Boekbespreking.
Erasmus en zijn drukkers-uitgevers.
Een fragment uit hun briefwisseling, bew. d.B. Kruitwagen o.f.m. Lettergieterij ‘Amsterdam’ v.h. N. Tetterode 1823.
De lettergieterij ‘Amsterdam’ voorheen N. Tetterode, heeft als letterproef van haar nieuwe boek- en fantasieletter, de ‘Erasmus-mediaeval’ eene kleine bloemlezing gegeven uit de briefwisseling van Erasmus. De heer B. Kruitwagen, die de samenstelling op zich nam, koos daarvoor vier brieven aan en van de groote drukkers die in enge verbinding stonden met Erasmus. Zelf leidt hij met een kort woord de brieven in, laat dan eene zorgvuldige Nederlandsche vertaling van de vier brieven volgen, en daarna den Latijnschen tekst. We worden midden in den tijd van de volle werkzaamheid van den grooten humanist verplaatst. In een uitvoerigen, keurig gestelden brief verzoekt hij Aldus Manutius te Venetië in 1507, om een paar vertalingen van treurspelen van Euripides met zijn cursieve letter in klein formaat te drukken. Een nog langere en evenzeer hoffelijk beleefde brief van Jodocus Badius uit Parijs van 1512, handelt eveneens over uitgaven van werken van Erasmus; we zien er levendig in geschetst hoe alle groote uitgevers in de Nederlanden, in Parijs en in Duitschland wedijveren om iets van den gevierden schrijver ter perse te leggen, en daarbij elkaar zonder gemoedsbezwaar nadrukken. Korter en in meer gemeenzamen toon gesteld zijn de brieven van de Baselsche uitgevers Froben en Amerbach aan Erasmus, resp. van 1516 en 1518. De Nederlandsche vertaling is natuurlijk met de grootste zorg gemaakt. Vergelijking doet weer, evenzeer natuurlijk, zien dat letterlijke vertaling niet altijd mogelijk is. Ziehier een aardig voorbeeld, hoe wel eens iets van het oorspronkelijke latijn verloren moest gaan. Badius had de beide treurspelen van Sophocles uitgegeven, maar helaas vol fouten. Daar de uitgaaf uitverkocht was, wilde hij een nieuwe betere geven, maar Erasmus vertrouwde niet dat zij werkelijk beter zou zijn: ‘offert ille operam suam ut superiorem editionem posteriore resarciat. Sed verear ne iuxta Sophocleum adagium malum malo sarciat’.
Die puntige herhaling van het woord sarciat vinden we in den Nederlandschen tekst niet terug: ‘nu biedt Badius mij zijn diensten aan, om de eerste uitgave door een tweede weer goed te maken. Maar ik vrees, dat hij, om met Sophocles te spreken, het eene gat zal stoppen met het andere’.
We moeten, om niet al te onvolledig te zijn, nog het keurig gereproduceerde medaillon-portret naar Holbein vermelden, dat vóór den titel is geplaatst. En dan, wat eigenlijk het doel van het boekje is, den uitnemend fraaien druk met de mooie ronde letter. Technische beoordeeling ligt buiten mijne bevoegdheid, maar het gezicht op de twee bladzijden van het geopende boek is een lust voor de oogen.
B.