Het Boek. Jaargang 15
(1926)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 1]
| |
[Nummer 1]Aegidius Suchtelensis, een schrijver of een schooljongen uit de 15e eeuw?Reeds jaren lang had ik hem met een wantrouwend oog aangekeken, dien Aegidius Suchtelensis. Alle denkbare repertoria over middeleeuwsche schrijvers waren tevergeefs nageplozen; 's mans naam was en bleef onvindbaar. Toch werd hij door Holtrop en Campbell zonder eenige reserve genoemd als de schrijver van de Elegantiarum xx precepta, een werkje dat bestemd was om de schooljeugd sierlijk Latijn te leeren schrijven. In 1920 kwam er licht in de zaak. Mejuffrouw R. Pennink catalogiseerde onder de boeken van het Museum Meermanno-Westreenianum een exemplaar van de Elegantiarum xx precepta, doch liet den naam Aegidius Suchtelensis blijkbaar met opzet daarbij weg. Zij voegde wel in een aanteekening eraan toe, dat in een ander exemplaar met een hand van de 15e-16e eeuw geschreven staat: Iste codex Egidio asscribitur suchtelensi insidenti loco, doch schoof alle medeplichtigheid met Campbell van zich af, door er laconiekelijk bij te voegen: ‘Campbell 660-666 schrijft dit werkje, misschien daarom, toe aan Aegidius Suchtelensis’Ga naar voetnoot1). Inderdaad, zoo is het. En niet alleen Campbell, maar ook Holtrop, en na hen tal van andere bibliografen, hebben Aegidius Suchtelensis gepromoveerd tot den schrijver der Elegantiarum xx precepta. En daartoe bestond gelegenheid in overvloed, omdat het boekje tot aan het jaar 1500 minstens 34 uitgaven heeft beleefd, zoodat iedere bibliotheek van eenigen omvang allicht een exemplaar bezit. Er verschenen namelijk 6 edities te Keulen, 13 te Deventer (7 bij Paffroet, en 6 bij Jac. de Breda), 4 te Leipzig, 3 te Parijs, en in de volgende plaatsen: Gouda, Delft, Zwolle, 's-Hertogenbosch, Reutlingen, Augsburg, Spiers en Londen, overal één. | |
[pagina 2]
| |
Na 1500 schijnt de belangstelling vrij plotseling te zijn gedaald. Meer dan 5 uitgaven zijn er niet te ontdekken, respectievelijk verschenen te Keulen, Leipzig, Parijs, Antwerpen, en te ....?Ga naar voetnoot1) Het is wel aardig, even na te gaan, langs welke wegen en door wier medewerking Aegidius Suchtelensis zijn zegetocht heeft gemaakt, zóó, dat hij thans zoowel in heel Europa als in Amerika ‘de’ man is, die de Elegantiarum xx precepta op zijn geweten heeft. Sommige der aan te halen catalogi plaatsen het boekje op ‘Elegantiae’, en zeggen er tusschen haakjes bij, dat Aegidius Suchtelensis de schrijver ervan is. Andere catalogiseeren het werkje boudweg op den naam Aegidius Suchtelensis; deze laatste zijn met een * geteekend. Reeds in 1856 had Holtrop dus de Elegantiarum xx precepta aan Aegidius Suchtelensis toegeschreven, en in 1874 volgde Campbell hem hierin naGa naar voetnoot2). Voulliéme* kon in 1894 in zijn catalogus van Bonn al moeilijk anders doen, dan de pertinente bewering van Holtrop en Campbell overnemen; hetzelfde deed hij in 1903 toen hij de Keulsche drukken beschreefGa naar voetnoot3). In 1907 volgde Collijn* met zijn catalogus van Uppsala, en Reichling met zijn supplementen op Hain en Copinger. Twee jaren later gaf Polain* aan onzen 15e-eeuwschen vriend zelfs een wat stijlvoller naam, door hem te noemen: Egidius de SuchtelenGa naar voetnoot4). Voegen wij hieraan toe dat Schreiber ten jare 1910 in zijn Manuel (V. 3891) voor den naam van Aegidius Suchtelensis nog eens propaganda maakte, dan is hiermee 's mans triomftocht op het vasteland van Europa in eerste instantie achter den rug. Intusschen had hij echter zijn weg al gevonden naar Engeland. Wel had Proctor in zijn Index I-II van 1898 en 1903 Aegidius Suchtelensis zelfs niet vermeld, maar de incunabel-catalogus van het British Museum drukte in 1908 en 1912 zijn naam in groot | |
[pagina 3]
| |
kapitaal, een teeken, dat Aegidius Suchtelensis zelfs zijn intrede had gedaan in den algemeenen catalogus van het British Museum. Dat was een knap stuk; want in ‘het’ land der bibliografen burgerrecht te verkrijgen, is geen kleinigheid. Maar de vreugde was van korten duur. In 1913 liet het British Museum hem weer schieten, althans in den incunabel-catalogus, en plaatste twee edities van de Elegantiarum xx precepta op het woord ‘Elegantiae’, zonder zelfs Aegidius Suchtelensis nog te noemen. Ook Peddie (1914) en Duff (1917) lieten hem links liggenGa naar voetnoot1). In 1919 stak Aegidius Suchtelensis over naar Amerika, waar hem gastvrijheid werd verleend in den Census* of fifteenth century books van de Bibliographical Society. Daar heeft hij zelfs eenige verwarring teweeggebracht, zoodat één uitgave - en nog wel een die niet bestaat - wordt gecatalogiseerd op Aegidius Suchtelensis, en drie andere op ElegantiaeGa naar voetnoot2). Ook Nijhoff-Kronenberg* aarzelden in 1923 niet, Aegidius Suchtelensis weer te doen herleven in hetzelfde land waarin hij ‘geboren’ was. En toen begin October 1925 de Gesamtkatalog* der Wiegendrucke verscheen, waarin Aegidius Suchtelensis, alles bij elkaar genomen, meer dan 40 keeren als auteur van de Elegantiarum xx precepta wordt genoemd, zoodat hem nu een soort canonizatie is ten deel gevallen, besloot ik, hem dezen keer eens definitief aan den tand te voelen.
De 15e-16e eeuwsche aanteekening in het Haagsche exemplaar luidt, zooals gezegd: ‘Iste codex Egidio asscribitur suchtelensi... insidenti loco’. Wat moest dat ‘insidenti loco’ beteekenen? Zou er misschien ‘incidenti loco’ staan, zoodat er in potjeslatijn bedoeld was, dat de naam van Aegidius Suchtelensis terloops (per incidens) in het boekje werd genoemd? En wat stond er op de plaats waar drie puntjes zijn gezet, en waar zich dus blijkbaar iets bevond dat niet te ontcijferen was? | |
[pagina 4]
| |
Op mijn desbetreffende vragen antwoordde Mej. Pennink: Er staat wel degelijk ‘insidenti’. En op de plaats van de puntjes staat een zigzag-vormig figuurtje, doch dat is aan den bovenkant, evenals eenige letters van de inscriptie, door den binder afgesneden. Het komt mij voor, voegde Mej. Pennink eraan toe, dat Aegidius Suchtelensis alleen de bezitter van het boekje is geweest; in een exemplaar van S. Thomas, Contra gentiles (Rome 1475 [Hain 1387]) staat bijvoorbeeld: ‘Asscribor bibliothecae Heideggerianae’. Zoo was dus Aegidius Suchtelensis al op één oor na gevild. En toen wij spoedig daarna met vereende krachten dit bibliografische varkentje gingen wasschen, was er over 's mans lot binnen eenige oogenblikken beslist. Op het titelblad van het boekje staan, onder den gedrukten titel, nog 18 regels schrift, die ik onmiddellijk herkende als de ‘Epistola de modo studendi’ (opusculum 68) van den H. Thomas van Aquino. In 1924 had ik mij juist met de verschillende redacties van dezen brief beziggehouden, zoodat de tekst mij nog versch in het geheugen zatGa naar voetnoot1). Het viel mij evenwel op, dat hier niet alleen het opschrift van den brief, maar ook de naam van den geadresseerde, een zekeren ‘frater Johannes’, was weggelaten. De laatste bladzijde (fol. 11b) van het boekje is eveneens volgeschreven. De 30 regels schrift beginnen: Wennemarus Essendie scolaris Gottingensis domino honorabili necnon peritissimo salutem dicit plurimam. Vestrum enim inter omnes (quos habeo resumendos) iuuenem mihi subditissimum.... De tekst breekt af: cursim et properanter transmittat. Nam seneca dicit. Non ∥ en is blijkbaar een brief van den schoolmeester Wennemar van Essen, te Göttingen, aan den vader van een zijner leerlingen, dien hij in de ‘fundamentalia’ moest onderwijzen. Doch ook bij dezen brief ontbreekt de naam van den geadresseerde, zoodat het duidelijk werd, dat de naam van Aegidius Suchtelensis niet ‘per incidens’ in dezen vrij moeilijk te ontcijferen tekst zou te vinden zijn (ik zat nog altijd vast aan dat ‘insidenti loco’), maar dat beide brieven slechts waren overgeschreven als voorbeelden van brieven-taal en | |
[pagina 5]
| |
-stijl. Of nu de brief van den Göttingschen schoolmeester Wennemar al of niet gericht is aan den vader van Aegidius Suchtelensis, dan wel een brief is van en aan een ‘vreemde’, of zelfs gecopieerd is uit een laat-middeleeuwsch brievenboekGa naar voetnoot1), is voor ons van minder belang. Hoofdzaak was evenwel, dat we van het begrip ‘auteur’, via dat van ‘bezitter’, al meer en meer begonnen af te dalen tot het begrip ‘schooljongen’. En bij dit laatste zijn wij blijven staan, toen we dat gedeeltelijk afgesneden zigzag-vormige figuurtje van de inscriptie onder handen namen. Het bleek na nauwkeurig onderzoek niets anders te zijn, dan het met een arabisch cijfer aangeduide rangtelwoord ‘3o’, waarvan de ongewoon-lange staart de ontcijfering eerst had bemoeilijkt. Nu was het vraagstuk ineens opgelost: Iste codex Egidio asscribitur suchtelensi 3o insidenti loco beteekent enkel en alleen: Dit boek hoort toe aan Egidius van Süchtelen, zittende in de 3e klas. Want ‘locus’ beteekent in de laat-middeleeuwsche schooltaal ‘klas’. Zoo spreekt bijv. de Nederlandsche verzamelaar van het Speculum exemplorum over een jongeman, die ‘cum in quarto loco Daventriensis scholae resideret’, in de Dominicanerorde tradGa naar voetnoot2). En onze specialiteit in het middeleeuwsche onderwijs, Dr. M. Schoengen, wees mij er nog op, dat de bekende Zwollenaar Jan Busch het woord ‘locus’ herhaaldelijk in diezelfde beteekenis gebruiktGa naar voetnoot3). Heel erg klassiek is het Latijn van onzen 3e-klasser wel niet. Insidere loco lijkt mij minder goed dan residere in loco, zooals het Speculum exemplorum zegt. Ook het werkwoord asscribere, dat eigenlijk beteekent: aan een lijst, aan een serie iets toevoegen, is beter op zijn plaats in verband met een bibliotheek | |
[pagina 6]
| |
(Asscribor bibliothecae Heideggerianae), dan in verband met een persoon (Codex asscribitur Egidio Suchtelensi). Doch al heeft de jongeman wat onhandig met zijn Latijn omgesprongen, in elk geval is het duidelijk, dat hij zich niet heeft willen uitgeven als den schrijver oftewel auteur van den onderhavigen ‘codex’ - ook al een veel te plechtig woord voor 'n kwartijntje van 12 bladen - maar alleen heeft willen zeggen, dat hij de uit Süchtelen (ongeveer tusschen Gladbach en Crefeld) afkomstige schooljongen was, die de Elegantiarum xx precepta al of niet met veel vrucht in de derde klas heeft gebruikt. Voor den jongen zelf is het te wenschen, dat hij een pientere, ondeugende rakker geweest is. Het zou tenminste erg tegenvallen, als we later ontdekten, dat de kleine snuiter, die 70 jaar lang de heele bibliografische wereld bij den neus heeft gehad, een dooie, saaie Piet was geweest.
Woerden fr. B. Kruitwagen, O.F.M. |
|