevij Endecasyllabon. 2a. ¶Joānes Custos Brecthan' Martino Dorpio ||poete theologo In het achtregelig vers op 1b wakkert Johannes Custos den jongen student in de grammatiek aan om vol vertrouwen en zonder tijdverlies langs den gemakkelijken weg van zijn boekje den berg der Muzen te bestijgen. Het elflettergrepige phaleukische vers van Gualerandus Nevius, 1b. vestigt ook op Custos' boekje de aandacht van de jonge leerlingen, die de bron der Latijnsche schoonheid opzoeken. In zijn brief (2a), aan den beroemden humanist Martinus Dorpius (1485-1525), professor te Leuven, vertelt Johannes Custos, dat zijn werkje buiten verwachting veel bijval had genoten, niet alleen bij zijn eigen toehoorders maar ook bij veel anderen. Daarom achtte hij het niet nutteloos, nu de eerste uitgaaf uitverkocht was, dit werkje te verbeteren en opnieuw uit te geven. Onze uitgaaf van 1515 is dus niet de eerste van dit werkje. J. Custos draagt het boekje op aan Martinus Dorpius omdat hij de eerste vriend was, die hem bij zijn arbeid te gemoet kwam. Hij verzocht Dorpius tevens de groeten te willen aanvaarden van Petrus AEgidius (Gillis) (1486 + 1533), den Antwerpschen stadsgriffier en Latijnschen letterkundige, vriend van Thomas Morus, Erasmus en andere befaamde humanisten. Petrus AEgidius had niet alleen een groote genegenheid voor alle letterkundigen, schrijft Custos, maar in het bijzonder voor Dorpius, die op het gebied der letteren buitengewoon beroemd was. Custos vraagt verder aan Dorpius om zijn groeten over te brengen aan Johannes Naevius, Despauterius' leermeester (+1524), die omstreeks 1515 bestuurder werd van het college der Lelie te Leuven. Custos' brief is gedagteekend uit zijn school, ‘ex gymnasio nostro’, te Antwerpen 9 Nov. 1512. Men weet, dat Custos na te Groningen een school bestuurd te hebben, ludimagister werd van een school gehecht aan de O.L.V. Kerk te Antwerpen.
II. Het tweede boekje is een uitgave van Custos' Syntaxis eveneens door Michiel Hillen van Hoochstraten, niet vermeld door Nijhoff-Kronenberg. Onder de nummers 669 en 670 beschrijven deze | |
[pagina 52]
| |
auteurs twee uitgaven van hetzelfde werk, verschenen bij den zelfden drukker, de eerste op 10 Maart 1519, de tweede 6-20 September 1519. Onze uitgaaf is zonder jaartal en wijkt in menig opzicht typographisch af van de twee door Nijhoff-Kronenberg opgegeven exemplaren. Ziehier de beschrijving van dit boekje. 1a. ¶Synthaxis Brechtana in || metra sane q̄ʒfacilia nuper co= ||acta: eo p̄sertim capite: qd' est || de singularū partium constructiōe/ || at Van dit boekje is ons nog een andere uitgaaf z.j. van Michiel Hillen van Hoochstraten bekend, bewaard in de Bibliothèque de laVille de Luxembourg en vermeld in de bibliographische lijst van de uitgaven der Hillen'sGa naar voetnoot1) Het boekje zelf hebben wij niet in handen gehad, alleen een photographie van het titelblad. Dezelfde bloemenlijstjes en heiligenvoorstellingen in houtsnede, die onze uitgave versieren, werden hier ook gebruikt, doch in andere orde en vermeerderd met St. Rochus en St. Antonius. In 1540 werd een bewerking van Custos' Syntaxis uitgegeven, weer bij Michiel Hillenius. Dr. Floren te Brecht bezit er een exemplaar van, dat wij hier ook beschrijven: 1a. | |
[pagina 53]
| |
in compendium mira fa=|| cilitate coacta. || Laten wij naar aanleiding van deze twee werkjes aanstippen, dat Christoffel Plantin in 1563 zijn proeflezer Kiliaan belastte met het vertalen van wat hij noemt.: Brechtanus' Grammatica. In zijn Livre desOuvriers besongnants pour le faict de l'imprimerie commençant en Novembre l'an 1563 lezen wij, o.a. ‘Corneille Kiel de Duffel. Le 8 Decembre ie luy ay baille 3 fl. 10 patt. pour metre la Gram̄aire de Brechtanus en flameng & de la corriger - 3-10". Van een uitgave dezer vertaling konden wij geen spoor ontdekken. Wij weten zelfs niet nauwkeurig welk boek hier bedoeld wordt.
III. Op de beide werkjes van Custos volgt er een van Johannes Despauterius (Jan Despautere of van Spauteren), den Ninoofschen grammaticus, die opvolgentlijk te Leuven, 's Hertogenbosch, Winoxbergen, en te Komen doceerde (1460-1520). Ziehier de beschrijving: 1a. ¶Introductorium Juuenum in Gram || maticam Opusculum a Despau || terio Trifariam Facilli= || mo Ordine Di= || gestum. (Zonder eenige versiering, in zwart en rood gedrukt). 1b. ¶Despauterius Joanni vineano Ar || tium Liberalium Professori Poli || tioris Litterature Peritissimo || Suo Amico & Compatri || Charissimo. || S.D.P. ||. r. 13: Bergis quarto idus Februarius. Anno Domini Millesimo || Quingentesimo Decimoquarto. ¶Jacobus Villicus Bellouacius ad || Lectorem. || 2a. LAtina lingua quot partes habet.... 9a. ¶Eiusdem Despauterij de penitentia || questiuncule puerulis non inutiles. 10a. In fine: ¶Introductorium Juuenū Finis. Impressum || Antuerpie Per me Michaelem Hille= || nium Hoochstratanum. Anno || Incarnatiōis. M.CCCCC || XVI. || Onder nr. 701 geven Nijhoff-Kronenberg een uitgave van dit boekje, in 1515 verschenen, bij Adr. van Berghen te Antwerpen. Onze uitgave wordt bij dezelfde auteurs niet vermeld. In het briefje, dat zich op blad 1b. bevindt verklaart Despau- | |
[pagina 54]
| |
terius, dat hij zijn werkje schreef op verzoek van zijn vriend en landgenoot Johannes Vineanus. Deze had er over geklaagd, dat er geen spraakkundige leerboekjes voor beginnelingen bestonden, en met eenige vrienden had hij aangedrongen opdat Despauterius er een zou maken. Despauterius gaf gevolg aan dezen wensch en stelde een dergelijk werkje samen in drie deelen. Het eerste deel bevat een klein getal zeer bondige regels, het tweede de meer gebruikelijke regels der Latijnsche spraakkunst, en het derde is bestemd voor meer ontwikkelden. Daar Vineanus de eerste aanleiding tot het schrijven van dit werkje gaf, heeft Despauterius het hem opgedragen. Deze opdracht is gedagteekend uit Winoxbergen, waar Despauterius toen leeraar was (1514). Het zesregelig vers van Jacobus Villicus uit Beauvais, dat op de opdracht volgt, is een aanbeveling van het werkje.
IV. Het vierde werkje in den bundel is Kemenerus Timannus' De quattuor indeclinabilibus orationis partibus, uitgave van Michiel Hillen van Hoochstraten te Antwerpen z.j. Het is de uitgave, die Nijhoff-Kronenberg beschrijven onder no. 1275 en daar jaarteekenen c. 1518. Ons exemplaar komt heelemaal overeen met dat van de Koninklijke Bibliotheek in den Haag. Hier zij terloops opgemerkt, dat er in de titelopgave door Nijhoff-Kronenberg een paar zetfoutjes schuilen. Misschien loont het de moeite ze hier terecht te wijzen. Op de 7e regel van den titel staat: || tione exornādā ||, zoodat || est necessa= || de 8e regel en niet de 9e vormt, zooals bij Nijhoff-Kronenberg die drukken || tione || exornādā ||. Op de 9e regel: || riū: Verū etiā || viel bij Nijhoff-Kronenberg het laatstste woordje ad weg.
V. Het vijfde werkje in dezen bundel is een druk van Dirk Martens, te Leuven uitgegeven in 1516. Het wordt noch bij W. Nijhoff-M.E. Kronenburg, noch bij M.J. De GandGa naar voetnoot1) vermeld. Wij vonden het wel aangestipt bij A.F. van IseghemGa naar voetnoot2) en in de Bibliotheca ErasmianaGa naar voetnoot3). | |
[pagina 55]
| |
Ziehier de volledige beschrijving van ons exemplaar: 1a: Libellus de constructione || octo orationis partium, ad codicem Germanicum || pluribus locis restitutus. || Cui addita. || ¶Isagoge Rhetorices, quae habet cum grammatica || quoddam commune vinculum. || ¶Eme & lege amice lector, Ca= || sta hic est latinitas, atticus || nitor, ornatus facilis, || apta exem= || pla. || Venundantur a Theodorico || Alustensi Librario & Chalcographo Academiae || Louaniensis. || 1b: ¶Ioannes Coletvs Decanvs San= ||cti Pauli Gulielmo Lilio ad diuum Paulum ludi mode= || ratori primario. S.D..... Domi nostrae || M.D.XIII. 2a. Erasmvs Roterodamvs Can ||didis Lectoribvs. S.D..... 2b.... Basileae tertio || Calendas || Augusti || M.D.XV. 3a. De constrvctione verbi.... 16a. ¶Theodoricus Martinus Alustensis Chalcographus, || Hadriano Barlando, S.P.D..... 16b. Rhetorice Isagoge Hadria. Bar.... 27b. Carmen Alardi.... ¶Alardus Aemstelredamus studiosae pubi. 28a. In fine: Lovanii, || Imprimebat Theodoricus Martinus Alustensis Mense || septembri, Anno Domini M.D.XVI. 28b. (Drukkersmerk van Martens. J. De Gand, blz. 98-99). Men had het werkje ten onrechte aan Erasmus toegeschreven. Deze verzet zich daartegen in zijn voorrede tot den lezer (2 a.) en deelt tevens mede hoe die vergissing gebeurd was. Johannes Coletus (J. Colet), de bekende Engelsche godgeleerde en taalkundige (1483-1519), ‘theologus inter Anglos eximius’ zooals Erasmus hem in die voorrede noemt, de oprichter van de Grammaticale school van St. Paul te Londen(1510), verlangde voor zijn leerlingen een bondig en scherpzinnig boekje over bepaalde punten der spraakkunst en belastte daarmede Guilielmus Lilius (W. Lilly) (1468-1522), die na zijn pelgrimtocht naar Jerusalem en zijn verblijf te Rhodus, in 1512 aangesteld werd als eerste rector van deze school. Toen het werkje voltooid was, zond Lilius het aan Erasmus met verzoek het te willen verbeteren. Deze bracht er echter zooveel wijzigingen aan toe, dat Lilius in zijn bescheidenheid het boek niet meer onder zijn naam wilde laten verschijnen. Erasmus vond het ook niet eerlijk als zijn werk te doen doorgaan wat gedeeltelijk door een ander was gemaakt, en zoo werd het boekje zonder naam van schrijver uitgegeven. Het bevatte alleen een voorwoordje van Johannes Coletus, hetzelfde gejaarteekend 1513, dat hier herdrukt werd (1b.), en waarin de Engelsche geleerde zijn groote liefde voor de door hem opgerichte school treffend uitspreekt. Hij hield van die | |
[pagina 56]
| |
school als een vader van zijn eenigen zoon, in wien hij met hooge vreugde zijn heele wezen zocht over te gieten. Volgens P.S. AllenGa naar voetnoot1) verscheen de eerste uitgaaf van het Libellus de Construclione in 1513 bij R. Pynson, met de voorrede van J. Colet, hier herdrukt. De voorrede van Erasmus staat voor het eerst in de uitgaaf van 1515, bezorgd door Froben te Basel: Lilii libellus de octo orationis partium constructione correctus ab Erasmo, c. praef. J. Coleti Basil. Frobenius, 1515, mense Auguslo, 4oGa naar voetnoot2). Zij werd opgenomen in de correspondentie van Erasmus, uitgegeven door P.S. AllenGa naar voetnoot1). De uitgaaf van 1516 van Th. Martens te Leuven, die in het hier besproken bundeltje voorkomt, schijnt wel een afdruk van die van Basel. Niettegenstaande Erasmus' eigen verklaring, dat het werkje niet van hem is, werd het later toch nog heel dikwijls onder zijn naam gedrukt. Bij het Libellus voegde Dirk Martens, zooals blijkt uit het briefje gedrukt op bl. 16a, de Isagoge Rhelorice van den Leuvenschen professor Hadrianus Barlandus (1487-1539), en een luimig gedicht van Alardus van Amsterdam, (27b) den dooven, doch welbespraakten professor in de logica aan de Hoogeschool te Leuven († 1541).
Maurits Sabbe. |
|