Een heel ander geval is het ‘verouderd systeem’ van de General Catalogue. Ter beoordeeling daarvan staan de heer de Mare en ik op volmaakt verschillend standpunt. Als bibliotheekman beschouwt hij natuurlijk een catalogus allereerst van uit een practisch oogpunt; zijn technische blik ziet dadelijk welk systeem voor de bibliotheek-ambtenaar het meest economisch is, waar met de minste moeite nieuwe aanwinsten ingelascht kunnen worden. Ik van mijn zijde, als gebruiker van de catalogus, schakel die technische kant in mijn waardeering volmaakt uit. 't Eenige, wat ik van een catalogus begeer, is, dat ik er zoo makkelijk, vlug en volledig mogelijk de gewenschte boeken in kan vinden. De manipulaties, die er achter de schermen mee moeten geschieden, om mij en andere gebruikers te gerieven, negeer ik met nobele onverschilligheid. Dat is mijn zaak niet. Evenmin als ik er mij, wanneer ik in een trein zit, iets van aantrek met welk soort van kolen de locomotief wordt gestookt, of de machine zuinig of ‘verdoezaam’ in 't gebruik is, of ze gauw of langzaam slijt, enz. Als de trein maar goed loopt, dat is het eenige, wat ik vraag.
Door mijn vele relaties in bibliotheekkringen weet ik nu toevallig wel iets meer van de technische catalogus-kwesties, maar bij mijn appreciatie van een catalogus zet ik die geheel op zij en blijf zuiver op 't standpunt van de gebruiker staan.
Is de General Catalogue technisch verouderd? Ik kan het niet beoor-deelen. In ieder geval, voor de gebruiker - en die is en blijft toch hoofdpersoon - is ze nog volkomen actueel en zeer handig. Het is natuurlijk een kwestie van persoonlijke smaak, maar wanneer men mij de keuze geeft tusschen de rustige, stevige, zwarte folianten met de ingeplakte titelstrooken van de Londensche catalogus, zoo makkelijk te hanteeren en zoo voortreffelijk opgesteld, en de kleine, stugge boekjes, onhandig van handigheid, van de Leidsche bibliotheekcatalogus, die thans ook in Den Haag worden ingevoerd, zoo stem ik onvoorwaardelijk voor het Engelsche systeem, al is het dan misschien ouderwetsch. De Engelschman is nu eenmaal, veel meer dan de meesten van ons, gehecht aan zijn tradities, getuige zijn spelling, zijn muntstelsel, zijn maten en gewichten, zijn onderwijs met de eeuwige ‘public schools’, de inrichting van zijn academies. Hij houdt niet van ingrijpende veranderingen; een hervorming als de misdadige afschaffing van het Fransch op onze lagere scholen - concessie aan de zoogenaamde gelijkheid - zou in Engeland ondenkbaar zijn.
Vermoedelijk zal dan ook de eerwaarde General Catalogue van het British Museum nog in lengte van dagen in dezelfde gedaante blijven bestaan. Dat een bibliotheek, ondanks een catalogus van een wellicht verouderd technisch systeem, zich zoo absoluut weet aan te passen aan de eischen van een modern gebruiker, vind ik een verdienste van zeer bizondere aard, die misschien alleen aan de Engelschman met zijn buitengewone organisatie-gaven gegeven is. Een van de groote geheimen van die voortreffelijke organisatie zal wel zijn, dat men in het British Museum, als trouwens overal in Engeland, zijn bekwame krachten gebruikt voor moeilijk en verantwoordelijk werk. In het Nederlandsche particuliere bedrijf verstaat men die kunst ook heel goed. Is men er in ons staatsbedrijf en onze ambtenaarswereld wel altijd geheel van doordrongen?
's-Gravenhage, Mei 1923.
M.E. Kronenberg.