| |
| |
| |
Uit Noord- en Zuid-Nederlandsche bibliotheken
Het Bibliothecarissen-congres te Middelburg
Was het goed gezien, de Nederlandsche bibliothecarissen, die verleden jaar in zoo groot aantal te Arnhem samengekomen waren, ditmaal naar een veel verder afgelegen stad, naar de hoofdstad van Zeeland, bijeen te roepen?
Het was natuurlijk te voorzien, dat de opkomst minder talrijk zou zijn. Hoogere reiskosten en grooter tijdverlies zijn voor werkzame menschen met matig inkomen heel ernstige bezwaren. Maar daar staan voor hen die, ondanks die bezwaren, kunnen gaan, wezenlijke voordeelen tegenover. Het bezoek aan een gewest, door velen nog nooit, door anderen misschien een enkelen keer bezocht, heeft iets heel aantrekkelijks; een ongewone omgeving, een prettige ontvangst, een samenzijn met vakgenooten ver buiten den gewonen kring maakt zulk een congres tot een echte afwisseling, een wezenlijke opfrissching tusschen het werk van iederen dag.
Zeeland is voor velen een onbekend land. En het heeft van ouds iets dat aantrekt, maar ook iets dat door onbekendheid afschrikt. Jacob van Lennep laat in zijn Academische Idyllen eenige studenten het plan van een voetreis binnen de grenzen van het vaderland bespreken, en daarbij wordt voorelk gewest door een eigen spreker het woord gevoerd. Philergos die een tocht naar Zeeland wil aanbevelen, krijgt zoodra hij den naam van het land noemt, de tegenwerping te hooren:
Foei! koorts en water schrikt mij af van zulk een tocht.
Maar ongestoord zet hij een krachtig lofdicht in op het land van zijne voorliefde.
Dat mijn lied de Zeeuwsche beemden in haar schoon u kennen doe:
Boven al de rijksgewesten komt aan Zeeland de eerrang toe.
Doch, mijn vrienden! in 't bezingen van een landstreek, zoo volmaakt,
Vraag ik twijflend en verlegen: waar begonnen? waar gestaakt?
En hij eindigt zijn welsprekende schets met de slotregels:
Heerlijk, Zeeland! zijn uw akkers, heerlijk is uw stroomgebied,
En al had ik duizend monden, 'k meldde nog uw schoonheid niet.
Van Lennep volgde oudere voorbeelden. Eeuwenlang vindt men in de letteren die waarschuwingen tegen Zeeland, die geringschattende afkeuring van al wat Zeeuwsch is, en daartegenover krachtige verdediging en bewon dering.
De geringschatting treft niet alleen het land, ook de geesten. Een ‘wangunstig letterblokker’ beweerde dat ‘de rouwheid van den oceaan het vernuft dier kustbewoners verstramde’. De Zeeuwen weerleggen deze boosaardige beweringen niet zoozeer met woorden als met de daad. In De Zeeuwsche nachtegaal toonden de Zeeuwsche dichters, Jacob Cats vooraan, dat het gewest werkelijk zangers rijk was, dat slechts domme spot geen andere ‘Zeeuwsche nachtegalen’ kende dan de kikkers. En Pieter de la
| |
| |
Rue in de 18e eeuw, Nagtglas in onzen tijd bewijzen de beteekenis van de Zeeuwsche geesten op elk gebied door hunne reeksen van levensbeschrijvingen, zelve ook werken van onvermoeibare vlijt en groote kunde.
Een heel eigenaardig gedichtje ter weerlegging van de praatjes over de ongezonde lucht en het zoute water is in de Zeeuwsche nachtegaal het welkomstdicht
Aen Jonck-vrou Anna Roemers op haer over-comste in Zeelandt.
Jonckvrou weest niet bevreest voor onse zeeusche lucht,
Tis maer een ydle waen end ongegront gerucht,
Het lant is groen en versch, draecht vruchten en goet coren,
Wt 't soute water is vrou Venus self geboren:
Het laffe platte soet wort over al gelaeckt,
En tis altijt wat brack, dat wel en aerdich smaeckt.
Het jong-volck comt somtijts wat coortsicheyt besoucken,
Maer 't comt meest van de wermt der doucken by de broucken.
Maer dit can u niet schaen, die met een koele sin
Heb altijt bij de hant goet raet tegen de min:
Noch van Cupidoos toorts, noch coorts hebt ghy te duchten,
Hy sal niet min van u als van Diana vluchten.
Onze bibliothecarissen hebben getoond, niet bevreesd te zijn voor de Zeeuwsche lucht; ze zagen ongetwijfeld in, dat 't maer een ijdele waan is; ten getale van ver over de honderd zijn ze naar het congres opgekomen.
Ook de Centrale Vereeniging voor openbare leeszalen had hare leden daarheen opgeroepen ter jaarlijksche vergadering. Deze werd reeds in den voormiddag van den elfden Juni gehouden, onder voorzitterschap van Jhr. E. van Beresteyn; zij was gewijd aan huishoudelijke besprekingen, en o.a. aan eene gedachtenwisseling over de pensioneering van het leeszalenpersoneel.
Des namiddags vergaderde de Nederlandsche Vereeniging van bibliothecarissen en bibliotheekambtenaren onder de leiding van den voorzitter J. ter Meulen. Ook hier was het program vooral zakelijk, jaarverslagen en bestuursverkiezing. De moeilijke omstandigheden, ontslag van ambtenaren, geringe kans op plaatsing van nieuw opgeleid personeel, kwam ter sprake. Als gast was ter vergadering aanwezig de heer L. Baeckelmans, voorzitter van de Vlaamsche Vereeniging, die eene belangwekkende uiteenzetting gaf van den toestand der openbare boekerij in zijn land, waar regeeringssteun en regeeringstoezicht van meer beteekenis zijn dan hier. Hij wees ook nog eens op de betreurenswaardige verhouding tusschen de prijzen in Nederland en in Vlaanderen, waardoor de Nederlandsche boeken, die voor Vlaanderen toch zoo heel noodig zijn, daar niet kunnen gekocht worden.
Na de vergadering vereenigden de meeste leden zich aan een gemeenschappelijk middagmaal in het hotel Brittannia te Vlissingen.
Des avonds te 8 uur had in de Raadszaal van het Middelburgsche Stadhuis de officiëele ontvangst van de leden van het Bibliothecarissencongres door het gemeentebestuur plaats. Ter ontvangst waren aanwezig de heer J. Onderdijk, wethouder; de dames De Graaff en Weijl, raadsleden; mr. Van der Veur, secretaris en dr. Unger, gemeente-archivaris.
De heer Onderdijk zeide, dat de Burgemeester door omstandigheden verhinderd was, en dat daardoor de aangename taak om de congresleden welkom te heeten hem was toegevallen. Het Gemeentebestuur acht het een geluk voor de Gemeente, als zulk een congres te Middelburg samenkomt, omdat daardoor de Stad bij een groot aantal landgenooten meer bekend wordt. Vandaar dat men zich voor een goede ontvangst ook gaarne moeite geeft. De Commissie die zich daartoe heeft gevormd, nam een zeer omvangrijke taak op zich door het inrichten van een tentoonstelling van Zeeuwsche letterkunde in de lokalen der Provinciale bibliotheek; het Gemeentebestuur brengt haar daarvoor warmen dank. De spreker brengt verder de
| |
| |
beste wenschen uit voor het welslagen van het congres, waar belangrijke voordrachten zullen worden gehouden, en waar ook aangename afwisseling niet zal ontbreken, daar immers een tocht over het eiland Walcheren mede op het program staat. Hij wenscht daarbij schoon weder, aangename indrukken, en eene herinnering die tot latere herhaling van het bezoek aanleiding zal geven.
De voorzitter van het congres, dr. C.P. Burger Jr., dankte den Wethouder hartelijk voor zijne vriendelijke toespraak, en sprak namens de hier bijeengekomen bibliothecarissen uit het geheele land, woorden van warmen dank voor de ontvangst en door het Gemeentebestuur en door de Commissie die zich om hunnentwille zooveel moeite had getroost. Hij herinnerde aan den ouden strijd over de Zeeuwsche lucht, met aanhaling van de hiervoor reeds vermelde idylle van Van Lennep, en wees op de wezenlijk groote beteekenis van Zeeland in de Nederlandsche letteren, in de nu opgezette tentoonstelling op nieuw in helder licht gesteld, op het Zeeuwsch Genootschap dat nu reeds 150 jaren bestaat en leeft, en op de Provinciale bibliotheek die onder onze wetenschappelijke boekerijen een eervolle plaats inneemt. Hij vroeg daarna nog even aandacht voor de beschrijving die Van der Aa in het Aardrijkskundig Woordenboek van Middelburg geeft:
‘De stad is nog altijd rondachtig van gedaante. Zij verschaft reeds van verre een aangenaam gezigt, door de menigte torens, spitsen, hooge en mindere gebouwen. Zij is omringd van een wijde, versche en vischrijke gracht, verrukkelijke en rondom sierlijk beplante buitensingels, met eene groote menigte aangename speeltuinen, ook hier en daar met grasrijke weiden en bleekerijen omzoomd, hetgeen eene zuivere lucht veroorzaakt, zoodat de inwoners, volgens het oordeel der geneesheeren, daardoor weinig van waterachtige of besmettelijke ziekten aangetast worden.’
Duidelijk wordt ook hier, zonder dat het gezegd wordt, op het oude vooroordeel van de ongezonde Zeeuwsche lucht geantwoord. Dat wij bibliothecarissen aan die kwade praatjes geen waarde hechten, toont onze talrijke opkomst hierheen. En ons korte bezoek zelf geeft ons hier al eene goede ervaring; een der bestuursleden van het congres, die den vorigen avond bij aankomst zich minder lekker voelde, is nu volkomen genezen. Aan den dank voor de ontvangst voegde de spreker de beste wenschen toe voor den bloei van Middelburg.
Na aanbieding van den eerewijn waren de Secretaris en de Archivaris van Middelburg zoo vriendelijk om de congresleden rond te leiden in het schoone stadhuis, en hun in de Oudheidkamer en in de Vierschaar de noodige leiding en uitlegging te geven.
Het Congres zelf werd op Donderdag 12 Juni gehouden in de Middelburgsche Concert- en gehoorzaal. Als gasten waren daar vertegenwoordigers van de Provincie, de Gemeente en het Provinciaal Genootschap.
De voorzitter heette allen welkom, ook den eenigen buitenlandschen geintroduceerde den heer Baeckelmans en gaf daarna het woord aan den Heer B. Kruitwagen, die ons opgewekt en prettig onderhield over ‘wat men in de Nederlanden las in de 15e en 16e eeuw’. Eigenlijk beperkte hij zich tot de 15e eeuw, den incunabeltijd., gaf een overzicht van wat in dien tijd van de pers kwam, waarbij godgeleerdheid en onderwijs natuurlijk op den voorgrond komen, maar sprak uitvoeriger over dat wat het volk in alle tijden meer vraagt en meer leest, de onderhoudende literatuur, destijds evenals nu, rijk aan prikkelende avonturen.
Hij weet daarvan uit zijn schat van kennis zooveel aardige bijzonderheden in gezelligen vorm mede te deelen, dat deze congresmorgen zeker tot de beste herinneringen van alle deelnemers zal behooren.
Na de lunch in de sociëteit St. Joris, en een bezoek aan de markt, met de merkwaardige Zeeuwsche kleederdrachten, werd de vergadering hervat. Zij was gewijd aan twee voordrachten uit de bibliotheekpraktijk; de heer dr. A. Lijsen van de bibliotheek van het Vredespaleis zette uiteen, hoe men daar naast de beide hoofdcatalogussen een ‘trefwoordencatalogus’ heeft
| |
| |
opgezet; en de heer J. Cohen van Groningen gaf een voordracht over ‘de boekenkeuze in de openbare leeszaal’.
Deze voordrachten zal men zeker eerstdaags, evenals die van den heer Kruitwagen in het officiëele congresverslag te lezen krijgen. Aan elke bespreking knoopte zich nog eenig debat. Verder werden korte besprekingen gehouden van huishoudelijken aard; aan het Bestuur werd de opdracht gegeven, weer een volgend congres voor te bereiden, ook weer met toevoeging van vier leden, aan te wijzen door de verschillende vereenigingen en lichamen, die dat tot dusver deden, en zoo noodig met assumptie van een lid, wiens medewerking met 't oog op de plaats van het volgende congres gewenscht zou kunnen zijn. Wat de plaats betreft liepen de meeningen weer uiteen over de vraag of men weder in een eenigszins afgelegen plaats - bv. Groningen - of meer in het midden van het land, zou bijeenkomen. De vergadering vertrouwde de beslissing ten slotte aan het bestuur toe. Tegen 4 uur sloot de voorzitter het congres.
Aan den uitgang wachtte een rij autobussen voor een tocht over Vere naar Domburg. Het weder klaarde op en werd in den laten namiddag zeer schoon. Allen kregen door dezen rit een heerlijken indruk van het schoone eiland, van het oude vervallen stadje Vere, de fraaie buitenplaatsen, het bosch van Westhoven met het oude kasteel - hier maakten we de wandeling te voet -, en de heerlijke badplaats met haar geriefelijke hotels, de schoone terrassen met ruim uitzicht over de zee. De rit herinnerde, niet in alle bijzonderheden, maar wel wat den indruk van het landschap betreft, aan de spelevaart van de Walchersche Arkadia, waarin de voorzitter aanleinding vond, het daarin ten beste gegeven lofdicht op Walcheren aan den maaltijd voor te lezen:
Wat al hooge torentransen
Zie ik Walcheren bekranssen
Met een gansch onsterfbren naam?
Kerkgevaarten, hoge daken,
Kunstig bouwpraal, vreemde zaken
Zijn trompetten van de Faam.
Pronken daar met siergebouwen!
Daar beboort de zilvre vloet
Zoet doormengt met goude zanden
d'Groenen zoom van Walchrens stranden
Tot genot van zuur en zoet.
De bedoeling van den dichter in den slotregel is niet duidelijk, maar zeker was het zuur en zoet aan den maaltijd in het Badhotel voor alle congresleden een wezenlijk genot. De gasten die de vergadering hadden bijgewoond, deden ons ook hier de eer aan, mede aan te zitten. We mochten hun allen onzen hartelijken dank brengen, met name aan den Burgemeester van Middelburg, die met zijn persoon ook zijn auto tot onze beschikking had gesteld voor den schoonen tocht. Voorts vooral ook aan de commissie van ontvangst, en in de allereerste plaats aan den heer Van Empel, aan wiens volkomen toewijding en zorg we het welslagen, en den goeden gang van het Congres zeker in de eerste plaats te danken hebben.
| |
Tot afscheid van Dr. F.C. Wieder
(Uit: Ceres, Orgaan van het Wageningsche Studentencorps).
Helaas is het er toch van gekomen, dat wij onzen bibliothecaris hebben moeten zien heengaan naar de aloude sleutelstad, en weer zitten wij in Wageningen zonder den eminenten leider, dien wij, dank zij het zoo juiste inzicht van eenige hoogleeraren, in 1917 aan het hoofd van onze boekenschat mochten verkrijgen.
| |
| |
Want was het niet zeer goed, dat wij, na het belangeloos behartigen der bibliotheek door Pelt Lechner eindelijk eens een goed wetenschappelijk en op het gebied van bibliotheekwezen doorkneed bibliothecaris aan het hoofd kregen? En is niet onder Wieder's leiding onze instelling hard vooruitgegaan en geworden tot een van de eerste land bouwbibliotheken ter wereld? En dat in zoo korten tijd!
Jammer is het dan ook, dat Wieder nog niet alles heeft kunnen krijgen, zooals hij dat wel wenschte. Vooral viel den student natuurlijk op, de last dien hij ondervond met het bekomen van boeken uit eenige hand bibliotheken van recalcitrante hooggeleerden, die in ouden sleur van het voormalige land bouwschooltje voortlevende, op de hun toevertrouwde boeken zaten als een broedsche hen op een kalken ei. En uitzicht op verbetering is nu natuurlijk als door een donkere roetnevel voor jaren aan ons oog onttrokken, vooral nu men te kennen heeft gegeven, dat vooreerst wel geen bibliothecaris benoemd zal worden. Een bibliotheekcommissie werd ingesteld; bezuiniging en het algemeen streven in den lande naar zakelijk, en geen wetenschappelijk, beheer der boekenverzamelingen laat ons nu zitten zonder de voor een niet-volksbibliotheek onontbeerlijke leiding.
Naast zijn wetenschappelijke verdiensten, ontbrak het Wieder niet aan de thans zoo gewilde zakelijke leiding. Twaalf jaren arbeid bij de Amsterdamsche Firma Frederik Muller en Co., waren zeker voldoende om zijn, wellicht aangeboren, handelsgeest te ontwikkelen, dewelke hem zekerlijk goed van pas is gekomen bij den aankoop van boeken en boekerijen. Dat het van hem bekend was, dat hij met vaste hand steeds voor de belangen van onze bibliotheek op durfde komen, blijkt wel uit een anecdote, die niet lang geleden de ronde deed; in den tijd toen de bibliotheek pas kort tevoren in de rechtervleugel van het gebouw ‘Veevoeder-onderzoek’ ruim, en zeer tot Wieder's genoegen, was ondergebracht:
Iemand zeide eens in gezelschap van eenige hoogleeraren dat hij nu wel benieuwd was hoe lang of het zou duren totdat de directeur van 't Proefstation weer de beschikking zou krijgen over het geheele gebouw. De mede aanwezige Rector Magnificus merkte toen ietwat schamper op: ‘Als er een uit moet, dan Wieder zeker niet!’
Over Wieder's wetenschappelijke capaciteiten zullen we het hier niet verder hebben, zij zijn genoegzaam bekend en nog onlangs in alle couranten te lezen geweest. Doch wie hem persoonlijk heeft leeren kennen, en hem niet stijfhoofdig in den weg is getreden, zal zeker getroffen zijn door zijn vriendelijke opgeruimdheid. Hij zal niet licht vergeten de oogenblikken die hij met hem gesproken heeft; honderduit, amusant over alles en allerlei verhalende wist hij een elk te boeien; nooit mankeerde het hem aan een prettig woord. Helaas hebben maar weinig studenten hem gekend, niet alleen doordat de Wageningsche student in het algemeen maar weinig ter bibliotheek komt, doch ook doordat hij in woningnood-tijd gedwongen was naar Rhenen te verhuizen. Helaas, want ondanks zijn vele huiselijke zorgen, deed zijn onverstoorbaar humeur steeds even aangenaam aan.
Geheel naar zijn aard was zijn afscheid van de bibliotheek, even groot van eenvoud als hartelijk en welgemeend. Niet allen hebben wij hem daarom de hand kunnen drukken, doch wij spreken hierbij de hoop uit, en van ganscher harte, dat het hem goed moge vergaan tot in lengte van dagen, en dat hem daar in het Westen meer waardeering moge te beurt vallen dan hier zijn deel werd.
F.W. Burger.
| |
De leeszaal van de bibliotheek van het Vredespaleis.
Vanwege de bibliotheek van het Vredespaleis is uitgegeven een Livretguide de la salle de lecture, een boekje van 33 bladzijden, versierd met afbeeldingen van het gebouw - de achtergevel van het Vredespaleis - en van de leeszaal. Het geeft - alles in het Fransch - eenige zeer korte inlichtingen over de bibliotheek, en een overzicht van de in de leeszaal opge- | |
| |
stelde werken. Deze vormen eene belangrijke en rijke hand bibliotheek voor het volkenrecht, internationaal recht en verwante vakken. Encyclopaediën en woordenboeken, staatkundige jaarboeken enz. en vooral verzamelingen van internationale tractaten, vredesconferenties, wetten van alle landen, en een groot aantal vaktijdschriften. De signatuur, die de plaatsing in de zaal aanwijst, is bij elken titel gevoegd; bij de seriewerken is zoowel de plaatsing van de reeks, als die van de nieuwe afleveringen aangegeven.
Voor de bibliotheek zelve zijn drie groote catalogussen opgesteld: een alfabetische, een systematische en een op de tijdschriftartikelen. Bovendien heeft men den gedrukten catalogus van 1916, door Molhuysen en Oppenheim, met supplement van 1922, en een alfabetischen index op beide.
| |
Een vijfentwintigjarig jubilee.
Op 1 Augustus a.s. hoopt de Heer F.H. Benraadt, Commies aan de Stads-Bibliotheek en Leeszaal te Haarlem, te herdenken, dat hij voor 25 jaar zijn werkkring aan genoemde instelling aanvaardde. Het zal den geachten jubilaris, die door zijn groote kennis van de Haarlemsche boekerij heel velen van dienst is geweest en getoond heeft de rechte man op de rechte plaats te zijn, zeker dien dag niet aan bewijzen van belangstelling en waardeering ontbreken.
De Oprechte Haarlemsche Courant van 1 Juli bevatte zijn portret met uitvoerige herinneringen over de ontwikkeling van de bibliotheek gedurende de kwart-eeuw van Benraadts werkzaamheid.
|
|