bliotheken in Duitschland is liet echter een zeer dankbaar te aanvaarden en, zoodra het eenmaal is verschenen, ook onmisbaar hulpmiddel. Op zijn kleine 300 bladzijden bespreekt het een 1500 mannen - bij het doorlezen meen ik geen enkele vrouw te hebben ontmoet - die sedert de 16e eeuw meer of minder langdurig of uitsluitend in het bibliotheekvak werkzaam zijn geweest en vóór 1 Januari 1925 waren overleden. De in één alfabetische orde geschikte artikelen zijn zeer kort en zakelijk; zij geven geboorte, loopbaan, dood; de data der bibliotheekwerkzaamheid zoo nauwkeurig mogelijk, daarbij vaak ook een korte kenschetsing van het werk en eventueele geschriften die op het vak betrekking hebben. Eigenlijke levensschetsen zijn het aldus niet; over de verdere betrekkingen, gezinsleven, wetenschappelijke en andere verdiensten wordt niet uitgeweid. Bij elk artikel zijn bronnen en literatuur opgegeven, zoodat verder zoeken gemakkelijk is gemaakt. Men treft er bescheiden ambtenaren aan naast zeer beroemde mannen als Kant en Lessing, de broeders Grimm, den Homerusonderzoeker Wolf, den kunsthistoricus en archaeoloog Winckelmann, Hoffmann von Fallersleben, Leibnitz, de dichters Hölderlin, Matthisson, von Platen en ook Hebbel, welke laatste de eer genoot hofbibliothecaris te zijn van den groothertog van Saksen-Weimar ‘ohne Besoldung natürlich, wie ohne Verpflichtung’, gelijk hijzelf aanteekent. Een of andere betrekking tot de Nederlanden valt op te merken bij: K. Chr. S. Bernhardi (1799-1874), werkzaam te Leuven, daarna sinds 1829 te Kassel; J.L. Boscius (overl. 1585), een Brabander, kwam 1558 uit Leuven naar Ingolstadt; E.S. Crellius, bibliothecaris te Berlijn sinds 1689,
vertrok 1713 nach Holland (uit Tautz, Bibliothekare der Churf. Bibl. zu Cölln an der Spree, in het Decembernummer van verleden jaar hier besproken, blijkt dat hij te Arnhem betrekkingen had); Joh. von Fuchte (1568-1622), geboren Antwerpenaar, werkzaam in Helmstedt; Joh. von Geldern (1567-1620), eveneens Antwerpenaar, werkzaam in Wittenberg en Koningsbergen; Janus Gruterus (1560-1627), nogmaals een Antwerpenaar, de vermaarde bibliothecaris te Heidelberg, die voor een professoraat in Leiden bedankte; W. Hemsen (1829-1885), die o.a. ‘literarischer Begleiter eines vornehmen Holländers’ heet, later werkzaam te Stuttgart; J.H. Jung (1715-1799), o.a. leeraar te Rotterdam, daarna sinds 1762 bibliothecaris in Hannover; Felix Polyphemus König (Rex) ‘aus Holland eingewandert’ overl. 1549, humanist, sinds 1534 bibliothecaris te Koningsbergen, wordt genoemd als de eerste ‘Berufsbibliothekar’ in Pruisen; A. van der Linde (1833-1897), uit Haarlem, de bekende schrijver over Coster en Gutenberg, sinds 1876 bibliothecaris te Wiesbaden; F.J. Mone (1796-1871), van 1827 tot de Belgische omwenteling professor in Leuven, bekend gebleven door zijn ‘Übersicht’ van de middelnederlandsche literatuur, kwam uit Heidelberg, werkte later te Karlsruhe; E.H.J. Münch(1798-1841), werd 1828 professor te Luik, 1829 directeur der Koninklijke Bibliotheek in den Haag, doch moest spoedig weer vertrekken en was sinds 1831 bibliothecaris in Stuttgart; L.L. Pithopaeus, eig. Helm (1535-1596), geb. te Deventer, daar rector, later naar Heidelberg; S. Quicchelberg (1529-1567), geb. te Antwerpen, bibliothecaris der Fuggers, later te München; E.A. Schmidt (1746-1809), geboren ‘in Holland’, werkzaam te Weimar; J.J. Schröder (1680-1756) orientalist ‘bereiste Holland und Russland’, sinds 1711 in Marburg;
M. Steinschneider (1816-1907), bewerkte o.a. den Catalogus codicum hebraeorum bibliothecae Academiae Lugduno-Batavae 1858; Jac. Thysius, uit Antwerpen (overl. 1628 op 73 jarigen leeftijd), werkzaam te Kassel en Marburg; G.J. Wachter (1663-1757), werkzaam te Leipzig, had in Holland gereisd. Over de meest vermaarde van al deze mannen wordt men natuurlijk elders reeds uitvoeriger ingelicht; voor vele echter, over wie eigenlijk al te weinig bekend is en die hier thans uit hoofde van hun ambt voorkomen, verschaft dit nieuwe Lexikon op de gemakkelijkste wijze waardevolle gegevens.
K.