Het Boek. Jaargang 12
(1923)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 328]
| |
Briefwisseling van de gebroeders Verdussen, Hieronymus III en Jan Baptist, 1669 tot 1672.In den loop van het jaar 1921 werd de handschriftenverzameling van het Museum Plantin-Moretus verrijkt met twee schrijfboekenGa naar voetnoot1) bevattende het eerste 95 en het tweede 70 brieven, cognossementen en andere handelsstukken in klad van de gebroeders Hieronymus en Jan Baptist Verdussen, die te Antwerpen In den Rooden Leeuw drukten en boekhandel dreven voor gemeenschappelijke rekening, van ± 1657 tot ± 1687. De stukken in deze twee schrijfboeken voorkomende loopen over de jaren 1669, '70, '71 en '72. Het geslacht der Verdussen's vinden wij in de geschiedenis der Antwerpsche boekdrukkunst vertegenwoordigd van de tweede helft der 16e tot in de eerste helft der 19e eeuw. Het is een dynastie, niet zoo schitterend als die der Plantin-Moretussen, maar toch even trouw gehecht aan het beoefende vak en zijn overleveringen. De eerste in die lange rij was Hieronymus Verdussen I, geboren omstreeks 1553Ga naar voetnoot2). Hij ging in de leer bij Hendrik Wouters, op het O.L.V. Kerkhof in de Gulde Sonne, en werd poorter van Antwerpen op 19 Augustus 1575. Wij vinden hem vermeld onder de huurders van de Kerkfabriek van O.L.V. in de rekeningen van Kerstmis 1579 tot 30 Juni 1580 en in die van 1585-1587Ga naar voetnoot3). Op 8 December 1579 trad hij in den echt met Maria Schijffs. Dat hij hartelijke betrekkingen met zijn patroon onderhield bewijst het feit, dat Hendrik Wouters een van de getuigen was bij zijn huwelijk, en korten tijd daarop peter van zijn eerste kind, zijn dochter Catharina, gedoopt in O.L.V. Kerk op 25 November 1581. Hieronymus Verdussen woonde in 1591 op O.L.V. Kerkhof, In | |
[pagina 329]
| |
de X Gheboden, daarna in de Kammerstraat In den Rooden Leeu. Deze woning, waar tot dan toe de bekende muziekdrukker Pieter Phalesius zijn werkhuizen had, werd door Verdussen in 1606 aangekocht en in 1631 herbouwd. Zijn opvolgers bleven daar gevestigd tot op het einde der 18e eeuwGa naar voetnoot1). Van Hieronymus Verdussen en Maria Schijffs werden er in O.L.V. Kerk tienkinderen gedooptGa naar voetnoot2). Het tweede, de oudste zoon, Hieronymus, gedoopt op 5 April 1583, zette na vaders dood, op 27 September 1635, de zaken voort. Dit was Hieronymus Verdussen II. In 1635-36 werd hij als meester-boekdrukker in de Lucasgilde opgenomen. In 1623 was hij deken van het gild van St. Antonius den Eremijt in de O.L.V. Kerk. Op 1 Januari 1617 huwde hij Elisabeth Emons, dochter van Jan, muntmeester te Antwerpen van 1624 tot 1627. Hieronymus Verdussen zelf nam met Martin Cambier van 1629 tot 1636 de functie van muntmeester waarGa naar voetnoot3). Het was namelijk in deze hoedanigheid, dat hij het monopolie kreeg voor het drukken van een reeks ordonnantie's betreffende het geldwezen en waarin talrijke gravuren voorkomen, die de uitheemsche munten van dien tijd voorstellen. Hieronymus II overleed op 7 April 1653. Hij had drie kinderen, een dochtertje Catharina (31 Oct. 1621), en twee zoons: Hieronymus, gekerstend op 17 Mei 1620, en Jan-Baptist, gekerstend op 7 October 1625. In de volgorde der vele Hieronymussen, die het geslacht Verdussen in de geschiedenis der Antwerpsche boekdrukkunst heeft nagelaten, is deze laatste dus de derde. Hieronymus IV was de zoon van Guilliam Verdussen, vierden zoon van den grondvester der dynastie, Hieronymus I. Guilliam | |
[pagina 330]
| |
was ook boekverkooper-drukker geworden, evenals zijn oudere broeder Hieronymus II. Hij bewoonde het eerste huis van zijn vader In de X Gheboden, op het O.L.V. Kerkhof, waar hij o.a. de Extraordinarisse Posttijdinghen uitgaf. Uit zijn huwelijk, op 19 April 1616 in de O.L.V. Kerk gesloten met Barbara Mols, werd o.a. een zoon geboren, Hieronymus, gedoopt op 6 Mei 1625. Dit was de vierde drukker van dien naam. Hij woonde In den Naem Jesu, in de Augustijnenstraat. De oudste zoon van Hieronymus II, noemen wij dus Hieronymus III. Hij werd als boekdrukker in de St. Lucasgilde aangenomen in 1657, zijn broeder Jan-Baptist werd het als boekhandelaar reeds in 1655. Hieronymus II sloot een eerste huwelijk op 20 Juni 1649 met Catharina Tasse, dochter van Thomas en Agnes van Wesembeeck. Zijn vrouw stierf den 31 Maart 1650. Hij hertrouwde op 1 Juni 1652 met Sara Aertssens, dochter van den bekenden boekdrukker Hendrik en Anna Librechts. Hieronymus III overleed den 4 Mei 1687. Jan Baptiste trouwde op 17 April 1657 met Sara Anna van Wesembeeck, uit Middelburg in Zeeland, dochter van Antoon en Margaretha Bouvaerts. Hij stierf den 30 December 1689. Verder dan Hieronymus IV en Jan-Baptist hoeven wij hier de afstamming der Verdussen's niet te volgen. De twee broeders vormden immers de vennootschap waarvan de gedeeltelijke correspondentie hier wordt besproken. Het zijn wel de brieven, die namens de firma en niet uit persoonlijken naam van een der beide broeders verzonden werden, maar toch was de gewone penvoerder Hieronymus. Dit blijkt o.a. uit de familiebetrekkingen, die in sommige brieven opgegeven worden. Zoo noemt brief XIX Cornelis Woons ‘Mijn Zwager’ en wij weten dat deze bekende Antwerpsche drukker getrouwd was met Anna Aertsens, zuster van Sara, Hieronymus Verdussen's tweede vrouw. Anna en Sara waren dochters van den drukker Hendrik Aertsens. In brief XXX gebruikt Hieronymus Verdussen den titel ‘Monsieur et Cousin’ voor Jacomo Tasse, en inderdaad was H. Verdussen's eerste vrouw, zooals wij te voren reeds zagen, Catharina Tasse, dochter van Thomas en Agnes van Wesembeeck. Verder nog in brief XLVI heet hij den boekhandelaar Lucas de Potter ‘Mijn Swager’ en dit was hij werkelijk voor Hieronymus Verdussen. Lucas de Potter trouwde immers met de weduwe van Hendrik Aert- | |
[pagina 331]
| |
sens II, broeder van Sara Aertsens, Hieronymus Verdussen's tweede vrouw. Al de brieven, op enkele uitzonderingen na, zijn door dezelfde hand - die van Hieronymus - geschreven, doch in alle cognossementen en andere handelsstukken worden beide namen steeds samen genoemd en enkele brieven zijn met beide namen onderteekend. Als wij deze brieven onderzoeken met het doel ons een psychologisch beeld te vormen van die beide Verdussen's, dan blijkt het al dadelijk dat zij niet die mooie intellectualiteit en die hooge zedelijke eigenschappen bezitten, die ons in de correspondentie van Plantin zoo bekoren. Hun schrijftrant en hun gedachten zijn tamelijk alledaagsch en laag bij den grond. Humanistische geesten zijn ze stellig niet, maar wel gevatte, handige kooplieden. Zij schijnen geen betrekkingen onderhouden te hebben met geleerden of schrijvers, want al hun brieven zijn, zonder één uitzondering, gericht aan papierfabrikanten, drukkers, boekverkoopers, schippers of voerlieden, met wie ze bijna uitsluitend over zaken onderhandelen. Zelfs in hun handelsondernemingen geven zij zelden blijk van dien stouten durf, waardoor een zakenman als Plantin bv. bewees, dat een kapitalistenziel in zekeren zin ook een dichterziel kan zijn, verlangend naar het schoonste en het hoogste in het gekozen vak. In hun wijze van handeldrijven openbaart er zich zelfs een zekere listige geslepenheid en in hun brieven treft ons soms een trivialiteit in de uitdrukkingen, die meer op een winkeliersmentaliteit wijzen dan op die van groothandelaars, alhoewel zij dit laatste in werkelijkheid toch wel waren. Hun brieven zijn in het Nederlandsch of in het Fransch gesteld, maar met de taal onzer zuiderburen zijn ze blijkbaar niet zoo heel vertrouwd. Zij gebruiken dat soort Fransch, dat nog door zoovele Vlamingen gesproken en geschreven wordt zonder zwier of zuiverheid, doorspekt met uitdrukkingen, die letterlijk uit het Nederlandsch vertaald zijn en die beter wetenden vaak doen glimlachen. Zoo schrijft Hieronymus Verdussen bv. over den in handelszaken zeer lastigen Parijzer boekhandelaar Bertier, dat hij altijd wil hebben ‘5 jambons hors de I pourceau’! Hun Nederlandsch is zuiverder maar toch zeer gewoon, al treft er ons soms wel hier en daar een echt volksche, pittige zegswijze. Van een zoogenaamde ‘geanatomiseerde’ d.w.z. in haar verschillende deelen ontleede uitgave van Kisel's Nilus mysticus, die zij ontworpen hadden, zeggen de | |
[pagina 332]
| |
Verdussen's, dat zij daarmede aan de predikanten hun sermoen ‘gecockt en gereed’ zullen opdisschen (Brief CLVIII). Over een boekhandelaar, die te lagen prijs stelt voor zijne boeken, schrijven zij bv. heel typisch: ‘Can niet verstaen dat soo een worst soo met boecken is kladdende’ (Brief CXLVIII). Van een ander die hetzelfde doet, zeggen zij dat hij met de zaken is ‘kladdende en broddende’ (Brief CXII). Soms verrast ons een geestige uitdrukking als daar waar de Verdussen's verklaren zekere hunner uitgaven maar te willen ruilen tegen ‘Rycxdalderi opera’, daarmede bedoelende: ‘klinkende munt’. Nergens blijkt echter uit hun brieven die rake manier van uitdrukken, die tucht der woorden, die voornaamheid, eigen aan wie zich oefende in de studie der classieke talen en wij zouden niet durven bevestigen, dat zij van het Latijn een meer dan oppervlakkige kennis hadden, al vermeldden en drukten ze dan ook vele Latijnsche werken, en al verzochten zij korzelig Jan Willem Friesen uit Keulen hun in de ‘Latijnsche tale te schrijven, d'welcke (sy) beter (verstonden) dan (zijn) half hoogduyts’ (Brief CXXII). De beide Verdussen's doen zich voor als nuchtere handelsmenschen, die men niet gemakkelijk om den tuin kon leiden. Zie bv. in brief XX hoe ze 't aan boord leggen om hun Antwerpschen collega Sr. Bellerus, die weigerde zijn aandeel te betalen in de inpakking van enkele boeken, voor gemeenschappelijke rekening verzonden uit Lyon door Huguetan en Barbier, toch te dwingen zijn schuld te vereffenen. Zij vragen aan de Fransche firma om de mooiste boeken, die Sr. Bellerus in het vervolg te Lyon zou bestellen, op hun adres te verzenden. Met dat pand in handen zouden zij den weerspannige wel verplichten het verschuldigde te betalen. Om een klant te winnen of te behouden zijn ze inschikkelijk, voorkomend; bij slechte betalers kunnen ze klagen, dreigen, spotten. Soms weten ze een echt pathetischen toon te vatten om een minder gewilligen schuldenaar tot betaling te bewegen. Nicolas de Rache, de bekende drukker en boekhandelaar te Rijssel, stond sedert verscheidene jaren bij hen in het krijt. Om hem te vermurwen schrijven zij: ‘nous ne vivrons eternellement et faut faire une fin une fois de nos affaires temporees affin de sortir hors du monde sans laisser des ruses et grande embaras a nos enfans, cecij pour votre gouverno’ (Brief CLVII). Aan den Leuvenschen boekhandelaar Pieter Sassenius, die acht jaren wachtte zonder afrekenen, schrijven ze, dat hij nu lang genoeg ‘met de boter geckt’, dat hun | |
[pagina 333]
| |
‘patientie alsoo ten eynde is’, dat er nu ‘tsij met minne ofte andersints’, moet betaald worden. ‘Dat alle onse correspondenten ons soo tracteerden als UEd. is doende, jammeren zij, wij souden wel mogen bedelen gaan’. Maar zoo een ongunstige vaart zou het wel niet loopen. De zoons van den muntmeester-drukker Hieronymus II bleven blijkbaar in den solieden stand van hun vader. Zij waren welstellende burgers die b.v. ‘met den heylighen dach ende sondach buyten de stadt’ vertoefden (Brief XXXI) en niet alleen met de voornaamste drukkers-boekhandelaars van Antwerpen op vertrouwelijken voet omgingen, maar ook met de grootste buitensteedsche en buitenlandsche vakgenooten de beste betrekkingen onderhielden. Jan Mommaerts en François Foppens te Brussel waren hun goede vrienden, wier verdiensten als zakenmenschen zij zeer waardeerden en wien zij ook gaarne een dienst bewezen. Zoo verwittigen de Verdussen's hun vriend Foppens, dat hij zijn papier te duur betaalt bij De Haes te Amsterdam (Brief XXXI), en zij wenschen hem met vleiende woorden geluk over den aankoop van den heelen voorraad van Jan Baptist Christijn's werk Juris prudentia heroïca bij Jouffrouw Vivien: ‘dito boecken en diende niemandt beter dan UE., schrijven zij, sulcken boecken syn in d'een handt gout datse in de andere handt maer coper en wesen’ (Brief XXXI). Met Joachim van Metelen en Joan Blaeu te Amsterdam onderhielden zij ook zeer hartelijke betrekkingen. Toen in 1672 de drukkerij van dezen laatste door brand vernield werd, deelden zij hem hun ‘ressentement end groote droefeyt’ daarover in echt gevoelde woorden medeGa naar voetnoot1) (Brief CLXII). De groote Francforter boekhandelaar J.B. Schönwetter behoorde ook tot den vriendenkring der Verdussen's. In brief CXXVII schrijven zij aan zijn weduwe, naar aanleiding van zijn dood, woorden van echten lof en waardeering. Wellicht waren zij nog meer bevriend met de befaamde uitgevers Huguetan en Barbier te Lyon, die hen evenals Laurent Anisson, te Antwerpen kwamen bezoeken en voor wie ze goudleer en schilderijen aankochten. Ook met den boekdrukker Sam. Chouet uit Genève waren zij door vriendschapsbanden verbonden. Dikwijls ontmoetten zij die uit- | |
[pagina 334]
| |
heemsche vrienden op de groote boekenmessen te Francfort, die ze getrouw bleven volgen (Brief XLVII). Een vriendendienst wisten zij ook heel hoffelijk te vergelden. Zoo zonden zij aan Florian Anisson te Madrid een ‘petite recompense’ bestaande uit ‘quelque toile d'Hollande, plumes et poivre blanc’ omdat hij voor hen een rekening had ontvangen (Brief CXXI). En aan hun zwager Lucas de Potter, die bij zijn bezoek aan de Francforter Paaschmesse in 1672 aldaar eenige zaakjes voor hen regelde, schreven zij met epicuristisch welbehagen: ‘de moeyten sullen Ul. 't uwer over comste met eenen kreft geleerst en gespoort compenseren’ (Brief CLII). De brieven, die wij eerlang zullen uitgeven, hebben vooral belang als bescheiden voor de geschiedenis van onzen boekhandel. Zij laten ons toe een kijkje te nemen in het dagelijksch bedrijf van hen, die in de tweede helft der 17e eeuw, in zeer ongunstige tijden voor ons intellectueel leven, de oude traditie der Antwerpsche typographic voortzetten. De eerste brieven dagteekenen van 1669, het jaar dat volgt op den Vrede van Aken (2 Mei 1668), die een einde stelde aan den Devolutieoorlog, waarmede Lodewijk XIV door de inlijving van België een bruidschat aan de Koningin en een grens aan zijn rijk wilde bezorgen, maar waarmede hij vooral het Spaansche gezag in onze gewesten een duchtigen knak gaf en in de knellendste finantiëele moeilijkheden bracht. Het was de treurige tijd van de minderjarigheid van Karel II. Eerst stond de onbekwame jichtige grijsaard don Inigo Fernandez de Velasco y Tover, Connetabel van Castillië, als gouverneur aan het hoofd van het land en voelde zich machteloos tegenover de muitende, niet betaalde soldeniers en de bedreigingen van den veroveringszuchtigen Lodewijk XIV. Daarna was het de jonge don Juan de Cuniga y Fonseca, graaf van Monterey, die zich genoodzaakt zag de strengste spaarzaamheid toe te passen. Ook wordt er in de brieven der Verdussen's herhaaldelijk geklaagd over crisis in den boekhandel en vooral over de in- en uitvoerrechten, die er op drukken. Zoo hebben zij het zeer dikwijls over de zoogenaamde ‘licenten’Ga naar voetnoot1). Wij hebben vroeger in dit tijdschrift de crisis, door deze licenten in den Zuid-Nederlandschen boekhandel der 17e eeuw teweeggebracht, uitvoerig besproken en daarbij reeds gebruik gemaakt van | |
[pagina 335]
| |
hetgeen wij in onze briefwisseling der gebroeders Verdussen daarover gevonden hadden. Het is dus overbodig hier terug te komen op deze belastingen, die door het Spaansche bestuur eerst als maatregel van verweer tegen de Noordelijke provintiën ingevoerd, weldra als regelmatige tolrechten beschouwd werden en hevig verzet ontmoetten vanwege de handelaars in het algemeen en de boekhandelaars in het bijzonder. Wij kunnen ons gemakkelijk voorstellen, dat deze vraag der inen uitvoerrechten de gebroeders Verdussen als boekverkoopers ten zeerste bekommerde, want, te oordeelen naar hun correspondentie deden ze veel zaken met het buitenland, Lyon, Keulen, Francfort, Genève, Parijs, Amsterdam, Utrecht, enz. Ook met Italië en natuurlijk veel met Spanje. Dit wordt o.a. bevestigd door hetgeen Balthasar Moretus, verscheidene jaren later nog, in 1763, aan J.C. Peez en Bader te Regensburg schreef. Onder al de Antwerpsche boekverkoopers zijn het de Verdussen's, die het meest zaken doen met het buitenland, verzekerde Moretus, en dit was zoo al sedert lange jaren (Arch. Plantin. Reg. CCLXXXVI). Hun handel was bovendien hoofdzakelijk een ruilhandel, die door het innen van ‘licenten’ zeker niet vergemakkelijkt werd. Over deze speciale manier van handel drijven bevatten de brievan de Verdussen's zeer belangrijke bijzonderheden. Aan Jouffrouw Schönewetter, die de zaak van haar man voortzette, schrijven zij uitdrukkelijk hoe zij den handel opvatten: ‘de boecken moeten eens vermangelt worden, wilt men die connen vertieren ende degene die men daer teghen crycht die moet men sien in gelt te vercoopen ende dit is de conditie ende maniere van den boekhandel’ (Brief XXVII). Meestal stonden ze onwrikbaar op dat standpunt. Tot Jan Arnold Cholin te Francfort, die een zijner werken tegen de hunne niet wilde ‘vermangelen’ en alleen tegen betaling in geld wilde leveren, zegden zij zeer beslist: ‘dat staet Ul. lieber en vrij, ende mocht dat doen, altijt wij en sullen de selve, noch oock eenige andere van Ul. boecken oyt in gelt betaelen, hetwelck in mijn leven niet doen en sal....’ (Brief CXX). Eenigen tijd later schrijven zij nog beslister aan denzelfden boekhandelaar: ‘Soo Ul. van onse boecken daer niet wilt teghen neemen, soo moet Ul. de uwe op uwen solder houden, want wij absoluut uwe boecken inder eeuwicheyt niet in gelt en sult ontbieden....’ (Brief CXLIV). Niet willen ruilen beschouwden zij vanwege boekhandelaars als | |
[pagina 336]
| |
een onvriendelijke daad. Zoo beschuldigen zij Sr. Jacob van Meurs van afgunst omdat hij een zijner uitgaven, een werk van Cornelius a Lapide, niet vermangelen wilde. Dat deed hij: ‘pour raison de la jalousie en la negoce’ schreven zij aan J.B. Schönewetter, en zij voegden er het bekende Latijnsche spreekwoord bij: figulus figulum odit (de eene pottebakker benijdt den andere) (Brief CIX). Talrijk zijn de voorbeelden van aanbiedingen door hen aan andere drukkers gedaan om hun uitgaven te ruilen of te ‘mangelen’ zooals zij het heeten. Meestal ruilden zij de boeken in losse vellen, ‘schange à la feuille contre feuille’ (Brief V). Enkele cijfers geven een denkbeeld van den omvang welke die ruilhandel soms nam. ‘Vos graces nous doivent encor 9558 feuilles en livres de votre impression de la derniere change’, schrijven de Verdussen's aan den uitgever Horace Boissat te Lyon. Alleen de uitgever die zelf ‘niet veel besonders gedrukt en (had) om boeken tegen te connen mangelen’, zag zich genoodzaakt om ‘meestal in geld te coopen’ (Brief XII). Nochtans ruilden de boekhandelaars-drukkers niet enkel hun eigen uitgaven. Zoo vragen de Verdussen's aan J.B. Schönewetter eenige in Duitschland uitgegeven boeken (quelques livres estrangers d'Allemaigne), in ruil tegen Belgische boeken, al waren het dan ook geen uitgaven van hun eigen firma (Brief XXVI). Nochtans gebruiken zij natuurlijk voor het ruilen bij voorkeur boeken van eigen ‘sorteringe’ en vermeijden zooveel mogelijk voor de ‘mangelingen’ te bezigen wat zij zelf moesten in geld betalen (Brief XLI). Aan den Parijzer boekhandelaar Antoine Bertier, die in ruil voor zijn uitgaven drukken van Moretus en Van Meurs vroeg, antwoordden de Verdussen's, dat zij hem die niet konden verschaffen. ‘Si avez besoin des sortes du Sr. Meurs y Moreto, il vous les plairat demander des dits Messieurs’ (Brief XLI). En zij geven hem tevens een lesje over de ware practijken van den ruilhandel in boeken: ‘il ny at aulcune apparence ou stil de libraire scavant, de nous demander contre votre Gonet un livre novellement imprimé, tels livres que n'avons pas’ (Brief XLI). Ook eigen uitgaven, die zij voor goede koopwaar hielden zooals breviariën e.a., werden niet zoo gemakkelijk voor den ruil gebezigd. Men hoeft maar na te gaan hoeveel voorwaarden de Verdussen's stellen bij een ruil in dien aard met Horace Boissat (Brief XXIX). Bij het ruilen der boeken blad tegen blad werd natuurlijk ookrekening gehouden met de hoedanigheid van het papier en met het | |
[pagina 337]
| |
belang van het drukwerk. Rubricata of ‘Livres rouge et noir’, konden bv. moeilijk geruild worden tegen gewoon zwart gedrukte boeken (Brief VI). Buitengewoon interessant is in dit opzicht de vergelijking, die de Verdussen's maken, om tot ‘een rechte ende equitable mangelinge’ te komen, tusschen hun uitgave van Herman Busenbaum's Medulla Theologiae en de in 24o uitgave van Virgilius en Q. Curtius door Daniel Elsevier (1670) (Brief LXXVII). Tot de handelspractijken in gebruik bij de boekhandelaars dier dagen behoorde ook het verkoopen van hun uitgaven per riem. Zoo althans bood Pierre Chouet uit Genève tal van boeken te koop aan bij de Verdussen's, ‘tous à 5 flor. la rame, monnaye de France’. Mogen wij de Verdussen's gelooven, dan deden andere boekhandelaars van Genève dit ook: ‘comme souloyent neantmoins faire les messieurs libraires de Genève icij devant’. Samuel Chouet, Pierre's opvolger, wilde echter op die wijze niet meer verkoopen. Hij leverde zijn uitgave nog alleen ‘à la pièce’ (Brief XLVII). Van een dergelijke wijze van boeken te verkoopen per riem is ook nog sprake in een brief aan den Brusselschen uitgever F. Foppens (XXXI). Jouffrouw Vivien, weduwe van den drukker Balthasar, likwideerde de zaak van haar man en ‘presenteerde’ de boeken aan de Verdussen's’ voor een oort het blat’. Haar Tribonianus Belgicus, uitgaaf van den Antwerpschen advocaat en schepen Antoon Anselmo, verlangden zij te koopen ‘voor 5 gl. den riem’. Helder licht wordt door de brieven der Verdussen's ook geworpen op een typisch geval van typographischen namaak zonder eenige inachtneming van het eigendomsrecht. Wat zijn wij hier nog ver van de bepalingen der Berner Conventie! De berekeningen, aarzelingen en listen, die met een dergelijke contrefaçon gepaard gingen, zijn soms alles behalve stichtelijk. Het geldt hier het destijds zeer populaire werk van den predikheer Jean Baptiste Gonet Clypeus theologiae thomisticae contra novos ejus impugnatores, dat vooral in Spanje, de Nederlanden en Duitschland goed verkocht werd (Brieven XXV en XLVIII) en juist daarom de Verdussen's, die in deze landen veel zaken dreven (Brief XXXI) een bijzonder belang inboezemende. Op alle mogelijke manieren trachtten zij dit boek in hun gewoon fonds te krijgen. Zij hadden gehoord, dat Antoine Bertier te Parijs het boek ging drukken, en vroegen op 31 Mei 1669 aan Claude Josse, Bertier's collega te Parijs, hoever het al gevorderd was (Brief XXV). Eenige | |
[pagina 338]
| |
weken later richtten zij zich tot Bertier zelf (Brief XXV) om hem mede te deelen, dat er iemand in hun streek zich gereed maakte om zijn uitgaaf van Gonet's Theologie onmiddellijk na te drukken. Zij kenden echter een middeltje om den ongewenschten concurrent den lust daartoe te ontnemen. ‘Zend ons, schreven zij aan Bertier, zoodra het boek verschijnt een flink aantal exemplaren 50 of meer in ruil tegen boeken van ons, wij zullen het hier op de markt brengen en van nadrukken zal er geen sprake meer zijn; ‘la personne qui at intencion de copier les dit livre changerat alors bien d'intencion, lorsqu'il voijrat que nous envoijerés icij en abondance en change, et fairons alors aussi nos devoires affin qu'il le lesce de son inclination.’ Het pittige van de zaak is nu, dat de Verdussen's weinig ruiterlijk, maar wellicht met die eigenschap, die enkelen gewillig den naam van handelsgevatheid zouden geven, te zelfder tijd aan het onderhandelen zijn met dien ongenoemde, die niemand anders bleek te zijn dan hun vriend J.B. Schönwetter te Francfort. Op 23 Juli 1669 vroegen zij hem of hij bij zijn voornemen bleef om Gonet's Theologie na te drukken ten einde te kunnen beslissen of zij te Parijs of wel te Francfort hun bestellingen zouden doen (Brief XXV)I. Op 9 December 1669 schreven zij aan Schönwetter van F. Foppens vernomen te hebben, dat Bertier's Gonet-uitgave eerlang ging verschijnen, en nogmaals vroegen zij of de Francforter nog van plan was om dien Gonet te drukken (Brief XXXVIII). Het voorstel dat zij aan Bertier gedaan hadden, werd waarschijnlijk niet gunstig aangenomen, want in den brief aan Schönwetter, noemen zij Bertier ‘un homme terrible pour parvoir faire quelque négoce avec’, en nu willen zij volstrekt Schönwetter bewegen, den Gonet te drukken, zoo spoedig mogelijk, om te beletten dat Bertier's uitgave hun de loef afsteekt, ‘affin qu'il ne remply par toute de son édition....’. Moest Schönwetter tot die uitgaaf niet besluiten, dan zeggen de Verdussen's zelf de onderneming te willen wagen met een paar Antwerpsche collega's, ‘a 3 ou 4 en compagnie’ (Brief XXXVIII); maar in geval de Francforter drukker er toe overging, schrijven zij hem, zouden zij er van afzien: ‘Si vous le desirés encore faire nous desisterons à y penser’. Op 12 December 1669 beproeven de Verdsusen's nogmaals een aantal exemplaren van Bertier's Gonet in gunstige voorwaarden te krijgen. Bertier had hun voorgesteld te ruilen tegen de Opera van Cornelius a Lapide, pas verschenen bij Meursius, en de Anna- | |
[pagina 339]
| |
les Ecclesiastici van Baronius, door Moretus uitgegeven, maar zij verklaarden die voorstellen onaanneembaar. Zij stelden een anderen ruil voor, en nogmaals legden zij er nadruk op, dat het Bertier's belang was hun zooveel Gonet's als mogelijk te bezorgen om te beletten dat men het werk te Antwerpen zou nadrukken! (Brief XLI). Hier zoeken ze dus gunstige koopvoorwaarden los te maken door te dreigen met iets dat ze feitelijk zelf trachten uit te lokken of te verwezenlijken. Ze drijven het nog verder. Op 31 Maart 1670 zenden zij zelf het eerste exemplaar, dat ze door tusschenkomst van Sieur Foppens van Bertier's Gonet-uitgave ontvangen hadden, aan Schönwetter opdat hij het spoedig zou nadrukken. Zij voegen er zelfs tal van raadgevingen bij om de nieuwe uitgave nog aantrekkelijker te maken en des te beter te kunnen concurreeren tegen Bertier (Brief XLVIII). Zoodra ze zeker weten dat Schönwetter aan het werk gaat, zullen zij hun correspondenten overal verwittigen opdat ze van de Parijsche uitgaaf niets zouden bestellen en wachten tot Schönwetter klaar was. Ook de boekverkoopers van Lyon, verzekerden de Verdussen's, zouden de voorkeur aan Schönwetter's nadruk geven, want ‘ils ne peuvent pas accomoder d'avantage avec le Sr. Bertier de Paris’. De Verdussen's leggen intusschen uit waarom zij zelf den nadruk niet maken, alleen of in compagnie zooals zij reeds hadden aangekondigd. Zij hadden namelijk aan Schönwetter hun woord gegeven hem den nadruk over te laten; hij had hun beloofd zooveel exemplaren van den nadruk te ruilen tegen boeken van hun fonds, blad voor blad; en zij hadden op dat oogenblik de handen te vol met het drukken van de werken van Christinaeus. Toch schijnen de Verdussen's hun plan om Gonet te Antwerpen na te drukken niet zoo geheel te hebben opgegeven, zooals blijkt uit een schrijven van 2 Mei 1670 waar ze aan Huguetan en Barbier te Lyon vragen hoeveel exemplaren zij van hun eventueelen Antwerpschen druk zouden bestellen. De Verdussen's omringen zich eerst van alle noodige inlichtingen om zeker te spelen. Op 4 Juli 1670 echter laten zij aan Laurent Anisson weten, dat zij er nu bepaald van afgezien hebben Gonet's Theologie zelf te herdrukken, daar zulks in Duitschland gebeurt en zij er zooveel exemplaren zullen van kunnen krijgen als ze willen (Brief LXII). Intusschen zien wij, dat de Verdussen's zich trachten een voorraad Gonet's te verzekeren bij Guillaume de la Court te Bordeaux, | |
[pagina 340]
| |
die dat werk ook gedrukt had. Zij onderhandelen over de ‘mangeling’ met werken van hun uitgaaf in een brief van 11 Juli 1670 (Brief LXV). Indien de la Court hun voorstellen niet aannam, zouden ze toch niet verlegen zijn, want dan zouden ze zich in Duitschland kunnen voorzien, waar Gonet's werk, naar zij hoorden, weldra ging verschijnen. Bij Schönwetter blijven zij evenwel voort aandringen (Brief LXVII) opdat hij het drukken zou. In een brief van 28 Juli 1670 schrijven zij hem zelfs gehoord te hebben, dat hij met het werk begonnen was en zij vragen hem een proefblad om het naar hun correspondent in Spanje te zenden. Zoodra deze zal weten, dat er werkelijk een Duitsche goedkoopere druk te verwachten is, zal hij geen bestellingen in Frankrijk meer doen. Toen het nu eindelijk bleek, dat Schönwetter niet te vinden was voor een Gonet-druk, zouden de Verdussen's dan toch de handen aan het werk slaan. Dit laten ze op 26 November 1670 weten aan Joan Willem Friesen te Keulen (Brief ILXXX). ‘Wij hebben begost te drucken de Gonet Theologia fol. 5 vol. conform gelyck die nu lest tot Parijs gedruckt sijn’, kondigen zij aan, en voegen bij hun brief een staal van papier en druk. De ‘Messieurs’ die van de messe te Francfort waren teruggekeerd, hadden medegedeeld, dat Schönwetter er niet aan dacht een Gonet te drukken, en toen hadden de Verdussen's ‘met differente compagnons’ te Antwerpen en te Brussel, nl. Foppens, ‘geresolveert dito boek op de perse te leggen’. Laurent Anisson, die na de Francforter messe naar Antwerpen gekomen was, had zelfs de verbintenis aangegaan een groot aantal exemplaren van den ontworpen Antwerpschen druk te nemen. Op 8 December 1670 vernemen wij weder wat nieuws over de Gonet-uitgave, waarmede de Verdussen's wenschen te werken. Ze hadden gehoord, dat J.W. Friesen er zelf een wilde drukken en nu zoeken ze met hem een accoord te sluiten om dit te beletten of om desnoods zelf van hun eigen plannen af te zien. De drie voorstellen die zij aan J.W. Friesen voorlegden, bevinden zich onder no. LXXX. Reeds op 11 December 1670 bleek dit accoord met Friesen gesloten te zijn want op dien dag schrijven de Verdussen's aan Arnaud en Borde te Lyon, dat Gonet te Keulen herdrukt wordt en dat zij hun aandeel hebben in dien herdruk, die tegen e.k. Paschen moest gereed zijn. Ingeval Arnaud en Borde exemplaren van die | |
[pagina 341]
| |
uitgaven wenschten te bestellen, moesten zij het dan al vast maar doen, de Verdussen's zouden de boeken rechtstreeks uit Keulen doen opzenden (Brief LXXXI). Op denzelfden dag schrijven zij hetzelfde aan Huguetan en Barbier te Lyon (Brief LXXXII) en eenige dagen later op 2 Januari 1671 bevestigen ze dit nog aan L. Anisson, ook te Lyon; Friesen drukt zijn Gonet, verzekeren ze, met acht persen om voor Paaschmesse klaar te komen (Brief LXXXIV) Friesen hield woord, de Theologie van Gonet verscheen bij hem en de Verdussen's kregen zooveel exemplaren tot hun beschikking als ze maar wilden. Ze boden het werk aan L. Anisson te koop op 13 November 1671 tegen 42 florijnen, op voorwaarde dat hij het op zijn kosten van Keulen uit liet verzenden naar Lyon. Uit onze correspondentie blijkt ook welke winst de Verdussen's met een dergelijken voortverkoop hoopten te verwezenlijken. In brief CXII beweren zij nl. aan Friesen niet meer dan 22 florijnen per exemplaar voor de Theologie te willen betalen en dan nog wel in mangeling van boeken hunner uitgave. En daar Friesen hun niet gemakkelijk hun zin scheen te geven, vinden ze nu ineens zijn uitgave zeer gebrekkig. Erwerd hun uit het buitenland geschreven, bevestigen zij, dat Friesen's Gonet ‘soo vol fouten gedruckt is, dat het een schande is’. Er zijn ‘met duysende fouten’ in, zoodat het boek er ‘een quade reputatie begindt door te krijgen’ en zij er geen meer van begeeren. Zij willen de uitgave van Parijs liever veel meerder betalen ‘omdat ze correcter is en op beter papier gedrukt’. Dit belet evenwel niet dat verscheidene maanden later de Verdussen's aan Friesen weer voorstellen doen om 40 à 50 exemplaren van zijn Theologie van Gonet toch te mangelen, ‘blat tegen blat’, met hun uitgaven van Christinaeus en Faber, en dan nog wel voor ‘sekeren boeckverkooper van Frankrijk’. Het nadrukken van een uitgave blijkt wel degelijk, naar de opvatting van de zeventiende-eeuwsche drukkers en boekhandelaars of een soort van represaillemaatregel of een soort van noodweer te zijn geweest. Zoodra zij geen voldoende aantal exemplaren van een of ander werk konden krijgen tegen de door hun gestelde voorwaarden, of wanneer zij een uitgever niet dadelijk bereid vonden om een ruilhandel aan te gaan, begonnen de Verdussen's dadelijk te dreigen met namaak. Dit deden ze met Laurent Anisson om een vijftigtal exemplaren los te maken van zijn uitgave van Castillo Artiga's Alphabetum | |
[pagina 342]
| |
Marianum. ‘On nous moleste grandement pour avoir quelque bon nombre du dite livre’, schrijven zij, en zoo Anisson ze hun niet gaf zouden zij het werk eenvoudig herdrukken (Brief CI). Een soortgelijke bedreiging richtten ze tot J.B. Schönwetter voor zijn uitgave van Petrus Rota's Conciones. Dit boek, door de Antwerpsche predikanten ten zeerste geprezen, ‘joeg grootelyckx de appetijt aan’ om het na te drukken, en zoo Schönwetter hun de noodige exemplaren niet afzond, zouden zij er een contrefaçon van maken (Brief CIX e.a.). Ook Boissat en de andere ‘Messieurs van Lyon’ moesten het hooren, dat men hun boeken zou namaken, zoo zij er nog langer zoo ‘pretieux et fermés’ mede bleven. Arnaud en Borde hadden ook maar gewillig te ruilen tegen de voorwaarden, die de Verdussen's stelden, zoo niet zouden hun beste boeken herdrukt worden, niet alleen te Antwerpen, maar ook in de naburige steden en in Duitschland. Kregen de Verdussen's echter hun zin in den mangelhandel, dan was er geen sprake meer van namaak: ‘Nous ne aurons alors un cheveu sur la teste qui penserat a faire a personne quelque concurrence’ (Brief CVII). Die practijken waren algemeen. Niet alleen de Verdussen's handelden zoo, maar al de drukkers en boekverkoopers deden het: ‘Ceux de Lion copient tous les bons livres’, heet het in een brief aan J.M. Hovius te Luik (Brief CXXXII). De Antwerpsche drukker Bellerus zou zelf ook Mynsingerus gedrukt hebben, had hij kunnen voorzien dat J.A. Cholinus zoo lang met een aangekondigden druk van dit werk zou gewacht hebben (Brief CXLIV). De Verdussen's, die door zoo weinig gewetensbezwaren gehinderd werden in het nadrukken van de uitgaven hunner collega's, hadden natuurlijk niet graag dat men hen op dezelfde manier behandelde. Ze zetten de goede oude leer op haar kop en huldigden het beginsel: doet wel aan andere wat gij niet zoudt willen, dat men u deed. Zoo hadden zij bv. gehoord, dat men voornemens was den Commentarius op het oude en nieuwe testament van den Antwerpschen Jezuïet Jacob Tirinus, in 1668 door hun firma gedrukt, te Lyon na te maken. Dat verontrustte hen zeer en ze verzochten hun vrienden Huguetan en Barbier te Lyon dringend om alles te doen wat in hun macht was om dit te beletten. Zij beloofden aan degenen, die den Tirinus wilden namaken, zooveel exemplaren in ruil van hun uitgave als zij er maar zouden verlangen (Brief XX en LXIII) Ook voor hun uitgaaf van Busenbaum's Medulla Theologiae ver- | |
[pagina 343]
| |
keerden zij in dergelijken angst. In 1669 hadden zij in het sterfhuis van Mommaerts te Brussel, de overblijvende exemplaren afgekocht van de uitgave, die deze drukker daar in 1658 van had bezorgd. De privilegies voor Mommaerts' uitgave hadden zij zich ook aangeschaft, en nu waren zij voornemens een herdruk van de Medulla Theologiae te maken, toen zij vernamen, dat Nicolas de Rache te Rijssel hetzelfde inzicht had. Dringend verzoeken zij De Rache daarvan af te zien en doen hem daarbij de mooiste beloften voor het geval hij exemplaren van hun ontworpen uitgaaf mocht verlangen. De Verdussen's lieten Busenbaum's werk verschijnen in 1671. Ze schreven met nog meer verontrusting aan J. Math. Hovius te Luik toen zij hoorden dat hij hun Graduale in folio en Foppens' Antiphonarium (Brief CLI) nadrukken wilde en dan nog wel heelemaal ten einde de nieuwe uitgaven te kunnen aanbieden ‘à un vil prix pour par icelle nuir et ruiner nostre impression’. Zij konden niet begrijpen waarom Hovius hun dat aandeed: ‘ce que avons entendu avec un tres grand estonnement, à cause que ne pouvons penser que nous vous aurions donné quelque occasion pour nous faire un tel guerre et concurrence, et un si grand tort et intres....’ (Brief CXXXII). Zij konden het niet gelooven. Hovius was ‘une personne trop scavant et de melieur reputasion’ om zoo iets te doen. Zij schreven hem, dat zij het papier voor een nieuwe uitgave van hun Graduale reeds in huis hadden en dat verscheidene ‘hommes doctes et scavants’ reeds met het verbeteren bezig waren. Zij smeeken Hovius om van zijn voornemen af te zien en belooven hem te beloonen voor dit verwachte blijk van vriendschap: ‘Seront tres grandement obligé envers vos graces toute la vie’. Wij begrijpen best dien uiterst nederigen en vleienden toon der Verdussen's tegenover Hovius. Zij wisten zeer goed, dat zij in rechte geen vat op hem hadden. Zij konden hem niet beletten hun uitgaven na te maken: ‘Nous vous ne pouvons défendre cela par nos privileges, ne estant subject à icelles, demeurant dedans un pays neutre et indépent de nous....’ (Brief CLI). Het was dus alleen met diplomatische vriendelijkheden, dat zij hun doel konden bereiken. Zij lieten het niet bij innemende woorden, zij boden Hovius ook stoffelijke voordelen aan. Zoo vinden wij in onze correspondentie de buitengewoon gunstige voorwaarden, die zij den Luikschen boekhandelaar stellen voor het drukken van enkele zijner uitgaven (zie aanhangsel Brief CLI). Alles om het namaken van hun Graduale te voorkomen. | |
[pagina 344]
| |
De toon der Verdussen's klonk heel anders toen zij stonden voor een vakgenoot, die een hunner uitgaven drukken wilde en op wien ze krachtens hun privilegies wel vat hadden. Zij hadden nog steeds het monopolie voor de plakkaten en druksels betreffende het muntwezen, dat hun vader hun nagelaten had. Zij bezaten o.a. een groote hoeveelheid in hout gesneden muntvoorstellingen, die hun ‘eenige duysende guldens gecost’ hadden en waarmede ze hun valuatie- of assaijboekenGa naar voetnoot1) samenstelden (Brief CXL). Nu hadden Joffrouw en Sr Mercelis Velpius te Brussel een ‘plakkaet van de munte’ gedrukt en dadelijk werden ze streng daarover aangepakt door de Verdussen's, aan (wie) het alleen ‘competeerde’ dit te drukken. Zij konden zich ‘niet genoech verwonderen van de stouticheyt sulcx te ondernemen’. De man zaliger van Joffrouw Velpius ‘soudeget niet eens hebben derven peysen te doen hetgene’ zijn vrouw nu begaan had! De Verdussen's verboden formeel met dergelijke drukken voort te gaan. Zelfs wanneer Joffrouw Velpius daartoe aangezocht werd door een van de ‘Heeren generaals oft yemant anders wegen den raet’ moest zij weigeren en die heeren naar de Verdussen's verwijzen. ‘Bij foute van persisteringe’ van namaak zouden de Verdussen's haar daarover dadelijk in recht aanspreken. Zij zouden ‘cito overkomen’ naar Brussel om ‘pront consily’ te ‘ageren’ tegen haar vergrijp (Brief CXLIII). Dit recht tot drukken der officiëele stukken, betrekking hebbende op het muntwezen, was een oude twistappel tusschen de Verdussen's en de Velpiussen. Reeds in 1609 kwam Hieronymus I, de grootvader van onze correspondenten, dienaangaande in botsing met Rutger Velpius. In 1607 had H. Verdussen een algemeen privilegie bekomen voor het drukken van alles wat het muntwezen aanging, maar in 1609 krijgen Rutger Velpius en Huibert Antoine een soortgelijk privilegie, zoodat de betwistingen tusschen de twee begunstigden al dadelijk hun gang gingen. Op de klacht van H. Verdussen, dat sommige zijner confraters inbreuk maakten op zijn recht, werd zijn privilegie van 1607 in 1610 vernieuwd. Dit monopolie werd nogmaals bevestigd ten voordeele van zijn zoon, Hieronymus Verdussen II, in 1643Ga naar voetnoot2). Wij kunnen ons gemakkelijk de ergernis der Verdussen's voor- | |
[pagina 345]
| |
stellen toen ze van Florian Anisson uit Madrid vernamen, dat Sr Boissat uit Lyon niet alleen hun Spaansche Don-Quixotte-uitgave had nagemaakt, maar bovendien het boek onder hun naam had uitgegeven om het aldus gemakkelijker in Spanje te verspreiden, waar de Antwerpsche uitgave als ‘bon et correcte’ (Brief CXXV) bekend stond. Wij begrijpen, dat ze daarover bitter schrijven: ‘ce n'est un faict d'un homme et libraire d'honneur’. Zonder Boissat's uitgave gezien te hebben gaan zij er al dadelijk de waarde van verminderen. Zij zal, schrijven ze, stellig gedrukt zijn ‘al ordinaire sur papier miserable qu'il n'est aulcunement collé et plein de fautes à leur ordinaire’ (Brief CXXI). De aangewezen weerwraak ‘legitime revence’ (Brief CXXV), was natuurlijk de namaak van een van Boissat's uitgaven. De Verdussen's draalden daar niet lang mede. Pas hadden ze op 9 Februari 1672 kennis van Boissat's kwade practijken of zij begonnen een contrefaçon van Ignatius de Zuleta's Jacobus door Boissat en Remeus uitgegeven. Tegen Paschen van hetzelfde jaar waren ze daar mede klaar. Typisch is het nu wel, dat Boissat, zoodra hij dit vernam, zich op zijn beurt boos maakte en daarover een verontwaardigden brief aan de Verdussen's schreef. Hoe gevat en raak deze hem antwoorden zien wij in brief CXXV. Uit de briefwisseling der Verdussen's blijkt, dat Antwerpen en Lyon op het gebied der boekenuitgave in dien tijd fel met elkander concurreerden. De nadruk van elkanders boeken was een der meest gebruikte middelen tot mededinging. Een kenschetsend bewijs voor dezen gemoedstoestand bij de Antwerpenaars vinden wij in een brief aan J.M. Hovius (Brief CLI). De Luiksche boekhandelaar bezat geen exemplaren meer van Thomas Compton's Theologia, die hij in 1658-1662 gedrukt had. Uit Lyon werd bij de Verdussen's om dat werk gevraagd, en tevens werd daarbij gemeld, dat het te Lyon nagemaakt zou worden indien het in België niet meer te krijgen was. Dadelijk dringen de Verdussen's bij Hovius aan om het met zijn ‘volunté et consent’ zelf te mogen drukken te Antwerpen en daarbij maken ze de volgende veelzeggende opmerking: ‘Ce que serait mieux que de le laisser faire par les Lionnais, qui ont assez de sortes pour nous tourmenter avec leurs livres....’. In deze concurrentie tegen Lyon en andere typographische centrums zooals Keulenen Francfort bv. geven de Antwerpsche druk- | |
[pagina 346]
| |
kers steeds hoog op van de voortreffelijkheid hunner uitgaven. Vergeleken bij de uitheemsche leken hun de Antwerpsche boeken steeds beter verzorgd. De ‘Messieurs van Duytschland’, schrijven de Verdussen's, ‘drucken op vuyle miserable slechte papier’ (Brief CXXII), en een Antwerpsche druk uit het Plantijnsche werkhuis achten zij het dubbel waard van een Lyonschen druk van Anisson. Dat standhouden der oude Plantijnsche faam en de erkenning daarvan door de andere Antwerpsche drukkers van dien tijd is wel meldenswaardig. De Verdussen's, die de overblijvende exemplaren van de Baronius-uitgave van Moretus hadden afgekocht, prijzen in een brief aan Arnaud en Borde te Lyon de typographische waarde van dit werk. Die lof luidt niet enkel als een aanbeveling van koopwaar, er klinkt ook iets in als Antwerpsche stedetrots: ‘L'édition du dit Baronius de Plantin serat toujours estimé le doble melieur que celle du Sr. Anisson’. ‘Il est certain que l'impression de Plantin est tres correct et faict avec un beau gros caractère et sur tres bon papier en 12 gros volumes faisant un grand monstre sur les bibliotheques, et celle du Sr. Anisson, serat imprimé incorrect sur papier miserable ordinaire de vos quartiers’. Met het oog op den papierhandel in onze gewesten kunnen de brieven der Verdussen's ook met vrucht geraadpleegd worden. De Verdussen's schijnen, naar hun brieven te oordeelen, bijna uitsluitend hun papier in Holland en in het land van Luik gekocht te hebben. In de 17e eeuw was Holland de groote stapelplaats van het papier in Europa. De Zwitsersche, Duitsche en later vooral Fransche fabrikanten zonden hun papier naar Holland, vanwaar het dan verder verspreid werd. De Hollandsche kooplieden hadden agenten in Frankrijk om daar het papier op te koopen. Verscheidene dier agenten, nl. de Van Gangelt's, de Van Tongeren's e.a. vestigden zich metterwoon te Angoulème, en wisten zich daar van het grootste gedeelte der papierproductie meester te maken, zoo zij zelf geen eigenaars werden van de molens. Dit duurde tot aan de intrekking van het Edikt van Nantes, dat deze Hollandsche agenten naar hun land deed terugkeeren, gevolgd door tal van gereformeerde werklieden, die er veel toe bijdroegen om de papiernijverheid in Holland tot hoogen bloei te brengenGa naar voetnoot1). De Verdussen's doen belangrijke papierbestellingen bij Cornelis de Haes en zijn zoon Antoon; bij Livinus en IJsbrand Vincent; en | |
[pagina 347]
| |
bij Coppenol en Schulerus, allen te Amsterdam. In de brieven van die firma's komen niet onbelangrijke inlichtingen voor over de gebruikte papiersoorten, hun formaten, gewicht, hoedanigheid, prijs en dies meer. Verder bestelden de Verdussen's ook papier bij een zekeren Jacques Taillard te Hoei. Of dit een papierverkooper of een fabrikant was, hebben archiefopzoekingen ons niet kunnen leeren, maar de brieven der Verdussen's (XI-XV) bewijzen, dat Taillard wel degelijk een papierfabrikant was. De groote hoeveelheid riemen, die besteld worden; de overeenkomst om tweemaandelijks 100 riemen van het zelfde papier te leveren, de aanbeveling om er op te waken (de tenir toutjours la bonne main) dat het papier altijd goed wit en zwaar zou zijn, wijzen inderdaad meer op een fabrikant dan op een verkooper; en de nota der Verdussen's, onder no. XXXV, laat daaromtrent geen twijfel meer over. Zij bestellen hem geen papier meer omdat hij het ‘te veel slecht maeckt voor sijnen prijs’. Een ander papierleveraar der Verdussen's was De Waerem te Luik (Brief XCVI). Deze was stellig ook een fabrikant, zooals blijkt uit brief XXXIV, waarin hem gezegd wordt hoe hij het bestelde papier moet maken: ‘il le foudroit faire raisonable et pesant’; ook uit brief XCVI: ‘nous vous prions.... de nous vouloir faire cito par le premier une partie de deus cent et septante rames du dit petit Bastard’. De brieven der Verdussen's vermelden ons dus twee Belgische papierfabrikanten uit de 17e eeuw over wie tot hiertoe, bij ons weten, niets bekend was. Wij leeren ook uit deze brieven, dat de Verdussen's zich letters en matrijzen aanschaften te Amsterdam bij Abraham van Dyck. Zij verzochten hun vriend Joachim van Metelen op 15 April 1672 om aan de erfgenamen van dien lettergieter een achterstallige rekening te betalen (Brief CLX) en toen zij vernomen hadden, dat de gieterij van wijlen Sr. Abraham van Dyck zou verkocht worden wenschten zij door Joachim van Metelen zoo haast mogelijk den nieuwen eigenaar te kennen om hem bestellingen te doen. In het geval de gieterij stuksgewijze verkocht werd, hadden zij gaarne de matrijzen gekocht van een Cicero-Romeinletter, die Van Dyck destijds voor hen gegoten had. Deze Abraham was de zoon van den beroemden Christoffel van Dyck, den snijder van de prachtige lettertypen, die de Elsevier's hebben beroemd gemaakt. Brief LII verdient ook onze bijzondere aandacht. Hij onthult | |
[pagina 348]
| |
ons zekere eigenaardige boekhandelspractijken dier dagen. Zoo vernemen wij daar o.a. dat de Augustijner monniken met de firma Verdussen een soort van overeenkomst hadden afgesloten, waarbij deze laatste voor drie jaren het monopolie verkreeg voor de leverantie der schoolboeken, ‘auctores’, in de onderwijsinrichtingen dier orde, mits betaling van een jaarlijksche som van 50 gl. Ten gevolge der ‘quade tijden’ werden er echter maar weiing ‘auctores’ in de scholen ‘gebruyckt ende geexpliceert’, en de Verdussen's oordeelden dat het in deze omstandigheden ‘suer gelt’ betalen was voor een monopolie, dat hun niet veel opbracht. Toen gaven zij aan den Provinciaal E.P. Bolij den raad door het kapittel een commissie van enkele paters te laten aanstellen, die in overleg met de Verdussen's, twee driejaarlijksche catalogen zouden maken, één voor de groote en één voor de kleine steden, waarin al de boeken zouden vermeld worden die zij voor het schoolgebruik bestemden. Dan zou den E.P. Provinciaal ‘met goede reden ende auctoriteyt’ al de scholen der orde kunnen verplichten enkel boeken te kiezen, die op een van die catalogussen voorkwamen. Op deze wijze zouden de Verdussen's geen boeken drukken, die later niet in de scholen benuttigd werden en aldus ook geen schade lijden. Uit meer dan een brief blijkt ook, dat de geestelijken in dien tijd vaak boekhandel dreven. Bepaalde kloosters schaften zich bij drukkers de heele oplaag van diurnalen of breviarien hunner orde aan en verkochten ze dan verder. De Verdussen's konden bv. aan hun klanten sommige diurnalen eerst leveren nadat zij die aan den E.P. Syndicus van de orde tegen baar geld gekocht hadden (Brief XCVII). De ‘patres Carmeliten’ ‘presenteerden’ te Antwerpen de Theologia van Petrus Cornaeus ‘te vercoopen tot 3 Rycxdaelders in gelt dewelcke sij seggen datse becomen van Francfort van hunne patres aen hun gesonden’ (Brief CIII). De Verdussen's raden den E.P. Joseph de Ste Catherine te Parijs aan een voorraad hunner Breviariën op te doen, vooraleer ze naar Spanje of Italië zouden verzonden worden (Brief CVI) en in een brief gericht aan J.W. Friesen te Keulen klagen zij er bitter over, dat deze uitgever tegen lagen prijs zijn Gonet-druk ‘in abondantie’ verkocht te Leuven, Gent, Brussel en elders aan de paters Jezuïeten, die ze nu ‘aen yder presenteerden’, zoodanig, dat het voor den boekhandel niet meer mogelijk was nog een exemplaar van dit boek te verkoopen. Dit is ‘gans tegen den stiel ende bonos mores’ schrij ven de Verdussen's. Hun brieven brengen ook meer dan één belangwekkende bijzon- | |
[pagina 349]
| |
derheid aan voor de kennis van het binnen- en buitenlandsch goederenverkeer, de prijzen die daarvoor betaald werden, de wegen die daarbij gevolgd en de havens die daarbij als vertrek- en aanlegplaats gebruikt werden. Er bestond een regelmatig en druk verkeer tusschen Antwerpen en Lyon. De voerlieden, die daarvoor zorgden, waren Adriaan van Wijngaarden of De la Vigne en Jan Debbout. Ze ontvingen 20 gulden Fransch geld voor elke honderd kilogram vervoerde waar, tollen inbegrepen. Op 20 April 1670 sluiten de Verdussen's een nieuwe overeenkomst, waarbij de vervoerkosten bepaald worden op 17 gulden Fransch geld, ‘poid de marcq’. Dit contract bevindt zich onder no. LI. In 1672 ontstond er tusschen Arnaud en Borde uit Lyon en de Verdussen's een betwisting aangaande die vervoerkosten. De gewoonte was, dat de Antwerpenaars die voor hun rekening namen tot aan Lyon, en de Lyoneesche verzenders omgekeerd tot aan Antwerpen. Arnaud en Borde stelden nu voor, dat de Verdussen's hun boeken op hun kosten zouden verzenden tot aan Parijs, de rest der verzending van Parijs naar Lyon zouden zij voor hun rekening nemen. Omgekeerd zouden Arnaud en Borde hun verzendingen ook betalen tot aan Parijs en de Verdussen's zouden dan verder te betalen hebben van Parijs naar Antwerpen. Daarop konden de Antwerpenaars onmogelijk ingaan. Zij vonden dit voorstel ‘tres inique, irraisonnable et injuste’. De vervoerkosten van Lyon naar Parijs bedroegen maar 6 fl. 10 pat. per honderd kilogram, terwijl die van Antwerpen naar Parijs 11 francs of florijnen in Fransch geld beliepen (Brief CVII). Een enkelen keer verzonden de Verdussen's boeken aan Arnaud en Borde in die voorwaarden, maar met heel veel tegenstribbelingen. Zij vroegen aan de Lyoneezen de onkosten te dragen tot aan Sedan, zij zouden ze dan van Sedan tot Antwerpen op zich nemen (Brief CXXIII). De definitieve overeenkomst zal wel liggen in het accoord dat de Verdussen's op 15 Februari sloten met de voerlieden Van Wyngaert en Debbout, waarbij het vervoer naar Parijs berekend wordt tegen 8 gulden Brabantsch per 100 pond gewicht (Brief CXXVI). Bij hun aankomst te Lyon vertoefden de voerlieden daar drie dagen om de vrachten, die zij naar Antwerpen moesten medenemen, op te laden. Zoo de handelaars te Lyon daar meer tijd voor noodig hadden, dan moesten zij al de verblijfkosten der voerlieden en het onderhoud der paarden aldaar betalen. | |
[pagina 350]
| |
Het beste seizoen voor dien vervoerdienst was de maand Juli (Brief XX). De voerlieden reden rechtstreeks naar Lyon of deden eerst Parijs aan. In het eerste geval duurde de reis drie weken (Brief XXI). Het gebeurde nog al eens dat er zich onderweg moeilijkheden voordeden. Zoo verzochten de Verdussen's op 12 Juli 1669 hun vrienden Huguetan en Barbier te Lyon de voerlieden behulpzaam te zijn in geval zij ‘omtrent Chalons oft Lion eenige molestie leden om te mogen passeren’ (Brief XXIII). De reden waarom Parijs al eens vermeden werd lag in de protectionistische maatregelen, door de Parijzer boekhandelaars getroffen, ten einde de concurrentie der uitheemsche boeken te beletten. Sommige boeken mochten Parijs niet binnen gebracht worden (Brief LIII en LXIV). Dit was al vooreerst het geval met al de nadrukken van werken, voor dewelke een Parijzer drukker een privilegie had. De reis naar Lyon over Rheims was minder gezocht, want slechts eens op 4 of 5 weken was daar gelegenheid toe, en de boekhandelaars van Parijs hadden zelfs te Rheims een onderzoekingsdienst ingesteld om te zien of er in de balen die langs daar verzonden werden, geen belastbare of verboden boeken staken (Brief LXXXI). Om die moeilijkheden te vermijden zonden de Verdussen's wel eens hun boeken over Rotterdam naar Rouen, vanwaar ze dan Lyon bereikten zonder door Parijs te gaan (Brief LIII). Het vervoer naar Holland geschiedde meestal per boot. Na den Winter, zoodra ‘het water openging’ begon dat verkeer (Brief CXXXVIII). Verzendingen uit Holland werden te Utrecht geconsigneerd aan den Schipper op Antwerpen (Brief IX en X). In de brieven der Verdussen's is ook herhaaldelijk sprake van boekenverzendingen naar Spanje en Portugal, naar de havens van Lissabon, Bilbao, Cadix, en St. Sebastiano. In elk dier steden hadden zij correspondenten aan wie zij hun waar consigneerden. Te Lissabon was het Henrique De Moor, koopman aldaar; te Bilbao, Pedro y Gaspar Haverlandt; en later Pedro y Juan Bant De Vos; te Cadix, Juan van de Plas; zooals uit de namen blijkt, al Vlaamsche kooplieden, die zich in Spanje hadden gevestigd. De boekenuitvoer der Verdussen's naar Spanje was zeer aanzienlijk. Zij drukten meer dan eens Spaansche werken, zooals de Obras de Gracian en den Don Quixotte, hoofdzakelijk om ze in Spanje aan den man te brengen. Niet alleen hun eigen uitgaven zonden zij daar heen, maar ook boeken van Chouet uit Genève (Brief LXXIV), van | |
[pagina 351]
| |
Foppens (Brief XXXI) in wiens uitgave van de Obras de Quevedo zij een aandeel hadden en tal van andere drukkers. Uit meer dan een brief blijkt, dat zij bij het aankoopen van boeken steeds onderzochten of ze in Spanje en Portugal goed verkoopbaar waren of niet (Brief XXXI). De boeken voor het Iberische schiereiland bestemd, werden ingescheept nu eens te Rotterdam (no. XXVIII), dan eens te Amsterdam, waar Joachim van Metelen, de goede vriend der Verdussen's zich met het zoeken van een goed schip belastte (Brief XXXI); dan weer eens te Middelburg, van waar de schipper Martin Wauters op Lissabon vaarde (no. XLIII) doch het meest te Oostende waar o.a. de neef van Hieronymus Verdussen, Jacomo Tasse, de boeken ontving, die zij hem ‘te schepe’ over Gent opstuurden (Brief XXX) om de verzending naar Spanje dan toe te vertrouwen aan Philips van Maestricht, Passchier de Moor of andere schippers (nrs. XLII, XLIV, e.a.). Als voornaamste voorzorg werd steeds bepaald, dat de boeken niet ‘op het wrack van het schip mochten geladen worden’. ‘Ul. en sal deselve int eerste noch onder op t'vrack van t'scip niet laden. Dan wel wachten tot dat het scip sijn halve ofte meer ladinghe heeft om een goede plaetse in t'scip te hebben’, zoo raden zij hun vriend Antoni Domicent te Oostende aan (Brief CLXV). Dit was een noodzakelijke maatregel om de boeken te beschermen tegen de ‘nattigheyt’ (Id. Id.). De Verdussen's namen ook, evenals de meeste Belgische kooplieden dier dagen, de voorzorg hun waar alleen toe te vertrouwen aan schepen, die uit Oostende wegzeilden onder de bescherming van het ‘convoy’, d.w.z. onder geleide van de oorlogsbodems, die de Spaansche regeering op verzoek van de Staten van Vlaanderen had uitgerust om onze koopvaardijvloot te beschermen tegen vrijbuiters van allen aard (Brief CLXV). Ook wanneer zij overzeesche verzendingen langs Hollandsche havens deden, namen zij dien veiligheidsmaatregel, vooral in tijd van oorlog. Zoo vroegen zij bv. aan hun vriend J. van Metelen, op 15 April 1672, of er ten gevolge van den oorlog door Frankrijk en Engeland tegen Holland verklaard, ‘geene resolutie genomen’ werd ‘van eenige convoy te laten gaen na Cadix en Lisbon die achter Engelant om souden varen’ (Brief CLX). Uit de brieven der Verdussen's zijn er ook heel wat biographische bijzonderheden te halen, vooral over drukkers. Voor de ge- | |
[pagina 352]
| |
schiedenis der Antwerpsche typographic is al in de eerste plaats van belang wat wij daar vernemen over Georges Remeus, een drukker van wien Frans OlthoffGa naar voetnoot1) niets anders mededeelt dan dat hij in 1655 als boekverkooper in de St. Lucasgilde te Antwerpen aangenomen werd. In het Plantijnsche archief vonden wij, dat hij Antwerpenaar was (Reg. CCXCVIII, blz. 240) en in 1652 te Venetië vertoefde, waar hij uitgaven van B. Moretus verkocht (Reg. XCII blz. 255). Het Plantijnsche archief en de brieven der Verdussen's leeren ons, dat Remeus te Lyon in vennootschap trad met Horace Boissat. Zij dreven te samen boekhandel en gaven voor gemeenschappelijke rekening boeken uit. Meer dan een belangrijke uitgave draagt beider naamGa naar voetnoot2). In het verdienstelijke werk van P. Bergmans Les Imprimeurs Belges à l'EtrangerGa naar voetnoot3) wordt G. Remeus evenwel niet vermeld. Naast andere inlichtingen over den man vinden wij in onze brieven, dat hij in 1668 overleed te Lyon, waar hij met een Fransche vrouw gehuwd was (Brieven XX, XXIX, LXIV). Over den verkoopprijs der boeken in vroeger tijd bevat de correspondentie der Verdussen's ook belangrijke gegevens. Wij sommen hier enkele prijzen op uit den hoop: Kiselius' Nilus Mysticus, vier deelen, J. Arnold Cholin te Bamberg, 1666, 18 gulden; -Theophile Raynaud's Apopompaeius, in folio, Boissat & Remeus te Lyon, 1669, 9 florijnen; - Gonet's Theologia, in folio, Guillaume de la Court te Bordeaux, 1665, 45 florijnen; - Kircherus' Magneticum naturae regnum, in 12o, Jan Jansen a Waesberge te Amsterdam, 1667, 10 gulden; - Rivius, Sermonen op de Sondaghen en Feestdaghen, in folio, H. en J.B. Verdussen, te Antwerpen, 1668, 3 gulden 10; - H. Busenbaum's Medulla Theologia, in 16o, 880 blz., H. en J.B. Verdussen, Antwerpen, 2 gulden Brabantsch; -Gonet's Clypeus Theologiae thomisticae, J.W. Friesen te Keulen, 1671, 20 florijnen; - Bravo's Consultationes medicae, in 4o, Keulen, 1671, 1 flor. 10; - Melchior de la Corda's Campus eloquentiae, in 8o, J.A. Kinckius te Keulen, 1668, 2 Duitsche florijnen, vroeger 1 fl. 5; - enz. al die prijzen liggen rechts en links in de brieven te vinden, doch soms treffen wij er een heele lijst ineens aan, zooals | |
[pagina 353]
| |
bv. in brief CVI. In den regel werd aan de voortverkoopers op den couranten prijs 40 % korting gegeven. Wanneer de Verdussen's een bevrienden klant wilden begunstigen en hem dan 50 % rabat gaven, dan moest dit ‘mondeken toe’ geschieden (Brief CXXXV) Zeker is het, dat de boekhandel der Verdussen's, zooals al de Antwerpsche boekhandels van dien tijd in opzicht van zuiver orthodox catholicisme zeer vertrouwbaar was. Dit wordt overigens ook wel bewezen door het feit, dat ze aan Boissat al de hun toegezonden exemplaren van Theophile Raynaud's Apopompaeius terugsturen, opgevende, dat het een ‘livre suspect et défendu’ was (Brief LXIV). Schönwetter had aan Moretus eenige exemplaren in commissie laten geworden van Jozef Mansus' Bibliotheca moralis praedicabilis, doch Moretus had er bij de Verdussen's over geklaagd dat hij van dergelijk boek niets kon verkoopen daar het een ‘livre protestant’ was. Daarop schrijven de Verdussen's aan Schönwetter, dat hij hun de bestelde exemplaren van dat werk niet moet zenden. Nochtans zullen zij er 4 of 6 exemplaren van nemen bij Moretus, vooraleer hij de zijne terugstuurt naar Francfort. Zij hadden dus toch wel enkele afnemers voor protestantsche uitgaven (Brief CIX). Een overzicht op de boeken, die de Verdussen's in de hier besproken correspondentie vermelden, geeft een sprekend beeld van den stand van het wetenschappelijk en intellectueel leven in onze gewesten in de laatste jaren der XVIIe eeuw. Zagen wij in de zoo rijke als boeiende correspondentie van Christoffel Plantin een weerspiegeling van den politiek en geestelijk zoo bewogen tijd, die zich aan de scholastiek had onttrokken en hier evenals in de andere West-Europeesche landen het Humanisme en de Reformatie tot bloei bracht, zoo vinden wij in de brieven der gebroeders Verdussen het beeld van een veel vlakker tijdperk, dat niet meer door zulke geweldige intellectueele hartstochten doorstroomd werd. Gedurende de jaren, dat de universeele Katholieke kerk bedreigd werd, had Loyola, de onderlegde kenner der menschelijke ziel en krachtdadige grondvester der Jezuïetenorde met beleid en geweld alles onderdrukt wat de herstelling dier kerk in den weg stond. Loyola was de veldheer der tegenreformatie, die streed voor de oprichting van een soort katholieke kerkelijke wereldmonarchie. Nu was zijn strijd zegevierend geëindigd. De Jezuïeten hadden het catholicisme voor verder verval behoed en met den nieuwen | |
[pagina 354]
| |
tijdgeest in overeenstemming gebracht. Zij hadden in werkelijkheid geen vijanden meer te bestrijden en het heele intellectueele leven van ons land had zich om zoo te zeggen in de kerk en vooral in de Jezuïetenkloosters samengetrokken. Onder de hertogen Albert en Isabella had deze triomf der Contra-Reformatie zich hier op schitterende wijze bevestigd door een hoog opbloeiende artistieke en wetenschappelijke bedrijvigheid. Gedurende de jaren uit dewelke onze briefwisseling dagteekent zien wij den verzwakkenden nabloei van die beweging. De opbouwende, baanbrekende kracht is er uit, maar men behoudt wat veroverd is. De geleerden hebben de koortsige werkzaamheid en de hooge idealen van hun voorgangers niet meer. Zij blijven als getrouwe epigonen op de gebaande wegen en kennen geen wetenschap buiten de tucht en de controle der kerk. In dat bloedarme intellectueele leven zijn het evenwel nog steeds de Jezuïeten, die het leeuwenaandeel voor zich mogen opeischen. Onder de boeken door de Verdussen's gedrukt of verhandeld komen hun werken, zoo oude als nieuwe, zoo buiten- als binnenlandsche, het talrijkst voor en worden het meest gevraagd. Daar waar maar zelden een boek van een leek of een geestelijke van een andere orde vermeld wordt, is het met tientallen, dat de werken van leden der Sociëteit Jesu voorkomen. Athanasius Kircher, Heribertus Rosweydus, Petrus Ribadineira, Jacob Tirinus, Thomas Tamburinus, Balthasar Gracian, Roderik de Arriaga, Herman Busenbaum, Jeremias Drexel, Willem Stanyhurst, Cornelius Cornelii a Lapide, Pierre d'Autreman, Mathias Faber, Andries Tacquet, Ferdinand de Castro Palao en veel andere nog, te veel om ze op te sommen, allen Paters Jezuïeten, waren te dien tijde in onze gewesten geliefkoosde auteurs, die niet alleen met theologische en stichtelijke werken, maar ook met geschriften over wiskunde, sterrekunde, rechtsgeleerdheid en andere vakken de niet zeer opgewekte weetgierigheid onzer voorouders van het einde der XVIIe eeuw bevredigden. Dit overzicht op enkele der voornaamste inlichtingen, die uit de correspondentie der Verdussen's kunnen geput worden en waarbij er nog heel wat, meer dan het bestek van dit artikel toelaat, kunnen gevoegd worden, zal wel voldoende aantoonen, meenen wij, dat de Antwerpsche Bibliophielen goed geïnspireerd waren toen ze besloten deze brieven in de reeks hunner uitgaven op te nemen, wat binnen de eerstvolgende maanden zal gebeuren.
MAURITS SABBE. |
|