Het Boek. Jaargang 12
(1923)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 321]
| |
[Nummer 10]Een zeer oud ex-libris.Al treft men het woord ex-libris lang niet in al onze verklarende woordenboekenGa naar voetnoot1) aan, toch bedoelt men thans daarmede algemeen het gegraveerde prentje, met wapen, naamcijfer of zinnebeeld, dat als eigendomsbewijs vooraan in de boeken wordt geplakt. Op die beteekenis zijn overigens de werken gegrond van Warnecke, Bouchot, Hardy, Leiningen-Westerburg e.a., die zich speciaal met de studie van het ex-libris hebben beziggehouden. Het is het aequivalent van het Engelsche book-plate en het Duitsche Bücher-Zeichen. Men denkt hierbij dus niet meer aan het hic liber pertinet en andere uitdrukkingen, die altijd hebben bestaan, en stellig van belang zijn als herkomstbepaling en niet zelden getrouw den langen weg door de eeuwen heen aangeven, waarlangs een boek zijn tegenwoordigen eigenaar heeft bereikt. Het woord boekteeken dat Van der MeulenGa naar voetnoot2) als vertaling voorstelt, lijkt me niet adaequaat. Het ex-libris is haast even oud als het gedrukte boek zelf; het ontstond in Duitschland, waar men al dadelijk na de uitvinding van Gutenberg een groot aantal drukkers aantrof. Het was er op berekend om aan de afzonderlijke en gelijkvormige exemplaren van eénzelfde werk het kenmerk van den eigenaar te hechten. Het bezorgde aan het boek een duidelijk onderscheidingsteeken zonder de gaafheid er van te krenken, was in het bereik van alle beurzen doordat men het langs mechanischen weg kon reproduceeren en gaf vaak een verassend-typische synthese van de levensopvatting van den eigenaar. Het was bovendien een lief-bescheiden uiting van zinnebeeldige ornamentiek. Het is dan ook niet te verwonderen dat het de belangstelling van ontelbare verzamelaars heeft gaande gemaakt, en dat de werken daaraan gewijd, een bibliographie van meer dan vijftig bladzijden uitmakenGa naar voetnoot3). | |
[pagina 322]
| |
Wij meenen echter dat over den oorsprong van het ex-libris alles nog niet is gezeid, en dat de uitkomsten dienaangaande verkregen niet als definitief mogen gelden. De navorschingen van Graaf Zu Leiningen-WesterburgGa naar voetnoot1) hebben hem niet hooger geleid dan 1470Ga naar voetnoot2), datum die trouwens enkel aan hypothesen vastligt. Het oudste thans gekende ex-libris is dat van Hildebrand Brandenburg van het Karthuizerklooster te Buxheim. WarneckeGa naar voetnoot3) schatte het tien jaar jonger en plaatste het omstreeks 1480. Maar Leiningen heeft zijn stelling versterkt door er nog andere ex-libris bij te halen, o.a. die van Wilhelm Zeil en Hans Igler. Den eersten datum, 1477, treft men eerst aan op dat van Hieronymus von Eschenbach. Al die ex-libris zijn in hout gesneden in vrij onbeholpen Gothischen stijl. Zoo is het te verklaren dat men Albert Durer den vader van het ex-libris heeft genoemd, al kent men er van zijn hand maar vijf, vervaardigd tusschen 1503 en 1506. In Frankrijk gaf men nog een tijdlang de voorkeur aan het sierlijk ingestempelde super-libros en het eerste eigenlijke ex-libris dateert van 1529. Dan komt EngelandGa naar voetnoot4) met 1574. Het eerste Nederlandsche gedateerde ex-libris is dat van Anna van der Aa en draagt het jaartal 1597. In koper gegraveerde ex-libris kent men niet voór 1500. Dit procédé was beter dan de houtsnede berekend voor het weergeven op een kleine oppervlakte van de soms ingewikkelde details van een wapen of symbolische figuur. Het ex-libris waarop we hier de aandacht willen vestigen, is met het oog op het voorgaande van groot belang. Het is gegraveerd in koper, dateert uit de laatste helft der XVe-eeuw, en is bovendien een lief kunststukje. Het is een klein rond etiketje van 65 mm. doorsnede met het wapen van Walter von Bilsen, domheer te Aken. Het vertoont een gouden veld beladen met drie hertekoppen, geplaatst 2 en 1. Het schild is gedekt met een gekroonden helm, waarop twee herte- | |
[pagina 323]
| |
hoornen. Tusschen de lambrequins rechts, staat als tenant een wildeman die een knots zwaaitGa naar voetnoot1). We hebben het ontdekt in het hs. 222 der Koninklijke bibliotheek te Brussel. Erboven op de binnenzijde van het voorplat waar het gekleefd is, bevindt zich de vermelding: liber Wolteri de Blisia canonici aquensis. Op de eerste initiaal fo 1, die verlucht was is later een elders uitgesneden wapen geplakt, dat gedeeld is en als eerste kwartier het wapen van Bilsen heeft, en als tweede dat van MilendoncGa naar voetnoot2), namelijk gefaasd van goud en sabel, in zes stukken. Uit het hs. 234 werd hetzelfde ex-libris weggenomen, en ter bewaring aan het prentencabinet toevertrouwd, waar het onder nr. 31262 berust. Op de ledige plaats, lezen we een nota van den toenmaligen conservator C. Ruelens: Cette gravure a été détachée le 20 juillet 1883 et remise au Cabinet des estampes. Op den benedenrand van het eerste blad dat erg gehavend is, is hetzelfde wapen geschilderd, hangende tusschen de sierlijke krullen van kleurig lofwerk. Dit ex-libris moet zich eveneens in hs. 231-32 bevonden hebben. Er is althans op het voorplat een pluizig plekje waar het heel goed zou kunnen afgerukt zijn. Op het eerste blad, treffen we hier als illustratie tot het eerste kapittel dat den titel: de sponsalibus draagt, een vrij groote miniatuur aan, die de twee wapens verbeeldt van Bilsen en Milendonc, schuin naar elkaar toe hellend, beide gedekt met hun helm, het wapen van Milendonc met, als helmteeken, twee buffelhoorns van weerszijden doorstoken met drie zwarte pijlen. Beide schilden worden gehouden door een engel met breed uitgespreide vleugels. Die drie handschriften zijn werken over canoniek recht. Nr. 222 is het Rosarium super decreto van Guido de Basio. De nummers 234 en 231-32 zijn twee deelen van het uitgebreide commentaar van den canonist Panormitanus op de decretalen en werden geschreven in 1471 en 1472. Daar we den naam van Walter von Bilsen maar een enkel maal aantreffen in hs. 222, geschreven boven het ex-libris, zou het identificeeren van een wapen, zoo maar op gezag van een zinnetje, licht wat voorbarig schijnen. Van den GheynGa naar voetnoot3) in zijn catalogus, maakt | |
[pagina 324]
| |
bij den naam van Walter von Bilsen een voorzichtig voorbehoud door een vraagteeken naast zijn naam te plaatsen. Het werk van FahneGa naar voetnoot1) bezorgt ons evenwel zekerheid. Hij vermeldt het wapen van Walter v. Bilsen met zijn naam en het jaartal 1566. Waar hij het vandaan heeft, zegt hij niet. Over de familie weet hij maar te vertellen dat ze van Keulen was, en viele Gelehrte aufzuweisen hat. Wie was nu die Walter von Bilsen? In zijn werk over de domheeren van Aken, zegt ons HeuschGa naar voetnoot2), dat Walter von Bilsen aldaar in 1451, door ruiling het canonicaat van Weymarus von Wachtendonck bekwam. In 1505 werd hij tot Cantor verheven, een hoogstaande waardigheid in dien tijd. Den 15en October 1512 werd hij in die betrekking opgevolgd door Christianus von Lützenrade. Volgens den necroloogGa naar voetnoot3) van de domkerk te Aken, overleed Walter von Bilsen den 23en October 1512. Hij had dus, eenigen tijd vóór zijn dood, afstand gedaan van zijn praebende. Bewuste necroloog berust op het gemeentelijk archief te Aken. Volgens een uittreksel van zijn testament aldaar vermeld, legateerde Walter von Bilsen een voor dien tijd aanzienlijke partij boeken aan de bibliotheek van de domkerkGa naar voetnoot4). Wij citeeren enkel de passage, die belang voor ons heeft: Item lego ad librariam dictę ecclesię beatę Marię aquensis infrascripta volumina, quę in dicta libraria non habentur. Inprimis lecturam Panormitani super omnibus libris decretalium in quinque voluminibus. Item Rosarium super decreto.... Opmerkelijk is, dat behalve andere werken met betrekking tot het kerkrecht, ook hier de drie handschriften in voorkomen, waarover we hooger hebben gesproken. Door welken toeloop van omstandigheden zijn die in de Koninklijke bibliotheek van Brussel aangeland? In de drie manuscripten treffen we het roode zegel van de Bibliothèque nationale van Parijs aan. In hs. 222 op fo 3 en | |
[pagina *17]
| |
Ex-libris van Wouter van Bilsen.
| |
[pagina 325]
| |
230, in hs. 234, op fo 1 en 412v, in hs. 231-32 op fo 1 en 273. Dit bewijst dat ze een omweg over Parijs gemaakt hebben alvorens te Brussel terecht te komen. Herinneren wij eraan dat Aken van 1794 tot 1814 een Fransche bezitting was, en zelfs onder het Keizerrijk hoofdstad was van het departement van de Ruhr. Men weet dat de Fransche regeering er commissarissen op nahield, die overal de kostbaarste handschriften opschommelden, en ze naar Parijs lieten overbrengen. Zoo werd de Koninklijke bibliotheek van Brussel in 1794 geducht geplunderdGa naar voetnoot1). Toen het er op aankwam om in 1815, overeenkomstig de conventie gesloten tusschen Frankrijk en Nederland, terug in het bezit te komen van den gekaapten buit, bleek dit een lastig karweitje. Er bestond namelijk in de Bibliothèque nationale geen inventaris van de plusminus 100.000 handschriften die daar verzameld waren. De Belgische commissaris, met name de bekende bibliophiel Lammens was er dienvolgens op aangewezen zijn manuscripten op goed valle het uit, bijeen te zoeken. Is hier een vergissing in 't spel, of heeft hij er geen been in gevonden zijn gehavende verzameling maar weer wat op te knappen, door een middel waarvan hem zoo'n goede voorbeelden gegeven waren? Een feit is in elk geval, dat de handschriften van Walter v. Bilsen te Brussel belandden, en er tegenwoordig nog zijn.
Tot welken datum kunnen we nu dit ex-libris terugbrengen? Het handschrift 222 is uit perkament en moet volgens de palaeographische kenteekenen uit de XIVe eeuw stammen. Hoe Walter v. Bilsen er in het bezit van kwam is niet uit te maken, en heeft ook minder belang. Het handschrift 234, nl. het commentaar van Panormitanus werd geschreven in 1471, want fo 412 lezen we: Scriptum per me Gotfridum Urie de Assindia clericum Coloniensis diocesis anno Domini millesimo quadringentesimo septuagesimo primo, die vicesima quarta mensis decembris. Nr. 231-32 werd door denzelfden kopiïst vervaardigd in 1471 en 1472. Fo 72v. hebben we een subscriptie Finitum ac completum hoc presens opusculum per me Gotfridum Urie de Assindia clericum Coloniensis diocesis, anno Domini millesimo quadringentesimo sepluagesimo secundo ipsa die decima nona mensis ianuarij, en fo 273 een andere: scriptum ac completum per me Gotfridum Urie de As- | |
[pagina 326]
| |
sindia Coloniensis diocesis clericum, anno Domini millesimo quadringentesimo septuagesimo primo, ipsa die vicesima quarta mensis maie. Deo gracias. Zooals wij hooger zagen is het Hs. 222 een eeuw ouder dan de beide andere en komt dus minder in aanmerking voor het bepalen van den datum van het ex-libris. De twee deelen van het werk van Panormitanus werden voltooid door den kopiïst, respectievelijk in 1471 en 1472. Werden ze geschreven ingevolge een bestelling van Walter von Bilsen? Alles pleit voor die onderstelling. Walter von Bilsen, als Kanunnik van de domkerk te Aken, beschikte over een praebende, hij bezat een voor dien tijd kostbare bibliotheek. Dat bewijst dat zijn beurs niet benepen moest zijn. Al de werken geciteerd in zijn testament hebben betrekking op het kerkrecht. Hij was dus een geleerde en moest dienvolgens wel van boeken houden. Behalve op het ex-libris komt zijn wapen ook geschilderd voor in hs. 234. Het is stellig gelijktijdig met den tekst, en zou ook van dezelfde hand kunnen zijn. Wat de alliantiewapens in hs. 231-2 betreft, het verband tusschen de familiën Bilsen en Milendonc laat zich niet nader bepalen, hetgeen overigens niet onontbeerlijk is bij deze bewijsvoering. Hieruit mogen we dus besluiten dat Walter v. Bilsen zijn Panormitanus liet vervaardigen in 1471. Herinneren wij er nu aan dat hij reeds domheer was in 1451 en eerst in 1512, dus in zeer gevorderden ouderdom, overleed. Gesteld dat hij bij het bekleeden van zijn betrekking maar vijf en twintig was, dan moest hij in 1471, de veertig reeds achter den rug hebben. Is de bewering dan onlogisch dat Walter v. Bilsen reeds vóór dien tijd moest liefhebber zijn van boeken, te meer daar hij een overtuigd canonist was? Dateert dus het ex-libris in de beide deelen van den Panormitanus van plusminus 1470, het ex-libris in het Rosarium uit de XIVe eeuw kan wel hooger opklimmen. Voegen wij nu hierbij dat de stijl van het ex-libris dien ouderdom volkomen wettigt. De vorm van het wapen namelijk is beslist neo-gothischGa naar voetnoot1). Het is langs onderen half cirkelvormig, vertoont een fraaie stilisatie van het renschild en helt lichtelijk naar rechts. Dat zijn de kenteekenen van het blazoen uit de 2e helft der XVe eeuw. Wat den tornooi-helm aangaat, dien men hier aantreft, men weet dat in het begin der XVe eeuw naast den steekhelm ook de | |
[pagina 327]
| |
tornooihelm in gebruik was, maar dat hij eerst een goede honderd jaar later kan gelden als rangsaanduiding. Een andere bevestiging van onze stelling, vinden we in het jaartal 1466, vermeld onder de afbeelding van het wapen in hooger geciteerd werk van Fahne. De stijl van schild, helm, kroon en teeken op deze reproductie stemt volkomen overeen met dien van het ex-libris. Afgaande op de artistieke waarde van compositie en uitvoering zou de ouderdom, dien we uit het voorgaande hebben afgeleid allicht wat hoog schijnen. Men verlieze hierbij niet uit het oog, dat alhoewel ontdekt omstreeks de jaren 1450, de diepdruk al dadelijk een, aan de veel oudere houtsnede ongekenden graad van volmaaktheid bereikte. Terwijl dit laatste procédé in den handel de voorkeur bleef genieten, werd de kopergravure aangewend voor artistieke doeleinden, en heeft ons dan ook reeds in dien tijd werken geschonken van onmiskenbare waarde. De kunstgeleerde Lehrs, bij een bezoek aan het prentencabinet, was van gevoelen dat deze gravure aan den meester P.P.W.Ga naar voetnoot1) moest worden toegeschreven. Zeggen wij al dadelijk dat dit maar een bloote indruk was, die verder documenteel niet werd vastgelegd. Wij meenen hier te mogen concludeeren dat dit ex-libris tot omstreeks 1470, en wellicht nog hooger terug gaat; d.i. dat het tenminste zoo oud is als het eerste ons bekende ex-libris gesneden in hout. Het is buiten twijfel nummer een onder alle dergelijke producten geradeerd in koper, en heeft een niet te onderschatten kunstwaarde.
fred. lyna. |
|