Het Boek. Jaargang 16
(1927)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 9]
| |||||||||||
De twee drukken van de Hellevaart van Dokter FaustusToen ik in 1910 en 1915 Jacob van Rijndorps Faustus behandelde, kende ik alleen den Amsterdamschen druk (1731), en nadat ik korten tijd later den Haagschen druk van hetzelfde jaar leerde kennen, had ik geen aanleiding meer om hierover een mededeeling te doen. Nu echter Dr. B.H. van 't Hooft in zijn werk over het Nederlandsche volksboek van Dokter Faustus (den Haag 1926) zonder verder bewijs verkondigt dat de Haagsche druk de echte en de Amsterdamsche een nadruk is, acht ik het wenschelijk - om te voorkomen dat de bibliographie van dit boek door een losse bewering vertroebeld wordt - de feiten even op hun plaats te zetten; al is de zaak van luttel belang, aangezien de twee teksten slechts in een paar drukfouten van elkander afwijken. Dr. van 't Hooft dan geeft (bl. 115) als titel van Van Rijndorps drama op: ‘De Hellevaart van Dokter Joan Faustus. Tooneelspel. In 's Gravenhage, Gedrukt by Cornelis van Zanten, Boekdrukker en Boekverkooper op 't Spui 1731’ en voegt in een noot hieraan toe: ‘Noch in demselben Jahre erschien ein Nachdruck 'Te Amsteldam, By Gerrit Bouman, Boeckverkooper over 't Meisjes Weeshuis, by de Blommarkt' .... Ein Exemplar der Haager Ausgabe besitzt die Universitätsbibliothek UtrechtGa naar voetnoot1), ein Exemplar des Amsterdamer Drucks befindet sich in der K. Bibl. im Haag. Beide Ausgaben sind fast identisch; Gerrit Bouman hat sogar die Titelvignette des Haager Drucks nachbilden lassen’. Ik zal nu ten eerste aantoonen dat het vignet van den Amsterdamschen druk echt is, ten tweede dat het vignet van den Haag- | |||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||
schen druk niet oorspronkelijk is, en ten derde nagaan of de teksten iets beslissends opleveren. | |||||||||||
1Als men de Nulla Quies-drukkenGa naar voetnoot1) naar tijdsorde naast elkander legt, dan kan men de lotgevallen van het Nulla Quies-vignet in alle bijzonderheden nagaan, want het is éénzelfde koperplaat, die voor allen dienst deed. We kunnen in hoofdzaak zes toestanden der plaat onderscheiden.
| |||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||
![]() Legt men nu hierbij de twee drukken van de Hellevaart van Dr. | |||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||
Faustus, dan ziet men op den eersten blik, dat het vignet in den Amsterdamschen druk de plaat in haar 5den toestand toont, en wel degelijk de plaat zelf. Geen mensch zou er in slagen, een zoo bedorven plaat zoo mikroskopisch gelijk na te snijden als deze is b.v. aan die van Koning William van hetzelfde jaar 1731. De Haagsche druk in de bibliotheek te Utrecht daarentegen heeft de plaat in den 6den toestand d.i. in een later stadium dan de Amsterdamsche druk, hij kan dus volgens de titelbladen niet ouder zijn dan de Amsterdamsche druk. | |||||||||||
2Het titelblad van Utrecht vereenigt dus den 6den toestand der plaat met het jaartal 1731 en zou dus bewijzen dat die laatste bewerking der plaat nog in hetzelfde jaar zou vallen, waarin de vorige toestand ervan in twee publicaties werd gebruikt, zooals dat in 1718 werkelijk is geschied. Maar deze titel mist alle bewijskracht voor een dateering, want hij is een los blad, in de plaats van blad Ai in het boek geplakt, terwijl het bij het afgesneden blad Ai behoorende blad met de pagina's 11/12 op de omgevouwen strook van den nieuwen titel is geplakt. Over het oorspronkelijke blad Ai behoeven wij ons niet aan gissingen te wagen; ik bezit een exemplaar van denzelfden druk, waar het vel nog ongedeerd is, waar de titel dus in zijn oorspronkelijken d.i. ouderen vorm bewaard is. Opschrift, jaartal en drukker komen overeen (alleen is het adres nog uitgebreid met ‘bij de Lepelbrugge’), maar in plaats van het Nulla Quies-vignet is hier een houtsnede, grof als op een tabakszakje of volksboek (zooals C. v. Zanten toen meer drukteGa naar voetnoot1), voorstellende een zittenden engel, omgeven door boeken, globus en pausstaf, schrijvende in een boek, dat op een vierkant blok ligt, waarop staat UTILE DULCI. Dit vignet past bijster goed bij de ruwe houtsnede aan het slot van het boekje, voorstellende een soort van cartouche, waarin een rechtop kronkelende slang, uit welker bek een wanhopig menschje (monnik?) spartelt. Dus, toen C. v. Zanten in 1731 de Hellevaart van Faustus drukte, was hij niet in het bezit van het Nulla Quies-vignet, Gerrit Bouman te Amsterdam echter beschikte daarover, en wel in den 5den toestand. Daarna heeft C. v. Zanten het vignet gekregen, in den 6den toe- | |||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||
stand, en heeft daarmee een nieuw titelblad vervaardigd en voor zijn druk gevoegd. Wanneer? Met zekerheid valt dit niet te zeggen, maar het jaar 1733 wordt toch zeer waarschijnlijk, als men de uitgave van Van Rijndorps nalatenschap als geheel in het oog vat. ![]() In 1727, in den Nulla Quies-druk van Kloris en Roosje, werd voor het eerst aan de liefhebbers de publicatie beloofd van de vier nog ongedrukte stukken van Van Rijndorp, Krispijn, Geschilderde Minnaars, Tertuffe en Faustus. Het eerste verscheen Krispijn, Nulla Quies 1728, zonder opgave van drukker, de voorrede door | |||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||
J.v. Hoven geteekend, waarin de belofte herhaald wordt ‘Wy zullen de noch overig zynde Tooneel werken, by gelegenheid mede het licht laaten zien.’ In 1731 volgde Faustus met een inleidend gedicht van J. v. Hoven, in hetzelfde jaar een herdruk van Koning William, zonder voorrede, Nulla Quies zonder opgave van drukker. En in de eerste dagen van 1733Ga naar voetnoot1) kwamen bij G. Block te 's-Gravenhage tegelijk uit Tertuffe met een gedicht van J. v. Hoven, Geschilderde Minnaars met een niet geteekende voorrede, beiden Nulla Quies, en een herdruk van De blyde Geboortedag Frederik IV, niet Nulla Quies, met een voorrede van den drukker, die besluit: ‘zijnde nu van den dichter niets meer in schrift overgebleven’. Men verwacht dus, dat hiermede de geheele drukonderneming van wijlen de Haagsche en Leidsche Schouwburgen afgeloopen zou zijn - maar toch verscheen in hetzelfde jaar 1733 nog een nakomertje, de laatste Nulla Quies-druk, geen werk van Van Rijndorp, maar een oud bezit der Haagsche Schouwburg nog uit de tijden van Van Fornenbergh, De Bedriegereyen van Schapin, opnieuw bewerkt door een niet genoemde. De drukker hiervan nu was Cornelis van Zanten, dezelfde die twee jaar vroeger Van Rijndorp's Faustus zonder het vignet had gedrukt, en die ondertusschen, zooals uit zijn uitgave van Jan van Hoven's Lof der Tabak blijkt, tot de Nulla Quies-groep in betrekking was getreden. Thans, in 1733, werd hem het vignet van J. v. Hoven ‘Adnitimur in viribus’ en tegelijk het Nulla Quies-vignet toevertrouwd - wat ligt dan meer voor de hand, dan te veronderstellen dat hij van dit bruikleen gebruik maakte om zijn Faustus-uitgave alsnog te legaliseeren door een nieuw titelblad met het vignet er voor te plaatsen?Ga naar voetnoot2) | |||||||||||
3Wanneer nu, zooals aangetoond, de Amsterdamsche druk een echte Nulla Quies-druk is, en de Haagsche, zooals aangetoond, oorspronkelijk geen Nulla Quies-druk was, wat reden dan nog om | |||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||
den Haagschen druk voor echt en den Amsterdamschen voor onecht te houden, waar de drie andere door de beheerders van Van Rijndorp's nalatenschap in Nulla Quies aangekondigde en beloofde publicaties werkelijk ook bij Nulla Quies verschenen zijn? In elk geval zou men die meening op stevigere gronden moeten doen steunen dan alleen op het gevoel der vanzelfsprekendheid. Zijn er zulke? De teksten leveren niet veel op, want ze zijn identiek, klaarblijkelijk de één een copie van den ander. Zelfs de mogelijkheid, dat het zelfstandige afdrukken van éénzelfde manuscript zouden zijn, houd ik voor uitgesloten, zoo gelijk zijn ze in kleinigheden, zooals cursief gedrukte woorden, regelverdeeling en dgl. Maar het weinige, dat de vergelijking oplevert, spreekt toch ook weer voor de prioriteit van den Amsterdamschen druk. In het laatste kwatrijn van het studentenlied heeft A (= Amsterdamsche druk) bl. 6 in overeenstemming met het oorspronkelijke lied in Parnasloof het rijm clari: cari, H (= Haagsche druk) foutief cari: cari. Andere fouten in H zijn bl. 12 Oost voor Ooft, bl. 48 Dar voor Dat, bl. 52 Hoe, Faustus voor Hou, Faustus en de interpunctie bl. 19 achter Wierook punt in plaats van komma, bl. 24 ontbreekt de punt na afgesponnen, bl. 38 achter ontsteld vraagteeken in plaats van semikolon, bl. 50 ontbreekt de punt na gebeurd. Daartegen weegt niet op, dat A bl. 4 dnister, bl. 11 het foutieve rijm zyn: myne, bl. 62 de foutieve punt achter myn Heer in H. bl. 4, 10, 58 goed staan. In een aantal fouten komen beide drukken overeen: A 13 H 12 de komma achter Ooft (Oost), A 20 H 19 nu wil my voort begeven, A 22 H 19 de komma tusschen vlam en braakt (?), A 41 H 38 achter steeken punt in plaats van vraagteeken, A 55 H 51 des Hemelsch Oppertroon, A 59 H 55 punt achter Man en komma achter naaken. Ten slotte, ook zuiver als drukwerken beschouwd, staven de twee uitgaven den tot nog toe verkregen indruk. De Amsterdamsche uitgave is wel verzorgd en gelijkmatig gedrukt, de Haagsche met de grove houtsneden voor en achter, is overal uit op plaatsbesparing, zoodat zij dan ook op zestig pagina's samenperst wat in de Amsterdamsche vierenzestig bladzijden beslaat. En deze bezuinigingen zijn niet van fijnen aard. Het tweede bedrijf begint midden op blz. 14, terwijl A steeds een nieuw bedrijf met een nieuwe pagina opent; en - wat het meest den welstand bederft - van blz. 34 af ziet men op bijna elke bladzijde het slot van een afgebroken vers op één regel gedrukt met het volgende rol-opschrift. | |||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||
Wel beschouwd blijft dus niets over, wat aanleiding zou geven om den Amsterdamschen druk voor een nadruk van den Haagschen te houden - behalve het zonderlinge feit, dat deze als éénige Nulla Quies-uitgave buiten den Haag is gedrukt. Zonderling is ook het feit, dat juist deze Nulla Quies-druk de eenige is, die een nadruk heeft voortgebracht. Zou men aan een lokaal-patriotisch protest van den Hagenaar tegen den uithuizigen Nulla Quies-druk mogen denken? Wie weet, of niet een of andere ruzie de oorzaak van den dubbelen druk is geweest?
's-Gravenhage, December 1926.
E.F. Kossmann |
|