Het Boek. Jaargang 14
(1925)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 193]
| |||||||||||||
Een bundel zeventiende-eeuwsche Amsterdamsche boekjes1. In de archaeologie geldt het als een postulaat, dat een collectieve vondst, bijv. een graf met de den doode meegegeven voorwerpen, nimmer mag gesplitst worden. Zijn de bijeenbehoorende bestanddeelen eens verspreid, dan is het trekken van een conclusie uit de samenhoorigheid der onderdeelen voor goed onmogelijk. Een dergelijke regel behoorde in het bibliotheekwezen te heerschen voor de uit vroegere eeuwen tot ons gekomen conglomeraten, hetzij van handschriften, hetzij van boeken, tenzij natuurlijk in een lijst, in een catalogus of in het boek zelf wordt vastgelegd uit welke bestanddeelen - en in welke volgorde - de uiteengenomen band oorspronkelijk bestond. Bij boeken bestaat het gevaar voor uiteenvallen der bijeenbehoorende onderdeelen des te eerder, daar in den antiquariaatboekhandel diens eischen en belangen een gewichtig woord hebben mee te spreken. Een samenvoeging kan volkomen willekeurig geweest zijn en bijv. alleen op grond van het formaat zijn tot stand gekomen, maar ook naar bepaalde gezichtspunten, die op den eersten aanblik den beschouwer ontgaan. Wieder heeft in dit Tijdschrift VI, 1917, p. 65 vgg. op de verzameling pampfletten van Abraham de Goyer (1616) gewezen, die zelfs in zijn convoluten zijn ex-libris plaatste. Uit eigen ervaring kan ik wijzen op twee der bewaarde exemplaren van het zeldzame boekje van Boomgaert, dat ik onlangs in het Tijdschr. v. Ned. T. en Lett. XLIII, 1924, p. 40 en vroeger reeds in dit Tijdschr. V., 1916, p. 4 vgg. en p. 359, heb besprokenGa naar voetnoot1). Was het exemplaar der Leidsche Bibliotheek blijkens den ouden catalogus van de Mij. v. Ned. L. 1853, Bijv. p. 18 vroeger wegens den gemeenschappelijken | |||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||
inhoud (Plutarchus-vertalingen) samengebonden geweest met het zgn. Handboekxken van Epictetus (zie t.a.p. p. 4 n. 3), in het exemplaar dat ik zelf bezit is het vereenigd met Coornherts vert. van Seneca de beneficiis: hier bleek het motief dervereeniging te liggen in het bij den gemeenschappelijken uitgever van beide boekjes nog voortlevend besef van de nauwe betrekking, waarin Coornhert en Boomgaert tot elkander hadden gestaan (t.a.p. p. 44 vgg.). Daarom moet men op de bibliotheken met het uitelkaar nemen van bandjes voorzichtig zijn: men kan nooit weten tot welke conclusies de beschouwing omtrent het samengaan der afzonderlijke bestanddeelen kan leiden. ![]() Ik wil hier een merkwaardig conglomeraat van vier zeventiende-eeuwsche boekjes bespreken, waarop een aantal jaren geleden | |||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||
dr. Burger voor de Amsterdamsche U.B. beslag legde (344 G 28), dat uitsluitend uitgaven van Amsterdamsche uitgevers en, voor zoover is na te gaan, van Amsterdamsche drukkers bevat en dus in de eerste plaats als geographisch conglomeraat is aan te merken. Een dezer boekjes, het derde, het eenige, dat voor zoover ik zie geen unicum isGa naar voetnoot1), is reeds vroeger door mij in dit Tijdschrift VII. 1918, p. 18 ter sprake gebracht en is wat den inhoud betreft verreweg het belangrijkste. ![]() 2. Laat mij vooreerst de boekjes bespreken in de volgorde waarin zij in het bandje voorkomen. | |||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||
I. Een theologisch werkje (afbeelding van het titelblad zie op pag. 194): Getuygenissen | der | WAERHEYD, | getrocken uyt den woorde | GODTS, | Bewijsende de suyvere Waer- | heyd der Gereformeerde Kerkke, tegen | het gevoelen der Socinianen, Arminianen, | Papisten, Weder-Doopers, Lutheria- | nen ende alle andere Secten. | Seer nut en dienstigh, voor alle recht- | sinnige geloovigen, tot wederlegginge | der voorseyde dwael-geesten. | By een gestelt door A.V.B. | Den vierden druk, van alle Druk-fauten gesuyvert. [Vignet voorstellende de Beurs van Antwerpen] t'AMSTERDAM, | By JAQUES BOURSSE, Boekverkoper op de | Lely-gracht, in de Beurs van Antwerpen, 1664. - 12 ongen. pag. + 144 pag. Op pag. 144 aan het slot van den text (zie afb. daarvan op pag. 195) drukkersmerk, Christus door Christophorus gedragen voorstellend, met randschrift: Christum sum ferens, en dan: t'AMSTERDAM, | Gedruckt by Christoffel Cunradus, Boeck- | drucker op de Egelantiers-gracht 1663. Ondanks het feit, dat in dit boekje het geschrift van A.V.B. reeds ten vierden male wordt uitgegeven, schijnt dit exemplaar der Amst. U.B. het eenige overblijfsel er van te zijn. Het wordt niet geciteerd bij Rogge, Bibl. der Remonstr. en Contraremonstr. Geschriften, evenmin bij van Doorninck, Vermomde en Naaml. schrijvers, die weliswaar p. 40 een A.V.B., een vertaler van tooneelstukken (P. Schaak), vermeldt, eveneens in 1664, maar toch wel een ander dan den auteur van ons boekje zal bedoelen. Over den uitgever Jaques Boursse, zie Kleerkoper en van Stockum I. 101 en II. 1190. De drukker Christoffel Cunradus (Koenraad), Kl. en v. St. I. 155 en II. 1235 vgg., is in 1670 de ongenoemde drukker voor rekening van den boekverkooper Jan Rieuwerts van Spinoza's Tractatus Theol.-politicus, zie Kl. e.v. St. I p. 623 en Meinsma, Spinoza en zijn Kring p. 196 en noot. Hij drukte ook andere theologische boekjes gelijk het onderhavige, opgesomd bij Kl. en v. St. t.a.p. II. Eveneens een theologisch boekje is: De roepinge | ABRAHAMS | uit | UR der Chaldeen, | verhandeld | In een Afscheid Predicatie | Gedaan binnen | VLISSINGE, | A. 1671. den 11. Novembris. | Door | BERNARDUS SOMER, | Beroepen tot | AMSTELDAM. [Klein figuurvignet] t'AMSTELDAM, | By ABRAHAM | |||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||
van ESSEN, Boek- | verkooper op de Blaau-burgwal, | Anno 1672. - 84 pag. De laatste pag. bevat uitsluitend de aanwijzing omtrent den drukker: t'AMSTELDAM, | Gedruckt by PIETER DIRKSZ. | BOETEMAN, op de Nege- | lantiers-graft, 1673.
Bij Kl. en van St. I, 221, waar men het noodige omtrent Abraham van Essen vindt, wordt juist het pendant van dit in ons conglomeraat alleen bewaarde boekje vermeld: de eveneens bij van Essen verschenen intreerede van Somer in Amsterdam getiteld ‘d'Algenoegzaemheyt der Genade, verhandelt door B. Somer in zijne eerste predicatie tot de gemeynde van Amsterdam’, waarvan de herinnering alleen bewaard schijnt te zijn in een bericht in de Oprechte Haerl. Courant van 11 Juli 1673.
De Amst. U.B. bewaart nog een derde boekje van Somer (1071 G 15)Ga naar voetnoot1), eveneens bij van Essen verschenen: Blijde uitkomste | der | onderdrukte | Geregtigheid | voorgesteld | in verscheide dankzeggingen | inzonderlijk | over de Zeeslagen | des jaars 1673 | door | Bernardus Somer | dienaar Jesu Christi en zijne | Gemeinde binnen Amsteldam | [Vignet, hetzelfde als in het eerstgen. boekje], t'Amsteldam, | Bij Abraham van Essen, Boek- | Verkooper op de Blaauburgwal, | Anno 1674. - 16 p. + 232 genummerde p. + 8 p. Met opdracht aan Heeren Burgemeesteren der stad Amsterdam [Valckenier, Pancras, Munten, Trip]. Aan het slot: t'Amsterdam | gedruckt by Pieter Dircksz. Boete- | man op de Negelantiers | graft 1674. Over Bernardus Somer, 1642-1684, die een schoonzoon was van Mich. Adr. de Ruyter (de dankzegging wegens de zeeslagen van 1673 is dus wel te verklaren) en ook in diens graf in de Nieuwe Kerk begraven is, zie Glasius Godgeleerd Nederland (1856) III, p. 52. Over Pieter Dirksz. Boeteman, Kl. en van St. I. 62. Interessant is de vorm Negelantiersgraft met prothetische n., vgl. den vorm Neglantier, die het Wb. der N.T. III2 3963 uit Houttuyn aanhaalt en den vorm Neglantiers, waarmede in een citaat t.a.p. de leden der Rederijkerskamer de Eglantier worden aangeduid. | |||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||
III. Den overgang van de theologie naar de philosophie vormt het derde werkje, het belangrijkste van de vier, waarvan ook een exemplaar zich te Leiden bevindt (1076 A 282),en dat door mij reeds vroeger in dit Tijdschrift VII. 1918, p. 18 in mijn artikel ‘de Nederlandsche Cebesliteratuur’ vermeld is. Afbeelding van het titelblad hieronder.
STOISCHE | PHILOSOPHIE | ontrent het Leven. | Nieuwelijcks uit het Frans verduitscht. | En | Een kort Vertoogh van de | GRONDEN | Van een goed Leven. | De tweede Druck. | Verrijkt met het Tafereel van Cebes | de Thebaan. | [Vignet, guirlande] t'AMSTERDAM, | By ABRAHAM SCHUURMAN, Boekver- | kooper over de Nieuwe Kerk 1684.4 ![]() Beschrijving. De 1e katern 12 pag. groot (-, *2, *3, *4,) bevat titelblad, blank verso, ‘Aenspraeck aen den Leeser’. | |||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||
De 2e katern 24 pag. groot (×, *2 - *7) bevat ‘Voorrede’ gericht tot ‘Christen Leser’. Aan het slot op de (ongepag.) p. 23 (p. 24 is blanco) vindt men de custode DE, die hier blijkbaar bij vergissing is geplaatst en veeleer behoort vooraf te gaan aan het tweede gedeelte van het boekje op p. 104. Het is duidelijk zichtbaar, dat in het Amsterdamsche exemplaar het eerste blad (X) van deze katern, waarvan de recto-pagina of blanco was gelaten of een titel bevatte, weggesneden is. Maar het is merkwaardig, dat dit ook in het Leidsche ex. het geval is. Dit zal dus wel niet zonder bedoeling geschied zijn. Dan volgt het gepagineerde gedeelte: en wel (kat. A-E en van F de eerste 2 pag.): p. 1-103: Stoische philosophie omtrent het leven. p. 104: De [tien] Geboden der Stoische wijsheit Beminners. (aan den voet der pag. de custode DE, nu terecht geplaatst). p. 105 titel: ‘De Gronden van een goet Leven’. p. 106: ‘Waerschouwing’. p. 107-122: het geschriftje getiteld: ‘de Gronden van een goet leeven.’ Daarna nieuwe pagineering 1-32: kat. F vanaf pag. 3 en kat. G, die oorspronkelijk 12 pag. groot was, maar het laatste blad, volgend op het eind van den text, is wederom in beide exemplaren weggesneden, wat in het Amst. ex. nog duidelijk zichtbaar is. Was er misschien reden om den naam van den drukker te verdonkeremanen? p. 1. recto, titel: ‘Het Tafereel van Cebes de Thebaan. Van nieus vertaalt’. p. 1 verso, blanco. p. 3-32 bevat ‘Het Tafereel van Cebes de Thebaan’. Over Abraham Schuurman, zie Kl. en v. St. I. 718, die tevens het bericht (advertentie?) uit de Opr. Haerl. Courant van 23 Nov. 1683 vermelden, waarbij de verschijning van ons boekje wordt aangekondigd. Reeds t.a.p. p. 18 wees ik er op, dat de afzonderlijke pagineering van het Cebes-gedeelte, - een reproductie, gelijk ik opmerkte van Glazemakers vertaling (1658) -, vermoedelijk een gevolg was van het feit, dat het Tafereel eerst in den tweeden druk is opgenomen. Dit wordt bevestigd door den ren druk uit het jaar 1651, waarvan het mij, gelijk beneden nader zal worden meegedeeld, reeds tijdens het schrijven van mijn stuk over de Seneca- | |||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||
vertaling van Glazemaker in dit Tijdschr. VIII, 1919, p. 10 vgg. gelukte een exemplaar te vinden. In de ‘Voorrede’ -die in den 1en druk ontbreekt - richt de samensteller zich tot den Christen lezer, vooreerst om dezen de herkomst der drie geschriften, voor zoover hij ze wist, mee te deelen: 1o. ‘de arbeid van een Rooms geestelijke’ ‘door Mons. du Vair in het Frans beschreven, voor eenige jaren in het Neerduyts overgebragt en gedruckt, voor de tweede maal medegedeelt’ - bedoeld wordt het geschrift ‘la Philosophie morale des Stoiques’ van den Franschen bisschop G. du Vair, 1556-1621, die ook het Handboekje van Epictetus vertaaldeGa naar voetnoot1) -. 2o. ‘met een bijvoegsel van de gronden van een goet leven door yemand anders opgestelt’, ‘de vrugt der gedagten van een Hervormt Christen’. 3o. ‘mitsgaders het Tafereel van den Wijdberoemden Cebes’Ga naar voetnoot2), ‘een werk van een Heidens Philosooph uyt de navolgers van den groten Plato.’ In de tweede plaats, ten einde den lezer omtrent de strekking van het roomsche, het hervormde en het heidensche stoische geschrift in te lichten (1): ‘Mons. du Vair heeft getragt de regelen van de ongevoelige en straffe Philosophie der Stoische, na de gronden der Roomse Christenheid voor zijn geloofsgenoten te nutte te maken: en zijn alle daar henen gerigt, om ware het mogelijk, den mens in het midden van al de onstuymige wisselvalligheden en bewegingen dezes aartzen en vergankelijken levens, zonder onrust of ongeregelde bewegingen des herten, in een gedurige kalmte, stilte en gelukzaligheid te brengen. (2) ‘Het middelste werkje, dat van weinig bladen is, bevat verscheiden gronden die ook heden aan een natuurlijk mens klaar zijn, waarop de Schrijver wiskunstig meint bewezen te hebben, dat een gerust en goed leven moet gegrond zijn’ (deze woorden zijn niet geheel nauwkeurig afgeleid uit de ‘waerschouwing’, die aan het geschriftje op pag. 106 voorafgaat). (3) ‘En is 't oogmerk van die Schilderij en deszelvs uytlegging geen ander geweest, als de zonen der Wijsgierige, ware het mogelijk, door de natuur, van dwalende meiningen, en quade zeden | |||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||
te zuyveren, tot de ware wijsheid en zaligheid door een elendig leven, onder veel gevoelens en verleidingen, heen te leiden.’ En in de derde plaats wil de samensteller den ‘Christen’ lezer, tot wien hij zich richt, voor de gevaren der Stoische philosophie behoeden - en hierin ligt het theologisch karakter van het boeke -, ‘want zoo yemand die (nl. deze regelen) niet met gezonde gedagten van het zaligmakend gelove, en zonder grondige kennis van de ware heiligmaking leest, en betragten wil, die zal in plaatz van de waare wijsheid, beloofde rust, het voorgestelde goed leven, en de gelukzaligheid te krijgen, verdwarst worden, in gedurige onrust van zijn beschuldigende en ontschuldigende gedagten met zijn zelven worstelen, qualijk leven als een Christen, en eeuwig verloren gaan’. En dan volgt de lange, ongenietbare theologische inleiding. Terwijl de onbekende samensteller du Vair als den oorspronkelijken auteur van ‘de stoische philosophie’ wist aan te wijzen, bleef de schrijver van ‘de Gronden van een goed leven’ voor hem slechts een anoniem ‘Hervormd Christen’. Ook mij is het niet gelukt uit te maken, aan wien de bewerker van den 1en druk deze merkwaardige verhandeling, die hij evenals de eerste zonder naam van den auteur opnam, ontleende. Ik deel daarom de voorafgaande ‘waerschouwing’ en den aanvang en het slot mee, wellicht kan een der lezers het geschrift terecht brengen. ‘Waerschouwing. Dit Schriftje heeft een wiskonstige zeekerheit, dat is, dat 'er niets in gestelt en wort, of het is klaar en zeeker voor het natuurlijk verstant, of het wort zoo zeeker uit zoo iets dat natuurlijk klaar is getrokken, dat niemant, die zijn natuurlijk verstant gebruikt, iets daar van loochenen of in twijffel trekken kan, of hy en moet het niet verstaan. Die het dan soekt te verstaan, en vrugten daar van te hebben, die moet het zig de pijne waert laaten weezen, dat hy daar zijn gedagten zoo veel mee beezig houwt, dat hij 'er die zeekerheit in zien kan; en dat men zonder die gronden niet gelukkig, en met die in zijn leeven niet ongelukkig kan zijn; en dat diens leeven het beste is, die deeze grontreegels het naaste onderhouwt.’ | |||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||
Slot: ‘Dit zijn, mijns oordeels, de gronden hoe een mensch, om wel te leeven, zijn eigen geest moet gebruiken. Ze zijn weinig en kort: maar ik en twijffel niet, of hier uit konnen reegels getrokken worden, waar naa men zig in alle bezondere voorvallen behoort te rigten. Een ieder kan ze dan voor zig zoo wijt uitbreiden als het hem belieft, en zijn eigen leeven, door het gebruik daar van, gelijk ik hem gun, in spijt zelf van de fortuin, gelukkig maaken. ![]() Zooals ik reeds zei, heb ik nu ook een exemplaar van den eersten druk - uit het jaar 1651 - in handen gehad. En een tweede ex. is mij ook bekend. Het eerstgenoemde bevindt zich in het Spinozahuis in Rijnsburg (no. 302 van den Catalogus van de Boekerij van het Spinozahuis); men heeft het daar aangekocht, blijkbaar omdat het een vertegenwoordiger is van de strooming, onder | |||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||
welker invloed ook Spinoza gestaan heeft; vermoedelijk heeft Spinoza du Vair wel gekendGa naar voetnoot1), op de lijst van boeken, die Spinoza bij zijn sterven bezat, komt de titel echter niet voor. Aan den conservator van de bibliotheek van het Spinozahuis betuig ik mijn hartelijken dank voor het gebruik, dat ik van dit boekje mocht maken. Naar de heer Geerebaert mij indertijd meedeelde, en hij thans ook in zijn Lijst van de gedrukte Ned. Vert. der oude Gr. en Lat. schrijvers, Gent 1924, p. 26, vermeldt, bevindt zich ook een ex. op de Kon. Bibl. te Brussel. Het boekje bevat den Cebes niet, zooals wij reeds verwachtten, evenmin ‘de Geboden der Stoische wijsheyt Beminners’. Het is merkwaardig dat deze eerste druk bij den zelfden uitgever verschenen is, als het boekje van A.V.B., dat de eerste plaats in het conglomeraat inneemt, nl. bij Jaques Boursse. Hier volgt de beschrijving: (Afbeelding van het titelblad op pag. 202,). STOISCHE | PHILOSOPHIE | ontrent het Leeven. | Niewelijkx uit het Frans verduitscht, | En | Een kort vertoogh vande | GRONDEN | van een goet Leeven. | [Vignet, zooals in het boekje van A.V.B.] t'AMSTERDAM, | uit de Boek-winkel van JAQUES BOURSSE, | op de Cingel, in de Beurs van Ant- | werpen, 1651. (12 ongen. pag. + 156 p.). Na het slot op pag. 155: t'AMSTERDAM, | By ADRIAAN ROEST, op | de Zee-dijk, in den Wijn- | stok. 1651. Het ongenummerde voorgedeelte neemt evenals in den 2en druk 12 pag. in, die behoudens eenige verbeterde drukfouten in beide drukken identiek zijn: p. 1 titel, 2 blanco, 3-12 ‘Voorreden’ (die in den 2en druk ‘Aenspraeck aan den leeser’ heet, terwijl daar met ‘voorrede’ de inleiding van den samensteller van den 2en druk is betiteld). Het genummerde gedeelte ziet er aldus uit:
Vooraf een opmerking over den drukker Adriaan Roest. Deze heeft slechts kort geleefd, 1629-1652, zoodat maar weinige druk- | |||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||
ken van hem bekend zijn. Kl. en van St. I. 639 kennen slechts twee door hem gedrukte boeken, een van 1647 en een van 1650.
Had nu de 2e druk door de voorrede van den samensteller een theologischen tint gekregen, de eerste druk heeft blijkens de in den 2en druk herhaalde oorspronkelijke voorrede een meer philosophisch karakter. Ook hier een waarschuwing, maar veel gematigder: ‘Een ieder nogthans zy hier van te voren gewaarschouwt, dat het een Heidensche Philosophie is, daar in dieshalven de kennis en dienst Godts aangaande, en ook eenighe andere dingen, misslaaghen in begaan zijn: die een Christen eevenvel niet swaar en vallen te verhelpen, dewijl de kraght der reedenen ghemeenlijk de zelve blyft: ghelijk als dat veel dinghen de fortuin en de natuur toe geschreeven worden, daar wy Christenen billijk Godt den Heer van alles in erkennen. We zouwden hier ook eenighe bezondere dinghen konnen aanteikenen, in de welke of de Stoische of dit boekjen mooghelijk dwaalt, maar dewijl, om zoo te zegghen, het ligchaam van de zaak goedt is, laaten we zulke gheringhe bezonderheeden gaeren aan het oordeel van den Leezer, die we vrught en vreught gunnen.’ Hoe gaarne zouden wij willen weten, wie den eersten druk van dit boekje heeft samengesteld, en hoe onverschillig laat ons de anonymiteit van den bewerker van den tweeden. Het verschijnen van dit boekje over de Stoa is alleen denkbaar in een periode, waarin belangstelling voor de Stoa bestaat, en deze is in ons land sedert Coornhert en de zijnen ook gedurende de eerste helft der zeventiende eeuw levendig geweest. Men denke alleen reeds aan de belangstelling voor Seneca. De vertalingen van Glazemaker volgen op ons boekje, sedert 1654, vgl. mijn artikel in Het Boek, VIII, 1919 p. 9 vgg. over de Seneca-vertalingen van Glazemaker. Direkt kan men ons boekje aansluiten bij een genre vertalingen, waarvan ons een ‘Stoische leeringen’ getiteld boekje uit het jaar 1649 een voorbeeld bewaart. Dit boekje is in ons land thans zoo zeldzaam, dat er zelfs geen exemplaar meer van valt aan te wijzen. Geerebaert (t.a.p. p. 163, n. 15) bezit er zelf een van, een ander is volgens Schweiger (Handbuch der cl. Bibliographie (1834), II, 2 p. 931) aanwezig op de Bibliotheek te Wolfenbüttel:
Stoïsche leeringen, Getrocken uyt de Schriften Van den vermaerden Philosooph L. Annaeo Seneca, met noch een Toemate uyt | |||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||
Epicteto Cebete Isocrate Plutarcho. Een yder tot nut en profijt opgesocht, te samen gebracht en uyt het Latijn vertaalt door Fr. van Voort. Ghedruckt tot Leeuwarden by Claude Fonteyne 1649.
Dit boekje wordt zonder twijfel bedoeld in den titel ‘Stoische leeringen’ voorkomende in een lijst van boeken, die in een acte van boedelscheiding uit het jaar 1731 opgenomen is, van wijlen Simon van Hessel, secretaris van den lande ende Hooge vierschaar van Strijen, meegedeeld door Kl. en van St. (1910) II, p. 1095. Het ware interessant na te gaan in hoeverre zich de excerpten door van Voort verzameld dekken met de Latijnsche Flores Senecae verzameld door Erasmus en herhaaldelijk ter perse gelegd. Zelf bezit ik hiervan een Amsterdamschen druk, van L. Elzevier 1642. Het belang der beide Stoische boekjes van 1649 en 1651 ligt hierin, dat zij de getuigen zijn van geestelijke stroomingen, die onmiddellijk voorafgaan aan den tijd (1654), waarin Spinoza met de Stoa is in aanraking gekomen.Ga naar voetnoot1)
IV. Het laatste boekje is uitsluitend van philosophischen aard, het is een vertaling van den Phaedo van Plato: (afb. van het titelblad op p. 206): De laetste | WOORDEN | vanden | Philosooph | SOCRATES, | Nopende | d'Onsterflickheyt | der | ZIELEN. | [Figuurvignet] t'AMSTERDAM, | By PIETER la BURGH, Boeck- | verkooper inde Niesel, in 't fijn | Tafel-Boeck 1656. - 70 pag. Over P. Laburgh, zie Kl. en van St. I. 336, in het Puiboek wordt hij taeffelboeckmaker genoemd. Deze vert. (naar dit exemplaar vermeld bij Geerebaert t.a.p. p. 63) is een verkorting van den Phaedo, hier en daar zijn stukken overgeslagen. De vert. laat zich vloeiend lezen, dit is reeds een bewijs, dat zij noch naar het Grieksch noch naar het Latijn bewerkstelligd is. Den oorsprong verraadt de vorm van naam van den dichter Euenus, wiens schijnbaar toevallige vermelding het gesprek op de onsterfelijkheid van de ziel brengt. Deze heet hier Eva- | |||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||
nus (p. 10 vgg.), een her-latiniseering van den vorm Evain, dien de Grieksche Euenos onder de handen van een Franschen vertaler had aangenomen. Het belangwekkende van dit boekje bestaat hierin, dat het de oudste vertaling van een dialoog van Plato bevat, die in onze taal is verschenen. (Eerst in 1709 komen dan eenige vertalingen van J.C. Amman). Zoo laat eerst is, in tegenstelling met de Stoische geschriften, men zich in ons land in breeden kring voor Plato gaan interesseeren. Het is slechts aan het unieke Amsterdamsche exemplaar te danken, dat wij van dit feit kennis dragen. ![]() De aansluiting van dat boekje aan het vorige (III) is gereedelijk te verklaren. Een der hoofdpersonen in den dialoog is Cebes de Thebaan, de echte. De bezitter van het boekje, voor wien natuurlijk het Tafereel van den pseudo-Cebes als literair voortbrengsel | |||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||
gold van den Platonischen Cebes, heeft den Phaedo dus als pendant beschouwd van het Tafereel, waarmee de samensteller van den 2en druk de Stoische philosophie ten opzichte van den eersten had ‘verrijkt’.
Nog een vraag naar aanleiding van dit boekje. Laburgh beoefende het beroep van ‘tafelboekmaker’ en bij hem hing het ‘fijn tafelboeck’ uit. Wat is een ‘tafelboek’? De heer J.W.E(nschedé) stelde deze vraag reeds in dit Tijdschr. X. 1921 p. 79, toen hij een bewijsplaats voor het woord aanvoerde uit de O.H.C. van 16 Febr. 1664, waar van ‘swarte tafelboecken’ sprake is. Wat onder deze verouderde benaming verstaan wordt - de nieuwste druk van Van Dale (1924) noemt het woord niet, Kuipers wel en verklaart haar ‘zakboekje’ -, kan ik door de vriendelijke hulp van Dr. A. Beets te Leiden hier meedeelen. Kiliaan (ed. van Hasselt) vermeldt het: ‘Tafelboecksken. Palimpsestus, tabella deletilis, membrana delititia, pugillares: pictatium: tabella gypsata, dealbata’, dus een boekje voor voorloopige aanteekeningen, die men uitwisschen kon, zooals men vroeger leitjes had of andere ‘tafeltjes’, die men met een zinken stiftje kon beschrijven, een opschrijfboekje, notitieboekje, zakboekje, doch niet van papier. Het zonderlinge woord pictatium wordt opgehelderd door den Nomenclator omnium rerum van Hadrianus Junius 1577, waaraan Kiliaan veel heeft ontleend. Daar vindt men achtereen (p. 2b, 3a) Nederlandsche verklaringen van de woorden pugillares, palimpsestus, pyctatium vel potius pyctacium, dus het Grieksche aequivalent voor pugillares. Het woord ‘tafelboek’ zelf komt in die verklaringen niet voor. Het moderne Duitsche woord ‘Tafelbuch’ naast ‘Textbuch’, waaraan de heer Enschedé herinnert - men zegt ook ‘Tafelband’ in tegenstelling tot den ‘Textband’ van een werk -, duidt dus iets geheel anders aan.
3. Zoo bemerken wij dus naast het geographisch-Amsterdamsch karakter van het conglomeraat, dat thans zeer terecht juist op de Amsterdamsche Universiteits-Bibliotheek beland is, een tweede, theologisch karakter van den bundel. Theologisch zijn de beide eerste boekjes, theologisch is ook, ondanks den philosophischen aard van den eersten druk, in zekeren zin ook de tweede druk van het derde boekje, waarvan het vierde ten spijt van den philoso- | |||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||
phischen inhoud slechts als aanhangsel door den eigenaar beschouwd is. Het is nu merkwaardig, dat ook het Leidsche boekje een spoor van dit theologisch karakter van het derde werkje draagt. Het is saamgebonden met een boekje van geheel anderen aard, ‘de Man in de Maan, of een Verhaal van een Reyse derwaarts, Gedaan door Domingo Gonzales, De spoedige Bode. Eerste deel. Dese vijfde druk van veel fouten verbeterd’, eveneens een Amsterdamsch boekje, 238 pag. (versch. bij Filip VerbeekGa naar voetnoot1), Boekverkooper, woonende op de Nieuwendijk, tusschen de twee Haarlemmersluisen, in de Lutersche Bijbel, 1718). Maar tusschen beide boekjes in houdt zich een nog niet opgemerkt fragment, p. 301-395 plus een uitvoerig register, van een theologisch werkje uit de 2e helft der 17e eeuw, schuil: ‘Aenhangzel, of eenige bijvoeghzels aangaande het Openbaar gebruyk Van de Vryheyt van spreeken’. Wellicht weet een der lezers van welk boekje dit een fragment is. Ik hoop hiermede de beteekenis in het licht gesteld te hebben van het belangwekkend bundeltje Amsterdamsche zeventiende-eeuwsche boekjes der Amsterdamsche U.B.; en tevens bij de lezers van Het Boek de belofte ingelost te hebben, tot welker vervulling ik reeds een aantal jaren geleden (vgl. jg. VIII, 1919, p. 17 n. 3) mij verplicht had.
Amsterdam, Maart 1925. M. Boas
Naschrift. Dr. Wieder deelt mij mede, dat het hierboven genoemde ‘Aenhangzel’, enz.’ behoort tot het boekje: L. Klinckhaemer, Vrijheydt van spreecken in de Gemeynte der Geloovigen, Beweesen met geboden, exempelen, redenen, weerlegging van tegenwerpingen. 2e druk vermeerdert met eenige Byvoeghzels enz. Leeuwarden 1679.’ - De eerste druk van 1655, Leiden, Is. de Waal, wordt vermeld bij Rogge II. 2, p. 96. Klinckhaemer behoorde tot de Collegianten.
Amst., Mei 1923. M.B. |
|