Het Boek. Jaargang 16
(1927)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 1]
| |
[Nummer 1]De drukker-martelaar Adriaen van Berghen († 1542)Wie van berustende of meegaande naturen houdt, zal zich niet tot de Antwerpsche drukker Adriaen van Berghen voelen aangetrokken. Hij is een opstandige geweest, aanhanger van de hervorming, al in 1522 voor 't eerst in conflict met de justitie gekomen en twintig jaar later, na veel woelige tusschenepisodes, om 't geloof terechtgesteld in Den Haag. Over 't geen hij van 1522 tot 1536, 't jaar van zijn verbanning uit Antwerpen, heeft beleefd, bezitten we nauwkeurige berichten; aan zijn ballingschap in Holland is echter tot nu toe weinig aandacht geschonken. Toch is er wel 't een en ander van bekend. Het heele vonnis van 1542, uitvoerig gemotiveerd, is te vinden in de crimineele sententiën van 't Hof van Holland, aanwezig op 't Algemeen Rijks-Archief in Den Haag. De Hoop Scheffer heeft het daar indertijd gezien, maar vertelt er alleen uit, dat van Berghen in 1536 naar Holland vluchtte, daar nog zes jaren werkzaam was en in 1542 wegens de verkoop van kettersche boeken onthoofd werdGa naar voetnoot1). Het komt mij daarom voor, dat een volledige publicatie van 't vonnis hier ter plaatse niet overbodig is. Een beetje nader tot het zestiende-eeuwsche drukkersbedrijf, dat zoo gevaarlijk kon zijn, brengt het ons wel weer. Ter inleiding van deze laatste periode van zijn leven, een enkel woord over zijn vroegere avonturen. Adriaen van Berghen is in 1500 te Antwerpen beginnen te drukken. Een jaar of twintig lang zal hij er rustig gewerkt hebben. Toen kreeg de hervorming vat op hem en uit was 't met de rust en vrede. In de kringen van de drukkers waren veel aanhangers van 't nieuwe geloof en Aleander, de pauselijke legaat, hierheen gezonden om middelen ter beteugeling van de reformatie te bera- | |
[pagina 2]
| |
men, heeft dadelijk met heldere blik 't gevaar ingezien, dat van deze zijde dreigde. ‘Duae sunt in hac re perniciosissimae pestes: doctorum linguae et impressorum manus. Ex illis mali origo, ex his propagatio omnis procedit’, schrijft hij omtrent 1523 aan paus Clemens VII. Maatregelen tegen de drukkers moeten genomen worden: ‘Scribatur item ad Illmam D. Margaretam propter Antverpienses et Lovanienses impressores, qui perditissimi sunt’Ga naar voetnoot1). Tot deze diepverdorven Antwerpsche drukkersbent, waarvoor Margareta gewaarschuwd moest worden, heeft stellig ook Adriaen van Berghen gehoord. Want heel klaarblijkelijk is hij dezelfde als Adriaen de boeckbinder, die volgens rekening van de schout van 11 Oct. 1522 op de kaak heeft gestaan ‘van synen mesdaden ende Luteryen’Ga naar voetnoot2). Prosper Verheyden vermoedt, dat het drukken van Een schone exposicie ende verstant op Credo in deum er de aanleiding toe is geweestGa naar voetnoot3). Het eenige exemplaar, dat we van dit werkje kennen, in de bibliotheek van de Maatschappij der Ned. Letterkunde te Leiden, is, helaas, niet compleet en het fragment heeft geen datum. Maar het aspect van 't boekje wijst wel op die tijd en wat inhoud betreft is het inderdaad verre van rechtzinnig. Op 19 Jan. 1523 wordt hem tegelijk met de drukker Aerd Lints een kwart jaars kwijtgescholden, ‘dat zy achtervolgende sekere condempnatie noch souden hebben moeten blyven gevangen sittende’Ga naar voetnoot4). Blijvende indruk schijnt de straf niet gemaakt te hebben. Ten minste hij gaf in Aug.-Oct. 1523 een Nieuw Testament naar Luther's vertaling uitGa naar voetnoot5), begin 1524 door de Epistelen van Paulus, enz. en in Mei-Juli 1524 door een soortgelijk Nieuw TestamentGa naar voetnoot6) gevolgd. Ook in Mei 1525 heeft hij nog een hervormd Nieuw Testament gedruktGa naar voetnoot7) en eveneens worden er twee van 1533 en van 1541 vermeldGa naar voetnoot8). Het is altijd heel moeilijk uit te maken, of de motieven, die de drukkers noopten hervormde boeken uit te geven van zuiver ideëe- | |
[pagina 3]
| |
le aard waren dan wel, of winstbejag hierbij een groote rol speelde. Ik ben geneigd tot de laatste opvatting. Men doet niemand een dienst door hem te idealiseeren; drukkers waren menschen als anderen en geldelijk gewin was natuurlijk hun hoofddoel. Maar zelfs, wanneer men hun alle hoogere motieven bij 't drukken van de hervormde boeken ontzegt, blijft er toch nog een heroïsch element in 't bedrijf, dat eerbied wekt. De durf, de lijfelijke moed, waarmee ze zich aan zeer reëele gevaren blootstelden. Hoe Adriaen van Berghen op 27 November 1534 vrijgesproken is van een nieuwe beschuldiging ‘Lutheraensche ende heretique boecken’ te hebben bewaard en verkocht en vervolgens in Juli 1535 weer gevangen genomen werd, 't geen 3 Januari 1536 tot zijn verbanning uit Antwerpen heeft geleid, het is alles reeds uitvoerig gepubliceerd en ik kan volstaan met er hier naar te verwijzenGa naar voetnoot1). Curieus vind ik altijd zijn verdediging in 1534 tegen de aanklacht, dat er verboden boeken in zijn huis zouden gevonden zijn. Hij discht dan een heel verhaal op, hoe zijn open winkel gelegen is bij de Cammerporte, waar iedereen met wagens langs komt; hoe passanten, hemzelf dikwijls onbekend, er dagelijks hun pakjes, reistasschen, mantels, enz. tijdelijk neerleggen, tot ze wagens hebben gekregen, om mee te reizen en dat hij niet aansprakelijk kan gesteld worden voor de inhoud van zulke pakjes. Dat hij nog wel ziek in bed lag en in zijn winkel alleen ‘eenige van synen cleynen kinderkens’ waren, toen 't bewuste pakje in beslag werd genomen, zoodat hij 't zelfs niet gezien heeft. Men krijgt sterk de indruk, dat een rechter, die zich door dergelijke smoesjes liet verschalken, wel overtuigd wilde worden. Toch heeft die vrijspraak in November 1534 hem niet mogen baten. Klaarblijkelijk werd hij al te overmoedig, want ruim een half jaar later zat hij weer in de gevangenis wegens 't verkoopen van verboden boeken. Gaan we de lijst van zijn uitgaven na, dan blijkt daaruit wel heel duidelijk, dat al die beschuldigingen niet ongegrond waren. Adriaen van Berghen heeft inderdaad, tusschen hoogst neutrale publicaties door, steeds weer opnieuw verdachte boeken op de markt gebracht. Ik heb zijn Schone exposicie en de diverse Nieuwe Testamenten, naar Luther's vertaling, al genoemd, maar er was vóór 1536 nog heel wat meer suspects verschenen. Zoo Gassar's Cronij- | |
[pagina 4]
| |
cke in uitgaven van 1533 en 1534Ga naar voetnoot1), Dye principaele hooftarticulen van allen dinghen dye den mensche troostelick zijn, enz. van 1533Ga naar voetnoot2), Een profitelic ende troostelic boexken vanden gheloove ende hoope van 1534Ga naar voetnoot3), Dat gulden ghebedeboexken door BrunfelsGa naar voetnoot4) en De Fonteyne des levens, beide van 1535Ga naar voetnoot5), om nog niet te spreken van Nederlandsche vertalingen van Erasmus. Op 3 Januari 1536 is van Berghen dus uit Antwerpen, stad en markgraafschap, verbannen en ter pelgrimage naar ‘Nicossien in Cypers’ verwezen. Boven die verre expeditie heeft hij een verblijf in Holland verkozen. 't Een en ander van wat hem daar overkomen is, vernemen we uit zijn proces voor 't Hof van Holland, hier als Bijlage aan toegevoegd. Hij heeft gewoond in Schoonhoven, Rotterdam, Delft, Den Haag en een paar andere, niet genoemde plaatsen. In de beide eerste steden is hij klaarblijkelijk niet met de justitie in aanraking gekomenGa naar voetnoot6); in Delft en Den Haag heeft hij slechter ervaringen gehad. Verhaald wordt, hoe men, in de winter van 1542, in zijn huis te Delft veel verboden boeken heeft gevonden, zonder naam van auteur, jaartal of drukplaats, ‘ende (hij) heeft die vercocht int heymelick die ghene, die des aen hem versochten’. 't Gevolg is zijn veroordeeling door 't Delftsche gerecht geweest op 14 April 1542 om 2 uur op 't schavot te staan of te zitten ‘met eenige vande voorsegde boucxkens omme zijn hals’; verder verbanning uit Delft, Delfland en anderhalve mijl in de omtrekGa naar voetnoot7). Had de griffier kunnen voorzien, hoe zielsnieuwsgierig de bibliografen een kleine vier eeuwen later naar de titels van die verboden boeken waren, in 't huis van Adriaen van Berghen gevonden en hem tot smaad om de hals gehangen, zeker zou hij ze in 't vonnis met name genoemd hebben. Nu moeten we gissen naar de corpora | |
[pagina 5]
| |
delicti. Stellig was er nog wel 't een en ander van de bovengenoemde verboden boeken bij en misschien ook de hervormd gekleurde Gentsche Refereynen van 20 April 1539, waarvan de drukkerij van Adriaen van Berghen in Antwerpen op 30 April 1540 een uitgave bezorgdeGa naar voetnoot1). Want - deze bizonderheid vernemen we ook uit het vonnis - terwijl hijzelf al naar Holland gevlucht was, is zijn pers binnen Antwerpen blijven werken, zeker bestuurd door een bloedverwant of meesterknecht. Zelfs hooren we, dat hij er nog ‘eenige boucxkens sonder naem vanden aucteurs’ heeft doen prenten. Inderdaad, men was in die familie onverbeterlijk. Misschien dateert uit de jaren na 1536 Een devoet boexken... in welcke begrepen zijn drie principale hooftstucken, enz.Ga naar voetnoot2). Tot de gedateerde boeken van deze periode, die later op de Index zijn gekomen, behoort ook Erasmus, Van die bereydinge totter doot, in 1537 op van Berghen's pers te Antwerpen gedruktGa naar voetnoot3). Verder verscheen in 't zelfde jaar bij hem een ander tractaat van Erasmus, Van die suuerheyt des tabernakelsGa naar voetnoot4). Een verboden publicatie uit dit tijdvak is ook nog het bovengenoemde Nieuwe Testament van 1541. Hoe slecht zijn Nieuwe Testamenten stonden aangeschreven, blijkt voldoende uit een plakkaat van Karel V (14 Oct. 1529), waarop in één adem de Nieuwe Testamenten, gedrukt bij Adriaen van Berghen, Christoffel van Ruremund en Joh. Zell, worden verbodenGa naar voetnoot5). De straf, die van Berghen te Delft opliep, was voor die tijden niet streng. Ongelukkig nam de procureur-generael van 't Hof van Holland er geen genoegen mee en constateerde, met scherpe critiek op 't Delftsche gerecht, dat ‘syluyden... den voorsegden geuangen, die gewoenlicken es te delinqueren ende dair inne te continueren, wel behoert hadden achteruolgende den teneur vande placcaten gecondempneert te hebben’, ... (volgt de vermelding van de straf te Delft) ‘in twelck doende zyluyden hemluyden grotelicken geabuyseert hebben’. | |
[pagina 6]
| |
Bijgevolg wordt Adriaen van Berghen nu naar de gevangenis in Den Haag gebracht en moet zich voor 't Hof verdedigen. Men kan in het vonnis lezen, wat hij tot zijn verontschuldiging heeft aangevoerd. Zijn bewering, dat hij ‘alle zyne leuen geweest es een man van goeder fame, name ende renommee’, zal het Hof sceptisch aanvaard hebben, bekend als het was met zijn vroegere veroordeelingen. De heele verdediging is vrij zwak; hoe hij zich ook kronkelde om te bewijzen, dat hij niets in strijd met de plakkaten gedrukt had, de overtuigende stukken van zijn schuld, de verboden boeken zelf, bestonden nu eenmaal en konden niet verborgen blijven voor zijn rechters. Het vonnis van 2 Oct. 1542, waarbij hij veroordeeld wordt ‘gerecht te worden mitten sweerde’ en zijn goederen verbeurd worden verklaard, zal dan ook, bekeken van het standpunt der justitie uit de 16e eeuw, wel niet onrechtvaardig zijn geweest. Zoo heeft Adriaen van Berghen, wiens pers 40 jaren in Antwerpen heeft gewerkt, zijn leven gelaten op het schavot in Den Haag. Door de moed, waarmee hij, ondanks herhaalde veroordeelingen, steeds weer opnieuw hervormde boeken heeft gedrukt en verkocht, verdient hij met eere te worden genoemd en noode missen wij zijn naam in van Haemstede's Historie der martelaren.
's-Gravenhage, Sept. '26. M.E. Kronenberg | |
BijlageRoerende Adriaen Reyerszoon van bergen gerecht mitten zwaerdeGa naar voetnoot1).Inder saicken hangende voorden houe van hollant Tusschen den procureur generael vanden seluen houe, impetrant in reformatie ter eenre, Ende Adriaen Reyerszoon van bergen, geuangen opte voorpoerte vanden voorsegden houe gedaichde ter andere zyden/ Allegerende die voorsegde impetrant, dat zeeckere lange iaeren geleden die voersegde geuangen, doen ter tyt woenachtich tot antwerpen, geprent hadde eenige duytsche nyeuwe testamenten, die al vol dwalinge ende nyet oprecht zijnde by placcaten der Keys. Majesteyt verboden zijn geweest/ Waer | |
[pagina 7]
| |
nae zoe hadde die voorsegde geuangen wederomme diuersche andere lutersche ende andere verboden bouxkens geprent ofte doen prenten gehadt/ ende die vercoft ofte doen vercoopen onder den gemeenen luyden, waerdeur veele slechte luyden verleyt ende veel quaets gecoomen is/ ter cause vanden welcken hy inden iaere XVc XXXVJ bijde marcgraue van antwerpen geapprehendeert is geweest ende es eijntelicken by vonnisse van scepenen van antwerpen gebannen geweest te gaen tot cypers ende nyet weder te coomen, hy en hadde dair geweest vpte verbeurte van zyn lijff; zedert welcke bannissement zoe hadde die voorsegde geuangen hem onthouden gehadt binnen schoonhouen, rotterdam, delft, den haege ende eenige andere plaetsen ende heeft oick zyn parsse binnen antwerpen gehadt ende eenige boucxkens sonder naem vanden aucteurs doen prenten ende is binnen die winter voorleden beuonden in zyn huys tot delft by hem te hebben omme te vercoopen veele ende diuersche gereprobeerde ende quaede geprente duytsche bouckens, die geheel suspect scandeloos ende inuectijff zyn iegens den geestelicken persoonen, constituten der heyliger kercke ende anders, in welcke bouckens nyet verclairt en zyn die namen vanden aucteurs, tijt ende plaetse, waer die geprent zyn, ende heeft die vercocht int heymelick die ghene, die des aen hem versochten/ Al twelck is geheel ende al contrarie der Keys. Majesteyt placcaeten, die tselue verbidden vpte verbeurte van lyff ende goeden, ter cause vanden welcken hy byden schoudt van delft geuangen gemaect is/ Ende alzoo tgundt, dat voersegt es, genouch kenlick ende notoer is ende byden voorsegden geuangen voor die vanden gerechte van delft geconfesseert ende dat syluyden mits dien den voorsegden geuangen, die gewoenlicken es te delinqueren ende dair inne te continueren, wel behoert hadden achteruolgende den teneur (= inhoud) vande placcaten gecondempneert te hebben. Thadde nochtans die vanden gerechte van delft belieft opten xiiijen aprilis lestleden, pogende te pullierenGa naar voetnoot1) die delicten vanden voorsegden geuangen, hem alleenlicken te condempneren te staen ofte sitten twee vren opt scauot met eenige vande voorsegde boucxkens omme zijn hals ende voerts te bannen vuyt die stede van delft, delftland ende anderhalff mijle rontsomme; in twelck doende zyluyden hemluyden grotelicken geabuyseert hebben contrarie die Keys. Majesteyt placcaten/ van welcken vonnisse die voersegde impetrant geaduerteert zynde, hadde hem dair van geconstitueert reformant, aen desen houe geimpetreert mandement ende den voorsegden geuangen doen brengen opte voorpoerte van desen houe/ Mits twelck concludeerde die voersegde impetrant pertinentlicken in reformatie tot nullite ofte correctie vanden vonnisse in questie zynde ende doende, dat rechters ter eerster instantie behoerden gedaen te | |
[pagina 8]
| |
hebben, die gedaechde gecondempneert soude worden geleyt te worden opt scauot staende alhier inden haege ende aldaer gerecht te worden mitten zwaerde ende dat alle zyne goeden verclaert souden worden verbeurt te zyne iegens die Keys. Majesteyt oft tot anderen fynen ende conclusien, den voorsegden impetrant oerbalicxste (sic) wesende. Waer iegens die voorsegde geuangen dede antwoerden ende seggen, dat hy alle zyne leuen geweest es een man van goeder fame, name ende renommee, veel geuoelende vanden heyligen kersten geloue ende sermonen der heyliger kercke als een goet cristen mensche schuldich es ende behoert te doen; zoe dat hy noeijt zijn leuen van quaeder opinien ofte quaet geuolen gehadt en heeft vanden heyligen cristen geloue/ en soude men oick nyet beuinden mitter waerheyt dat hy, geuangen, na date vanden placcate der Keys. Majesteyt oyet hem onderwonden hadde eenige verboden testamenten te prenten ofte doen prenten oft die vercoft ofte doen vercopen hadde/ soude oick nyet beuonden worde (sic), dat die boucxkens, onder hem beuonden, begrepen namentlicken (= met name) inde voersegde placcaeten te zyn/ zoe datmen die selffde onder die correctie ende peyne inde selue placcaten begrepen nyet extenderen ofte eenichsins comprehenderen en mochte, want alle interdictien als odieux te restringeren staen ende nijet geextendeert en moegen worden als claer ende notoer is nauolgende gemeen dispositie van rechten ende en zyn die selue int leste placcaat prohibitoer nyet begrepen/ Ende ontkennende voerts die voorsegde geuangen alle die feyten byden impetrant voorgestelt hem prejudiciabel zynde Concludeerde ten fyne van nyet ontfanckelicken ende by oerdene tot approbatie vanden voorsegden vonnisse oft tot anderen fynen ende conclusien, den voorsegden geuangen oerbalicxste (sic) wesende/ Tegens welcke antwoerde es byden voorsegden impetrant gerepliceert geweest Versouckende dat byden houe recht gedaen soude worden opte confessie vanden voorsegden geuangen tot diverschen tyden soe te delft als voer desen houe gedaen, twelck zoe byden houe verclaert es/ Soe Ist dat tvoersegde hoff met rype deliberatie van raede duergesien ende ouergewegen hebbende al tgundt, datter materie dienende is, inden name ende van wegen des Keysers vanden Romeynen, Coninck van germanien, van castillien, etc., Graue van hollant, zeelant ende vrieslant, doet te nyete tvonnisse van delft, daer questie om geweest is, ende doende, dat sy behoerden gedaen te hebben, Condempneren den geuangen voorsegt gerecht te worden mitten swaerde ende verclairt alle zyne goede verbeurt tot proffyte vander Keys. Majesteyt. Gedaen inden haege/ Bij/ assendelft/ warmont/ colster/ hogelande/ sasboudt/ zeghers/Ende gepronunchieert den tweeden octobris anno XVc twee ende veertich. |
|