Het Boek. Jaargang 13
(1924)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 273]
| |
[Nummer 5]Het hieroglyphenschrift van de renaissanceDe ontcijfering van het Egyptische hieroglyphenschrift is het werk van de negentiende eeuw. Wat vóór dien tijd daarover geschreven en gedacht is, wordt door de Egyptologen met minachting op zij geschoven; als ze er een oogenblik aandacht aan wijden, verklaren ze het kortweg voor gekkenhuis-phantasie. Evenwel loopt door de letteren en de kunst van de Europeesche wereld van het laatst van de vijftiende eeuw af, een in breede kringen gebruikt stelsel om de gedachte in beeld te brengen, dat berust op hetgeen men meende te weten van het Egyptische hieroglyphenschrift. De beste en rijkst begaafde geesten van de renaissancewereld doen daaraan mee, en het is dus zeker de moeite waard den oorsprong en de ontwikkeling van dat hieroglyphenschrift, den gedachtengang en de wijze van uitdrukking van de kunstenaars en geleerden die het in toepassing brachten, nader te bestudeeren. Ludwig Volkmann heeft zich aan deze studie gezet, en de resultaten gegeven in een rijk geïllustreerd boekGa naar voetnoot1). Daaruit wil ik hier het een en ander weergeven, met bijvoeging van enkele van de talrijke afbeeldingen, door den uitgever welwillend ter beschikking gesteld. Daarbij aansluitend laat ik eenige mededeelingen volgen over gelijksoortige voorstellingen bij Nederlandsche auteurs. | |
I. Het beeldschrift van de renaissance, naar VolkmannVolkmann is niet de eerste die het onderwerp aanvat; als voorgangers noemt hij in zijne inleiding Albert Ilg, die in eene dissertatie over de Hypnerotomachia op het belang van het onderwerp wees, en vooral Karl Giehlow, die de stof voor enkele jaren uitvoerig behandelde, uitgaande van de eereboog van Keizer Maximiliaan I; zijn werk, door zijn dood afgebroken, werd onvoltooid | |
[pagina 274]
| |
uitgegeven. Aan zijne nagedachtenis is het boek van Volkmann opgedragenGa naar voetnoot1). | |
Berichten en monumenten uit de oudheidVoor de Grieken was Egypte het wonderland. Herodotus die zooveel over de geschiedenis van het land wist te vertellen, zegt, dat daar alles anders is dan in andere landen, vaak precies omgekeerd; en over het schrift deelt hij mede, dat de Egyptenaren van rechts naar links schreven, en dat ze tweeërlei schrift hadden, het heilige schrift en het volksschrift. Latere schrijvers weten er heel wat meer over mee te deelen; inderdaad kende echter geen van hen het Egyptische schrift, en de mededeelingen geven dan ook volstrekt geen heldere voorstelling. Volkmann begint zijn boek met een overzicht van den inhoud van die tweede-hands-berichten - een verdienstelijk werk, waardoor het wel heel duidelijk wordt, dat zij geen grondslag konden vormen voor het verstaan van Egyptische inscripties en handschriften, en nog veel minder eene handleiding voor de aanwending van het schrift. Wat overal op den voorgrond komt, is de eigenaardigheid dat men in plaats van letters afbeeldingen ziet: hemellichamen, dieren, menschelijke ledematen, werktuigen enz. Daarbij komt dan eene poging tot verklaring; men neemt aan dat elke afbeelding eene overdrachtelijke beteekenis moet hebben. ‘Ze teekenen een havik en een krokodil, en een slang, en van het menschelijke lichaam een oog en een hand, en een gezicht, en dergelijke.’ Zoo schrijft Diodorus Siculus, en hij voegt er eene uitvoerige verklaring bij: ‘de havik beteekent alles wat met snelheid geschiedt, om dat dit dier het snelste is van alle gevleugelde dieren. Het teeken wordt dus overdrachtelijk gebruikt voor al wat snel is....; de krokodil wijst alles aan wat slecht is; het oog is de bewaarder van het recht en de bewaker van het geheele lichaam. Men heeft dus te letten op de beteekenis, die in elk van de voorstellingen ligt, en door langen toeleg en oefening van het geheugen leert men al het geschrevene lezen.’ We mogen voor de andere teksten naar Volkmann zelf verwijzen. De opvatting dat men de afbeeldingen leest naar eene aange- | |
[pagina 275]
| |
I. Fries van een Romeinschen Neptunustempel
| |
[pagina 276]
| |
nomen overdrachtelijke beteekenis, ligt in al de berichten. Dat het hieroglyphenschrift inderdaad in die teekens al letters bezat, die een bepaalden phonetischen klank hadden, wist men niet. Beproefde men nu, inschriften naar zulk eene opvatting te verklaren, dan kwam er natuurlijk niets van terecht. Zoo bleef de kennis van het hieroglyphenschrift voor de Grieksche wetenschap verborgen. Nog meer was dit het geval in de volgende eeuwen, toen Egypte voor de Europeesche beschaving verloren was. Wel hadden de westersche onderzoekers altijd enkele voorbeelden van hieroglyphenschrift onder de oogen, op de obelisken die in den Keizertijd naar Rome waren overgebracht en daar waren opgesteld; men zag daar afbeeldingen op, die eene symbolische beteekenis moesten hebben, maar kon ze niet verklaren. Nog een ander monument heeft op de onderzoekers een diepen indruk gemaakt, en veel invloed gehad, nl. een Romeinsch tempelfries, vroeger in de kerk San Lorenzo fuori le mura, nu op het Kapitool bewaard. Dit vertoont eene reeks afbeeldingen: runderschedels met banden om de horens, kannen, schalen, werktuigen, scheepssnebben, een altaartje, enz. Volkmann beeldt er drie stukken van af naar eene teekening (afb. 1); ik zelf bracht indertijd een foto mede van een deel van het fries met de kroonlijst daarboven, een keurig fragment van bouw- en beeldhouwkunst, waarvan de voorstellingen deels overeenkomen met de afbeelding bij Volkmann (de schedels), deels verschillen. Men zou gaarne van dit eigenaardige monument wat meer weten; men vraagt zich af, of hier niets dan versiering bedoeld was, of - heeft men hier al eene reeks symbolen die eene samenhangende gedachte vormden, en dus bestemd waren om gelezen te worden? Is dit laatste het geval, dan zou die eigenaardige hieroglyphiek van de renaissance inderdaad al eene nalatenschap zijn van de Romeinsche wereld. Volkmann uit zich hierover niet; hij wijst alleen duidelijk aan, dat juist dit monument herhaaldelijk afgeteekend, en nagevolgd is, en met name, dat het als voorbeeld gediend heeft voor het hoofdwerk van de renaissance op dit gebied, de Hypnerotomachia Poliphili. De andere hoofdbron voor de hieroglyphenschrijvers was een boek, en wel een tekst zonder afbeeldingen, de Hieroglyphica van Horapollo. Hiervóór, bij de vermelding van de classieke schrijvers heb ik het niet genoemd; het neemt inderdaad een geheel eigen plaats in. Het opschrift geeft aan, dat het door Horapollo Nilous in het Egyptisch geschreven is, en door Philippus in het Grieksch | |
[pagina 277]
| |
vertaald. Van den schrijver en den vertaler weten we niets met zekerheid; de mogelijkheid is niet uitgesloten, dat de Grieksche schrijver het Egyptische origineel en den auteursnaam verzonnen heeft, om meer gezag aan het boek te geven. De tijd van het ontstaan is ook niet vast te stellen, al is men geneigd het voor Alexandrijnsch werk te houden; het handschrift is in 1419 met andere manuscripten op een der Grieksche eilanden gevonden en naar Rome gebracht. In dit boek nu wordt de theorie dat de hieroglyphen-afbeeldingen, overdrachtelijk verklaard, begrippen moesten aanduiden, die de ingewijde er gemakkelijk uit lezen kon, uitgewerkt in eene groote reeks van voorbeelden. ‘Wat geven ze te kennen als ze een havik afbeelden? Wanneer ze een god willen aanduiden, of hoogte, of laagte, of voortreffelijkheid of bloed, of overwinning [of Ares, of Aphrodite], teekenen ze een havik; een god omdat het dier een talrijk nakroost voortbrengt, en lang leeft, en bovendien....’ Het loont niet, die verklaringen geheel af te schrijven. Dit voorbeeld is uit het eerste van de twee boeken; het ligt nog in de lijn van de verklaringen bij de oudere schrijvers, die nog wezenlijk samenhangen met de overlevering over de Egyptische hieroglyphen. In het tweede boek wordt de fantasie veel vrijer; men beschouwt dat als een later, misschien door een andere hand, toegevoegd deel. ‘Als ze de komst van veel muggen willen aangeven, teekenen ze wormen, want daaruit komen de muggen voort.’ ‘Een man afbeeldende, die geen gal heeft van nature, maar die van een ander heeft gekregen, teekenen ze een duif, die het achterdeel opsteekt, want daar heeft hij de gal in.’ Hier is waarschijnlijk een werk over Historia naturalis als bron gebruikt. Voor de geleerden in den renaissancetijd was de vondst van de Hieroglyphica eene openbaring. Men had nu, zoo meende men, den sleutel tot het hieroglyphenschrift; met inzicht gebruikt, kon deze handleiding niet alleen dienen voor het verstaan van Egyptische monumenten, maar met eenigen toeleg kon men zelf zijn gedachten in hieroglyphen uitdrukken. | |
De HypnerotomachiaDe Hypnerotomachia Poliphili is het werk waarin voor het eerst samenhangende teksten in dat veronderstelde hieroglyphenschrift zijn gegeven. Het is een uitgaaf van Aldus Manutius te Venetië, van 1499, een van de fraaiste en ook een van de merkwaardigste | |
[pagina 278]
| |
boeken uit den incunabelentijd, een droomroman met eene reeks voortreffelijke houtsneden verlucht. In de fraai versierde aanvangletters der hoofdstukken is de naam van den schrijver aangegeven ‘Poliam frater Franciscus Columna peramavit’. Het is hier niet de plaats, het werk uitvoerig te bespreken, wat trouwens reeds meermalen gedaan is, maar we moeten enkele voorbeelden geven van de zoogenaamde hieroglyphen die er in voorkomen. Het rijkst van inhoud is een opschrift in drie regels, waarvan de afbeelding hierbij gaat (afb. 2)Ga naar voetnoot1. Ziehier hoe de schrijver in zijn Italiaansch, dat nog dicht bij het Latijn staat, de teekens beschrijft: ![]() 2. Hieroglyphische inscriptie uit de Hypnerotomachia
Primo uno capitale osso cornato di bove cum dui instrumenti agricultorii alle corna, una ara fundata sopra dui pedi hircini cum una ar- | |
[pagina 279]
| |
dente fiammula, nella faccia della quale era uno occhio e uno vulture, deposcia uno malluvio et uno vaso gutturino, uno glomo di filo infixo in uno pyrono et uno antiquario vaso cum l'orificio obturato, una solea cum uno occhio cum due fronde intransversate, l'una di oliva e l'altra di palma politamente lorate, una ancora et uno ansere, una antiquaria lucerna cum una mano tenente, uno temone antico cum uno ramo di fructigera olea circumfasciato, poscia dui harpaguli, uno delphino et ultimo una arca reclusa. Dat wil zeggen: Eerst een gehoornde runderschedel met twee landbouwwerktuigen aan de horens, een altaar staande op twee boksvoeten met een brandende vlam, en op den voorkant een oog en een gier, vervolgens een bekken en een kan met tuit, een kluwen garen om een pin gewonden en een antieke vaas met de opening toegebonden, een zool met een oogmet twee gekruiste takken, een olijftak en een palmtak keurig samengebonden, een anker en een gans, een antieke lamp met een hand die haar vasthoudt, een antiek roer met een vruchtdragenden olijftak met een band er om, daarna twee haken, een dolfijn en eindelijk een gesloten koffer. De aanschouwer leest hetgeen hij in deze teekens voor zich ziet, in het Latijn aldus: Ex labore deo naturae sacrifica liberaliter, paulatim reduces animum deo subiectum, firmam custodiam vitae tuae misericorditer gubernando tenebit incolumemque servabit. Dat is: Na den arbeid zult ge aan den god der natuur mildelijk offeren, dan zult ge geleidelijk de ziel terugvoeren tot onderwerping aan God, en hij zal de veilige bewaking van uw leven erbarmend besturen en vasthouden, en ongedeerd bewaren. De runderschedel met de landbouwwerktuigen beteekent dus den arbeid; het altaar het offer; het oog den god; de gier de natuur; het bekken: mildheid; de tuitkan: geleidelijk; het kluwen: het terugvoeren (als in de sage van Ariadne); de gesloten vaas: de ziel; de zool met het oog: onderwerping aan God; het anker: vastheid; de gans: bewaking (herinnering aan het Kapitool); de lamp met de hand die haar houdt: uw leven; de olijftak: erbarming; het roer: besturing; de haken: het vasthouden; de dolfijn: ongedeerd (herinnering aan Arion?); de koffer: bewaren. Aan de overlevering betreffende de Egyptische hieroglyphen is hier slechts zeer weinig ontleend; misschien alleen het oog voor: | |
[pagina 280]
| |
God; en de gier voor: de natuur. De voorstellingen zijn voor een groot deel genomen van het boven vermelde Romeinsche tempelfries, en de beteekenis aan de voorstellingen gegeven is waarschijnlijk vrije vinding van den auteur in den geest van de verklaringen van oude schrijvers, met name van Horapollo. We zullen Volkmann niet volgen in de beschrijving en verklaring van al de andere hieroglyphen in het boek; een paar voorbeelden die heel sterk hebben nagewerkt mogen nog vermeld worden. ![]() 3. Velocitatem sedendo, tarditatem tempera surgendo
Op een brugleuning ziet de verteller o.a. een cirkel en een anker met een dolfijn die zich er omheen kronkelt. De cirkel beteekent: altijd; het anker beduidt rust, de dolfijn vlugheid; het geheel is dus te lezen: ‘semper festina tarde.’ Een van de vier voorstellingen op een voetstuk toont eene vrouw, | |
[pagina 281]
| |
half zittende (rechterbeen), half (met het linkerbeen) zich verheffend, terwijl de rechterhand twee uitgespreide vleugels, de linker een schildpad vasthoudt. Dit beteekent: ‘velocitatem sedendo, tarditatem tempera surgendo’; dat is: ‘matig snelheid door zitten, traagheid door opstaan.’ (Afb. 3). Aan het voetstuk van een obelisk waren o.a. vier voorstellingen in medaillon vorm aangebracht, waarvan eene heel merkwaardige een met slangen omwonden staf vertoont, met aan weerszijden boven twee mieren die tot olifanten uitgroeien, daaronder omgekeerd twee olifanten die tot mieren ineenschrompelen; bij de laatste een schaal met vuur en een met water. Hier beteekent de slangenstaf: vrede en eendracht; het vuur en het water tweedracht; de geheele voorstelling brengt dus in beeld de spreuk, die we al uit Sallustius kennen, en die door alle eeuwen heen in ieders hoofd en in ieders mond is: ‘Pace ac concordia parvae res crescunt, discordia maximae discrescunt.’ (Afb. 4). ![]() 4. Pace ac concordia res parvae crescunt, discordia maximae discrescunt
Deze voorbeelden mogen volstaan. Wat de Hypnerotomachia biedt is in de geheele renaissance-wereld bekend geworden, en heeft algemeen als voorbeeld gediend. Men kende er zelfs een groot gezag aan toe. Erasmus nam aan, dat de auteur een echte classieke bron had gebruikt voor zijne hieroglyphen, en wel den Griekschen schrijver Chaeremon, van wien ons alleen de naam bekend is. | |
[pagina 282]
| |
Verbreiding van de hieroglyphenVolkmann wijst den invloed van de hieroglyphen van de Hypnerotomachia in allerlei voorbeelden aan; hij heeft de stof in verschillende hoofdstukken moeten indeelen. Bijna alle bekende geleerden en kunstenaars uit den Renaissancetijd toonen kennis van die hieroglyphen, die ze voor een oude Egyptische gedachtenuitdrukking houden, velen hunner nemen er iets van over, anderen breiden de stof uit, maar bijna altijd herkent men navolging of op zijn minst invloed van het voorbeeld. Hier moeten we natuurlijk met eene zeer spaarzame keus volstaan. Allereerst vinden we eene reeks fraaie afbeeldingen van gravures naar oude frescoschilderingen uit S. Giustina te Padua, door sommigen voor ouder gehouden dan de uitgaaf van de Hypnerotomachia, maar waarschijnlijk - het zijn ornamentschilderingen op de pilasters - eerst in de 16e eeuw bij afwerking van het onvoltooide werk aangebracht. Verscheidene voorstellingen uit de Hypnerotomachia vinden we daar terug, natuurlijk geene samenhangende hieroglyphenteksten, maar op zichzelf staande symbolische voorstellingen in vierkante of achtkante omlijsting of in medaillonvorm, o.a. de half zittende half opstaande figuur ‘velocitatem sedendo, etc.’ en de voorstelling van de mieren en olifanten ‘pace ac concordia parvae res crescunt....’ ![]() 5. De waakzaamheid, uit Pierio Valeriano, Hieroglyphica
Een fragment uit Caesars triomf, van Mantegna - naar eene gravure -, toont ons een triomfboog met een fries in den trant van het hiervóór besproken en afgebeelde oude tempelfries, niet scherp genoeg van voorstelling om er eene verklaring van te kun- | |
[pagina 283]
| |
nen beproeven; we zien bovendien verschillende symbolische voorwerpen op stangen gedragen, als: een wereldbol met roer en hoorn des overvloeds, waardoor natuurlijk wordt aangeduid dat het bestuur van Caesar aan de wereld overvloed schenkt. Eene belangrijke uitbreiding kreeg de hieroglyphenst of door het werk van Pierio Valeriano, die geheel in den geest der symbolische wijze van uitdrukking, zooals Horapollo die leerde, was doorgedrongen, en overal, vooral ook in den bijbel, stof voor hieroglyphische voorstellingen wist te vinden. Zijne Hieroglyphica, het eerst in 1558 of 1560 verschenen, en dikwijls herdrukt met tal van prentjes, brengen voorstellingen in beeld, die later geregeld weerkeeren, zooals den hond met een band of mantel over de schouders, die een vorst of rechter voorstelt, en den kraanvogel met een steen in den poot als beeld van de waakzaamheid. (Afb. 5). Reeds eerder (Augsburg 1531) verscheen een werk, niet minder rijk aan vinding op het gebied van op zichzelf staande symbolische voorstellingen, maar van afwijkend karakter, omdat bij elke voorstelling een berijmde verklaring gegeven wordt, waardoor een nieuwe soort literatuur wordt geschapen, vooral van moraliseerende strekking: de Emblemata van Andrea Alciati, sedert tal van malen herdrukt. Men behoeft het oog maar over de prentjes te laten gaan om te zien dat de hieroglyphen hier als voorbeeld gediend hebben. De uitleg is vaak nieuw; in vindingrijkheid was reeds deze eerste emblemata-schrijver sterk. Het anker met den dolfijn heeft bij het hem bijschrift: ‘Princeps subditorum incolumitatem procurans’. De half zittende, half opstaande persoon heeft hier nog wel vleugels aan de eene hand, maar in de andere een steen die neertrekt; de voorstelling heeft het bijschrift: ‘Paupertatem summis ingeniis obesse ne provehantur’. In de oorspronkelijke uitgaaf is het een man in mantel, in eene latere een naakt jongetje, een Putto. De latere emblemata-dichter Hadrianus Junius geeft weer de zittende vrouwefiguur met vleugels en schildpad; hij volgt dus niet Alciati, maar de oude voorstelling van de Hypnerotomachia, ook met den oorspronkelijken uitleg. Volkmann beperkt zich, wat de emblemata betreft, verder tot enkele voorbeelden; wij zullen er later nog even op moeten terugkomen. Verwant met de emblemata zijn de zoogenaamde ‘imprese’, kleine kunstwerken in medaillon of plaketvorm, met eene symbolische voorstelling, waarbij eene zinspreuk behoort. Benvenuto Cel- | |
[pagina 284]
| |
lini beschrijft verscheidene werken van dien aard, door hem vervaardigd. Het spreekt van zelf, dat voor de ontwerpers hiervan ook de hieroglyphen vaak de stof leverden. Paolo Giovio (Paulus Jovius) die op dit gebied de voorganger is, brengt het gebruik om zulke teekens te dragen ook tot de oudheid terug: Keizer Titus had als symbool de dolfijn met het anker gebruikt, met het motto ‘propera tarde’. Gabriel Symeoni geeft als symbool van Keizer Augustus een vlinder met een krab, met de overeenkomstige spreuk ‘festina lente’. En om aan de behoefte van de ontwerpers van deze teekens tegemoet te komen, kwamen er ook al weer geïllusteerde verzamelwerken in het licht, die een rijke keus boden. ![]() 6. De breede en de smalle weg. Uit Geoffroy Tory, Champ fleury
Een van de grootste auteurs op het gebied van hieroglyphiek en | |
[pagina 285]
| |
emblematiek is de Fransche geleerde uitgever Geoffroy Tory, die weer rechtstreeks put uit de Hypnerotomachia en uit Horapollo. Een aardig voorbeeld, hoe daarnaast ook hier de christelijke gedachtenwereld stof levert, is de voorstelling van de letter Y voor den breeden weg, die ten verderve voert (zwaard, geeselroede, galg en brandstapel) en den smallen weg tot het heil (lauwer en palm, scepter en kroon), zie afb. 6. Het oude materiaal werd, ook door een Parijschen uitgever, Jac. Kerver, 1543 en later, weer dienstbaar gemaakt voor modern gebruik door een geïllustreerde uitgaaf van Horapollo. En een Baselsche uitgever, Henric Petri, gaf bijna gelijktijdig een Duitsche vertaling van Horapollo, de ‘Heyden-Weldt.. mit entworffnen Bildungen gar lustig durchzirt: durch Joh. Herold beschriben, und ins teutsch zusammengepracht.’ Voor de Duitsche kunst van meer beteekenis is de werkzaamheid van Wilibald Pirkheimer en Albrecht Dürer. Een tijdgenoot zegt van den eerstgenoemde: ‘Er widmete auch jenem Hieroglyphicum über die ägyptischen Buchstaben so viele Mühe, dass er am Wachstum der schönen Wissenschaften grösseren Antheil hatte als alle anderen’; zeker een merkwaardig blijk van de waarde die de renaissance-wetenschap aan de hieroglyphiek hechtte. Het ‘Hieroglyphicum’ is namelijk het werk zelf van Horapollo, dat Pirkheimer voor Keizer Maximiliaan vertaalde; en deze vertaling is in de Weener Hofbibliotheek teruggevonden - een allermerkwaardigste vondst, door Giehlow herkend, beschreven en uitgegeven. Het is inderdaad eene dubbele ontdekking, een volledig exemplaar van den tekst van het eerste boek met geteekende afbeeldingen, en tegelijk eenige fragmenten van het oorspronkelijke eigenhandige werk, eigen teekeningen van Dürer en tekstgedeelten in Pirkheimer's schrift. Naast de uitgaaf van Giehlow kon Volkmann volstaan met eenige voorbeelden, en wij kunnen daarheen verwijzen. Eene teekening van bijzondere beteekenis staat in het begin van het handschrift; Keizer Maximiliaan is zittende voorgesteld, omringd door symbolische dieren en voorwerpen. Dit is dus eene uitvoerige toepassing van de hieroglyphenleer, en we weten ook waarvoor het ontwerp bestemd was; het was namelijk reeds bekend in houtsnee-uitvoering, als onderdeel van de eerepoort van den Keizer (afb. 7). Die groote houtsnee-voorstelling van de eerepoort, vol symbolen, behoeven we hier niet te bespreken; in het bedoelde onderdeel is de geheele gedachte als het ware samengetrokken. En we hebben ook den volledigen uitleg; de uitvoerige titulatuur van den | |
[pagina 286]
| |
Keizer als overwinnaar van den Franschen Koning is hier in beeld gebracht. Zij luidt in het Latijn aldus: Immortalis ac sempiternae famae heros, antiqua ab origine natus, Princeps optimus, animosissimus, fortissimus, vigilantissimus, cunctis naturae bonis praeditus, artibus et disciplinis egregie, eruditus Divinus, Aquil. Rom. Imp., magnae orbis terrarum partis Dominus, virtute bellica summaque modestia, victoriaque excellenti superavit Regem Gallum potentissimum, quod ferme impossibile videbatur omnibus hominibus. ![]() 7. Keizer Maximiliaan met al zijn eeretitels, Houtsnede, behoorende tot de Eerepoort, door Dürer
| |
[pagina 287]
| |
De basilisk op de kroon wijst op des Keizers onsterfelijken en blijvenden roem, de papyrusbundel waarop hij gezeten is, op de oudheid van zijn stam, de hond met schouderband wijst den goeden heerscher aan, de leeuw beteekent moed en waakzaamheid; de wolken, die dauw uitstralen, wijzen op de groote gaven van zijn geest, de ster op zijn goddelijkheid, de adelaars (de oorspronkelijke teekening geeft één dubbelen adelaar) op het Romeinsche Keizerschap, de middendoor gedeelde slang op den staf op de heerschappij over een groot deel van de wereld, de stier op de oorlogsdeugd en bescheidenheidGa naar voetnoot1), de havik op de schitterende overwinning, de slang onder den voet, met den haan, op den overwonnen Koning, de voeten op het water wijzen volgens Horapollo het onmogelijke aan: zulk een overwinning scheen wel iets onmogelijks. In den uitleg is de kraanvogel met den steen vergeten; we kennen dien al als het beeld van de waakzaamheid. ![]() 8. Uitgeversmerk van Jean Foucher
Een aanhangsel in Volkmann's boek behandelt de drukkers- en uitgeversmerken, waarvan vele hunne voorstelling aan de hieroglyphentaal ontleend hebben. Het anker met den dolfijn van Al- | |
[pagina 288]
| |
dus, de slangenstaf van Froben zijn algemeen bekend; Pierre Regnault heeft de olifant-mieren: ‘Concordia parvae res crescunt...’ Jean Foucher den putto met vleugels aan de eene hand, een steen aan de andere: ‘paupertas summis ingeniis obest....’ (afb. 8); Nicolas du Chemin de Y als breeden en smallen weg met er onder het woord Elige, links Poenam, rechts Gloriam. Jehan Frellon te Lyon de vlinder en de krab met bijschrift: Matura. Een enkel Nederlandsch merk is afgebeeld: een schildpad met vleugels: Cunctando propera; het is gegeven op naam van Hendrik van Haesten te Leuven, naar Typotius. We moesten ons hier beperken tot een bescheiden keus uit de rijke stof van platen en tekst, en verwijzen den lezer, die er meer van wenscht te vernemen naar het boek zelf. | |
II. Het renaissance-beeldschrift bij Nederlandsche auteursVolkmann gaf, zooals we zagen, ook een drukkersmerk uit de Nederlanden, maar ontleend aan een buitenlandsch werk. Bij de emblemata worden enkele Nederlandsche werken vermeld. In 't algemeen ontbreken echter in het zoo rijk gedocumenteerde boek de gegevens uit deze landen; men krijgt den indruk dat onze dichters en geleerden, onze kunstenaars, drukkers en uitgevers het eigenaardige en rijke renaissanceleven niet zouden hebben meegeleefd; dat ze er althans maar een klein weinigje van hebben opgevangen. We meenen daarom goed te doen, een paar hoofdstukjes over de hieroglyphiek in de Nederlanden toe te voegen aan hetgeen we hier aan de hand van Volkmann over het renaissance-beeldschrift in Italië, Frankrijk en Duitschland hebben gegeven. | |
De hieroglifike van Jan van der Noot.De Nederlandsche renaissance-literatuur bezit een werk van beteekenis, dat rechtstreeks voortvloeit uit Italiaansche bron, en dat voor ons onderwerp van bijzonder belang is, namelijk de Olympiade van Jan van der Noot. We behoeven het boek hier niet te bespreken, daar we kunnen verwijzen naar de bekende studie van VermeylenGa naar voetnoot1). De Amsterdamsche Universiteitsbibliotheek bezit de | |
[pagina 289]
| |
Duitsche uitgaaf, getiteld ‘Das Buch Extasis’, en twee exemplaren van: ‘Cort begrip der XII boeken Olympiados. Abregé des douze livres Olympiades’Ga naar voetnoot1). Dit werk is, hoewel het tot drie literaturen tegelijk behoort, heel weinig bekend; het is uiterst zeldzaam, en was, eer Vermeylen er de aandacht op vestigde, vrijwel vergeten. En ook Vermeylen's werk behoeft nog aanvulling. Hij heeft wel ingezien, dat door den dichter naar Italiaansche voorbeelden was gewerkt, maar heeft niet gedacht aan de Hypnerotomachia, en ook geen oog gehad voor de bijgevoegde prent, met hieroglyphisch opschrift: een raadselpyramide, kennelijk eene rechtstreeksche navolging van het Italiaansche voorbeeld. En Volkmann heeft het werk in het geheel niet gekend. Eene afbeelding van de piramide en uitleg van het opschrift vinde dus hier eene plaats. In Extasis is de piramide, die met den inhoud van den droomroman zelf niet te maken heeft, in fraaie gravure achteraan geplaatst - op iets te groote schaal, zoodat de top niet meer op het papier kon, die toch voor de lezing en verklaring noodig is. De verklaring wordt gegeven in een ‘Dialogismus von drey Personen: Jacob, ein Mäler und ein Doctor. Durch Herm. Grenerum’. Daarin wordt ook de tekst meegedeeld in het Latijn en in het Duitsch. Later is de teekening op kleinere schaal in hout gesneden, en in al de Nederlandsche uitgaven van de werken van Van der Noot geplaatst: het Cort begrip (1579), de Lofzang van Braband (1582), en de Poeticsche werken (1584). In het Cort begrip wordt de tekst in drie talen gegeven. Ik geef hier de houtsnede verkleind (afb. 9), en dat deel van de ‘apodixe’ (verklaring) dat op de prent betrekking heeft, en voeg den Franschen en den Nederlandschen tekst van de inscriptie daaraan toe. De ‘Apodixe’ in den vorm van een samenspraak behandelt eerst de beteekenis van de titelprent, een triomfboog met mythologische figuren en wapens. Lange besprekingen en tusschengevoegde gedichten hebben het gesprek lang gerekt; er blijft echter nog zoo veel te bespreken over, dat het jammer zou zijn, al uiteen te gaan. De Doctor noodigt daarom de beide anderen om te blijven, ‘zu nacht bey mir auff die portion’, en vertelt hun, waarop hij hen zal onthalen: mir wollen gutten Salat haben, eins von grünen kreutern und eins | |
[pagina 290]
| |
von weissen Endivien,
9. Raadselpyramide van Jan van der Noot
noch eins von roten Carotten, darzu ein kalte hemmel schulter, vnnd einen warmen gebraden Capuyn, forts botter | |
[pagina 291]
| |
vnd Keesz, vnd opsz nach gelegenheit der zeit, vnd einen guten drunck Weins, mir wollen vns zusammen fröhlich machen mit der angefangener Materi weiter zuerholen.
Als dan het gesprek hervat wordt, brengt de Mäler het door hem op aanwijzing van Van der Noot gemaakte hieroglypheninschrift ter sprake: Mal. Herr Doctor, jr habt hiebeuor erzelt, das die von Egypten jre geschickten in stein graben liessen, mit vögel, thieren, vnnd anderen Zeichen. Do. Das ist wahr. Mal. Solche buchstaben hab ich auch in diesem Buch für meinen Herren von der Noot gemacht. Do. Wo seind die? Mal. Hie hinden stehen die, sehet da Herr Doctor. Do. Ja, das sein sie, man heiszt die Hieroglifike, oder Egyptische buchstaben, diese stehen in einem Piramide, gleich man in Egypten noch von den alten zeiten findet: Ich hab der auch noch ein zu Romen gesehen, wie soll mans lesen können? Wie musz man disz verstehen? Sagt mir doch was jr hie alles gemalet habt, meyster Quirine. Mal. Das öbrist ist ein ronder rinck. Do. Ein ronder rinck ist ohnende, vn̄ das ohn ende ist das ewig. Mal. Das ander ist ein Dolphin, vmb ein ancker geflochten. Do. Der Dolphin ist ein gerader fisch: Der ancker ist schwär vn̄ trag zweisschen der grossen geschwindicheit vn̄ tragheit ist die tugent, secundum hoc verbum: In medio consistit virtus: &, Medium tenuere beati. Mal. Das ander ist ein Weingarts schleck. Do. Die fügt sich nach der zeit: Wenn es schön wetter ist, steckt sie jre hörner ausz, wenn es aber sturm vnd vngewitter ist, so zeugt sie sich in das heuszlin, darinnen sie sich erhelt, bisz so lang die zeit besser ist: Was ist das ander? Mal. Das seynd Byen die da fliegen auff die blumen, vnnd also nach jrem Korb. Do. Die Byen suchen mit arbeit den honich, vnnd machen mit behendigkeit vom Wachsz die Kämerlin, da sie den behaltenen honig in thun. Mal. Das seind zwey täublin, vnnd das ist ein serpent. Do. Die tauben seynd simpel, vnfalsch ohn galle, gleich auch die liebte ist wie Paulus beschreibt, vnd darumb seynd die Veneri auch zu geweihet. Mal. Das ist ein alter oder antickisch wassergeschirr, mit einer enger keelen: Das ander ist ein klewen garensz vmb eine spille gewunden, Vnnd das ander ist ein antickischer pott. Do. Durch die enge keele des wassergeschirres, musz das wasser langsam mit der zeit auszlauffen, vnd mit dem garen kan man ein dinck recht leiten. Der antickischer Pott, nennen die alten Aninum: Was ist das ander? Mal. Ein aug, ein schulap da vnden mit einer oliuen, vnd ein Dattel, oder Palmen riet. Do. Das aug bezeichnet Gott, der alles durch sicht, vnderm fusz ist vnderthänigkeit: Der Oliue, ist ein zeichen des fridens, der Dattel ist ein zeichen der Victorien. Mal. Das ist ein ancker mit dreyen zacken, vnd eine Gansz daran gebunden. Do. Der drey zackich ancker, bedeut festigkeit, Ein | |
[pagina 292]
| |
Gansz helt ein gute wachte. Mal. Das ist ein altfrenckischer Sturmhut: Das ist ein altfrenckisch rhuder. Das ist ein altfrenckische Lampen, von einer handt gehalten. Do. Der Sturmhut ist ein Schirm vn̄ schutz: Mit dem rhuder, regieret man das schiff: Solche Lampen pflegt man bey grosse Herrn in das grab zu setzen, vn̄ hatten etlich öl der solche krafft hatt, das derselbig wol hundert jar, ja allezeit (wie man sagt) die Lampen bleibt brinnen, so langk das grab gantz vnd geschlossen hielten, wie man noch kurtz in Italien alsolchen Lampen zum zeichen in einem grab hatt funden brennend, vnd das durch naturliche Krafft vnd art alsolcher olie, welches wir diszmal willen lassen verpleiben, bisz auff ein ander zeit, vnnd derwegen nennen sie solche Lampen Vita, das ist, Leben: die handt die Lampen helt, bedeutet, ewers oder deines. Mal. Vnd das seind zwey flabisz oder mommenangesicht, darnach folget noch ein Lampen, vnnd darnach wider ein ringk. Do. Die Mommenangesicht, ist nit mehr dann ein schadow des lebens, das ist, der Todt: nach dem Todt, widerumb das Leben: der Rinck, ist widerumb ewig. Wol wie soll man das nhun zusammen bey einander fügen, auff das man es recht lesen möge. Mal. Ich glaub das ichs bey mir in schrifften hab, wie mir es der Herr von der Noot selber geben hatt, Es ist aber Lateinisch, ich verstehe es nit. Do. Gebent mirs, ich will es euch wol abzellen. Semper festinans tarde, Temperansque te tempori, Labore & Industria, Amore & prudentia, paulatim deduc animum Deo subiectum, qui per suam beneuolentiam & omnipotentiam erit Firma custodia, protexio & gubernatio Vite tue, dabitque post Mortem vitam eternam.
Jacob, die bij deze geheele verklaring ongetwijfeld aandachtig geluisterd heeft, wil nu natuurlijk ook graag den zin verstaan, en verzoekt den Doctor om dien in het Duitsch te geven.
Ia. Lieber sagt unsz das in Teutsch, damit wir es auch verstehen mögen. Do. In Teutsch ist es so viel gesagt. Allezeit zu eilen mit stetigkeit, vnnd sich nach der zeit fügen mit arbeit vnnd vernunfft, mit liebde vnd fürsichtigkeit, leitet vnnd bringt din gemüt mit der zeit in die vnderthänigkeit Gottes, welcher durch sein barmhertzigkeit und allmechtigkeit wird sein ein feste wacht, zu beschirmung und regierung ewers lebens, vnnd wirdt euch nach dem todt geben das ewige leben. Ja. Amen, Amen, das wil vns Gott geben.
De Nederlandsche Wtlegginge in het Cort begryp der XII boeken Olympiados luidt aldus:
V haestende al-tijdt med staden, vueghende v na der tydt, med Erbeydt en Vernuft, med Liefde, en med Veur-sightigheydt, leydt alleyns- | |
[pagina 293]
| |
kens v gemoet in d'onderdanigheydt Godts, de welke deur syn bermhertigheydt, ende al-maghtigheydt wesen sal een vaste wacht, bescherminghe, ende regeringhe dyns leuens, en sal v gheuen nae dese doodt dat eeuwigh leven. Ziehier eindelijk denzelfden tekst in het Fransch: Exposition des lettres hieroglifiques. Tousiours te hastant à loger, t'accommodant selon le temps, par Labeur & Industrie, par Amour & par Prudence, conduis peu à peu ton courage en l'obeissance de Dieu, lequel par sa benignité, & forte puissance, sera tres-ferme garde, protection, gouuernement de ta vie, & te donra apres la mort, la vie eternelle. ![]() 10. Portret van Jan Bapt. Houwaert, met zinspreuk in raadselschrift
Het is zeker geheel onnoodig, in bijzonderheden te gaan aanwijzen, waaraan de figuren en de verklaring ontleend zijn; de Hypnerotomachia is er doorloopend in gevolgd. | |
De invloed van de hieroglyphiek in de Nederlandsche blazoenen, titelprenten, drukkersmerken en emblemataHet werk van Van der Noot neemt bij ons een dergelijke plaats in als de Hypnerotomachia in Italië. Het staat op zichzelf in zoo verre, dat nauwelijks een enkel auteur iets geheel gelijksoortigs heeft geleverd: samenhangende teksten, geheel in dit hieroglyphenschrift. En toch is de invloed groot geweest, en is het gebruik van | |
[pagina 294]
| |
dergelijke hieroglyphen in de heele literatuur van de volgende eeuw te herkennen. Ik ken slechts één voorbeeld van hieroglyphenuitdrukking van geheel denzelfden aard als bij Van der Noot. Zijn vriend Jan Baptist Houwaert heeft zijn zinspreuk ‘Hout middelmate’ op dezelfde wijze in hieroglyphen gezet. We vinden in verscheidene van zijn uitgaven een vignet, nu eens in houtsnede, dan weer gegraveerd, met zijn portret in het midden, rechts zijn wapen, en links de zinspreuk met de hieroglyphen daarboven (afb. 10). Den uitleg vindt men elders in zijn werk in een achtregelig gedichtje. HOVT MIDDELMATE in tswerelts ciborie,
Op dat ghy victorie, krijght, door konst en arbeyt,
V sal volghen onsterffelijcke glorie,
Want tusschen weelde, en armoede, die haer scheyt,
Als oock tusschen rascheyt, en traegheyt daer leyt
Een seecker mate, soo ghy sien meught perfect,
Recht doorgaende, die ons door de Middelbaerheyt,
Tot wel leven, saligh sterven en deught verwect.
Het horizontale maatstreepje is dus de middelmate, die daer leyt tusschen weelde (de hoorn des overvloeds) en armoede (de bedelnap), als ook tusschen rascheyt (de arend) en traegheyt (de schildpad). Daarop staan konst (passer en pen) en arbeyt (spade) die de victorie dragen in de gedaante van een lauwerkrans. Men herkent hier weer de gangbare voorstellingen van de hieroglyphentaal, en dezelfde methode van ze te lezen. Uitvoerigere teksten in beeldspraak zijn in de rederijkerswereld heel gebruikelijk. Men vindt er verscheidene in de Antwerpsche Spelen van Sinne van 1561, en vooral in de Mechelsche Schadtkiste der philosophen ende poeten van 1620/21. In dit laatste werk worden de verklaringen er bij gegeven. Hoezeer echter de liefhebberij voor zulke beeldteksten met die van Van der Noot overeenstemt, de methode is een geheel andere. In plaats van symbolische beteekenis heeft hier elk beeld zijn letterlijke beteekenis, en deze aaneengevoegd geven een Nederlandschen zin, geheel op de wijze van de rebussen, die nu nog in zwang zijn. Het beeldschrift van Van der Noot kan ieder die de beteekenis verstaat, lezen, onverschillig, wat voor landsman hij is; men kan het, zooals wij zagen, in alle talen even goed in woorden brengen. Om een rederijkers-rebus te lezen moet men Nederlandsch | |
[pagina 295]
| |
kennen; de Nederlandsche benamingen van al de voorgestelde voorwerpen vormen den zin. Een aardig voorbeeld is de raadselinscriptie van den jongen Zacharias Heyns in het album van Ortelius, vroeger door mij in Het Boek (III 422) meegedeeld. De pyramide-vorm van het monument maakt het meer dan waarschijnlijk dat Heyns hier rechtstreeks van der Noot navolgde, maar hij volgt niet diens symbolische schrift, maar het letterlijke Nederlandsche beeldschrift, tevoren in de Antwerpsche Spelen van Sinne door zijn vader Peter Heyns aangewend. Een kan, die bij Van der Noot de geleidelijkheid aanduidt, beteekent bij Heyns niet anders dan het woord kan. ![]() 11. Drukkersmerk van 10. Steelsius
Toch is symbolische beeldspraak ook aan de Nederlandsche schrijvers wel bekend; ze zijn echter ook daarin vrijer van beweging, en volgen niet streng de hieroglyphenmethode. Zie het titelblad van de werken van Coornhert met de uitvoerige uitlegging door Speckman in een onzer vorige jaargangen (VIII blz. 18 en v.); daarin zijn alle methoden van beeld-uitdrukking verbonden: het koren en de harten (= Corenhart) behooren geheel tot de rederijkers-rebussen, de duiven en de slangen voor liefde en voorzichtigheid zijn uit de beeldspraak zooals Van der Noot die toepast; en nog tal van symbolische uitdrukkingen, waarbij vooral de Bijbel veel materiaal levert, werken mede tot de samen stelling van het geheel. | |
[pagina 296]
| |
Letten we nu op de op zichzelf staande vignetten, op de boekdrukkers- en uitgeversmerken en dergelijke, dan vinden we ook telkens weer de symboliek van de hieroglyphenmethode, en we zien ook daar, dat men zich er toch niet aan gebonden acht, maar al spoedig een eigen weg gaat. Daarbij leveren meestal bijbelteksten de zinspreuken en de stof voor de prentjes. ![]() 12. Titel met merk van Theod. Ger. Horst te Leiden
| |
[pagina 297]
| |
Een fraai voorbeeld van een symbolisch drukkersmerk naar den ouden trant zijn de duifjes van Steelsius te Antwerpen als voorstelling van Concordia, die ik hier aan de Art Typographique van Nijhoff ontleen (afb. 11). Uit een volgend tijdvak het ook reeds vroeger (VII 246, IX 36) gegeven vignet van Theodoricus Gerardi Horst te Leiden (1565, 1567) met de Waakzaamheid, voorgesteld door den kraanvogel met een steen in zijn poot (afb. 12). De voorstelling is hier uitgebreid door den vogel op een doodshoofd te zetten: de waakzaamheid gaat samen met doodsverachting, zooals uitgedrukt wordt in het bijgevoegde distichon: Spernere vis mortem? Vis puram vivere vitam?
Vis fieri sapiens virque probus? Vigila.
![]() 13. Vignet van Ellert de Veer
| |
[pagina 298]
| |
Van weer iets later is het fraaie vignet van Ellert de Veer in zijn Paraphrasis van Erasmus (1594), door mij gereproduceerd in de Amsterdamsche Boekdrukkers (III 233). De tegenstelling van snelheid en traagheid in een half gevleugelde half bezwaarde figuur is hier weer eenigszins gewijzigd.
14. Titel van Zach. Heyns met symbolische Y
We zagen reeds, dat Alciati ze zoo | |
[pagina 299]
| |
had uitgelegd, dat armoede eene belemmering is voor den geest die omhoog wil stijgen, en dat dit eerst door een ernstig manspersoon, later door een putto met vleugels aan de eene, een steen aan de andere hand gebonden, was voorgesteld. We zagen ook dat Jean Foucher te Parijs de laatste voorstelling volgde. Bij Ellert de Veer draagt de jongeling die omhoog wil, de vleugels aan de schouders, en de zware steen is aan zijn voet gebonden; maar nu komt er een figuur bij, een man in mantel, die toetreedt en met een mes het touw doorsnijdt. Daarbij het onderschrift: Sint Mecaenates (afb. 13). Den rijksten voorraad aan beelduitdrukkingen in de Nederlandsche letteren bieden de emblemata-werken. Het is eigenlijk onnoodig, hierop te wijzen, daar we op dit gebied in het bekende werk van Dr. A.G.C. de Vries een heel volledigen gids hebben. En toch toonen de uitingen van Volkmann een veel te beperkte aandacht voor dit rijke en interessante gebied. Wel kent en bespreekt hij Sambucus (Antw. Plant. 1564) en Hadrianus Junius (1585), bij wie de Hypnerotomachia en Horapollo nog van grooten rechtstreekschen invloed zijn. Wel noemt hij Hooft, Vaenius en Houbraken, maar van de rijke emblemata-literatuur is dat maar een deel, en de eenigszins zonderlinge uiting, dat de Hollanders een zwak schijnen gehad te hebben voor liefdesemblemata, misschien uit speculatie-geest, met 't oog op verkoop aan hun galante buren, toont toch wel een te groote onbekendheid met de Nederlandsche letteren en met de Nederlandsche emblemata. We behoeven hier niet aan te toonen dat het minnedicht en de minnebeelden echte inheemsche Nederlandsche letter- en beeldproducten zijn. Maar eene nadere bestudeering van de Nederlandsche emblemata mogen we wel aanbevelen. Zeker zou zij een aanvankelijk sterken invloed van de hieroglyphenleer aantoonen; maar ook zou het blijken, dat gaandeweg de vrije inventie het meer en meer wint van de overlevering. Als voorbeeld wil ik nog wijzen op een emblema van Zacharias Heyns, later nog eens door hem in een titelblad gebruikt: de ons reeds bekende letter Y als voorstelling van den breeden en den smallen weg (afb. 14). Is dus bij Heyns de overlevering nog wel eens duidelijk te herkennen, bij Cats is dit nauwelijks meer het geval. Bladert men zijne zinne- en minnebeelden en zijn verdere werken door, dan ziet men in al die zinnebeeldige voorstellingen wezenlijk niets meer dat nog aan de oude hieroglyphen herinnert. Ik heb mij in deze korte beschouwing bepaald tot de Neder- | |
[pagina 300]
| |
landsche letteren en de daarmede eng verbonden prentkunst. De volledigheid zou natuurlijk ook behandeling van de werken van schilder-, beeldhouw- en bouwkunst vorderen. In het fraaie oude Middelburgsche huis, dat nu als ‘Grand hotel Verseput’ gebruikt wordt, ziet men aan het plafond in de vestibule de ons bekende voorstelling van de waakzaamheid, den kraanvogel met een steen in den poot. Een kenner van onze oude binnenhuizen zou zeker meer voorbeelden van dergelijke voorstellingen kunnen aanwijzen.
C.P. Burger Jr. |
|