Uit noord- en zuid-nederlandsche bibliotheken
Dr. W.G. C. Byvanck †
Den 6 December 1925 overleed te 's-Gravenhage dr. W.G.C. Byvanck, in den ouderdom-van 77 jaar. Ongeveer een kwart eeuw lang (1896-1921) was hij Bibliothecaris der Koninklijke Bibliotheek; van veel langer duur is zijn werkzaamheid als schrijver.
In het Weekblad De groene Amsterdammer heeft Prof. H. Brugmans, een van zijne vroegere medewerkers aan de Koninklijke Bibliotheek, hem herdacht in een uitvoerig artikel, waarin zijn veelzijdige kennis in verband met zijne bibliotheekwerkzaamheid wordt geschetst. Na eene korte mededeeling over zijne vroegere werkzaamheid als leeraar aan het Leidsche gymnasium, uit den mond van een oud-leerling opgeteekend, laat de schr. volgen:
Zeven jaren heb ik met hem samengewerkt aan de Koninklijke Bibliotheek. Ik kwam daar in het tweede jaar van zijn bibliothecariaat; hij was toen in de volle kracht van zijn frisch enthousiasme voor de reorganisatie der wat verachterde boekerij. Hij zag de Koninklijke Bibliotheek als een instituut van nationale cultuurwaarde. Zij moest niet alleen het publiek dienen, maar het ook voorgaan; zij had niet alleen te bieden wat de lezers en onderzoekers vroegen, maar hen ook te brengen bij de geestelijke schatten, die zij slechts vermoedden. Dat leek iets op een openbare leeszaal, maar was het toch allerminst. Want de Koninklijke Bibliotheek had zich volstrekt niet te richten naar het actueele, maar naar het waardevolle. Juist om dat waardevolle te onderkennen en zich te verwerven, daarin lag de roeping der boekerij.
Aan dat ideaal is Byvanck getrouw gebleven niettegenstaande misverstand en ook tegenwerking. In
ruime mate heb ik zijn arbeid van nabij kunnen waardeeren, omdat ik was geplaatst aan het hoofd van een afdeeling, die hem zeer ter harte ging, die der handschriften. Het is voor mij en, naar ik mag aannemen, ook voor hem een genoegen en een voldoening geweest samen te mogen werken aan de kostbare sectie der manuscripten. Die afdeeling was lange jaren geheel verwaarloosd, of liever, zij had geheel stil gelegen; zij was dood, beter, schijndood. Want zij is door Byvanck tot nieuw leven gewekt. Toen ik aan de bibliotheek kwam, was er in jaren geen handschrift van beteekenis aangekocht. Wat hij in mijn tijd en ook daarna heeft weten te verwerven aan kostbare manuscripten, kan men in de verslagen van die jaren nalezen. Rijke getijdenboeken en andere liturgische boeken, belangrijke letterkundige manuscripten, zeldzame alba amicorum, ten slotte uitgebreide brievencollectiën werden voor de bibliotheek verkregen. Dat alles bracht de handschriftenafdeeling weer op peil en soms wel erboven. Met klimmende sympathie heb ik Byvanck daarbij ter zijde gestaan. Er was maar één bezwaar aan deze sterke werkzaamheid verbonden: door de beschrijving der nieuwe aanwinsten werd de tijd zoozeer in beslag genomen, dat de hoog noodige catalogiseering der geheele afdeeling handschriften daaronder sterk heeft geleden.
Bij die samenwerking aan de afdeeling handschriften heb ik Byvanck's veel omvattenden geest leeren kennen en hoogachten. Van hem kon waarlijk als van den ouden Vossius worden gezegd, dat wat in boeken stak, in zijn hoofd gevaren was. Maar daarbij had hij niets van wat men een boekenwurm pleegt te noemen. Een veelweter in den gewonen zin was hij allerminst, hoewel hij ongelooflijk veel wist en ook spontaan voor den dag wist te brengen. Maar dat alles was geheel door zijn geest gegaan; zijn vermogen was veel meer dan zuiver receptief; hij wist alles, wat hij in zich had opgenomen, te ijken met het keurmerk van zijn geheel oorspronkelijken geest. Zoo werden besprekingen over handschriften tot wisseling van gedachten, denkbeelden, indrukken, gevoelens over de meest uiteenloopende geestelijke dingen.