Het Boek. Jaargang 16
(1927)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 113]
| |
[Nummer 2]Een rebus van een kunstenaarshandOp een groot plano-blad, ong. 58 cm. hoog en 46 cm. breed, zwaar beschadigd door langdurige inwerking van vocht en schimmelGa naar voetnoot1), staat, deels in teekening, deels in schrift, een Geboorte-groet Deze titel op vijf regels is met zeer veel zorg door een wezenlijk kunstenaar ontworpen en geteekend. Bijzonder fijn en mooi is de naam op den derden regel; elke letter is een kunstwerkje op zichzelf, van een teekenaar die met pen en penseel zeer vaardig weet om te gaan. Jammer dat verscheidene letters ernstig beschadigd, ja gedeeltelijk verloren gegaan zijn, nl. de C waarmee de naam begint, de D in het midden, en de ER aan het einde. De andere vier regels, twee boven en twee onder den naam, zijn in rebusschrift, afwijkend van de hier vroeger behandelde rebus van onze oude rederijkers (jaarg. 1925, blz. 145-192); de beeldtekst wisselt af met lettertekst, en het beeldschrift zelf is weer van tweeërlei soort. Vooreerst ziet men gewone rebus-beelden: in den bovensten regel een boor en een groet, de laatste voorgesteld door een elegant buigenden, keurig gekleeden en gepruikten heer, in den volgenden regel een heer, kenbaar daaraan, dat hij een knechtje naast of achter zich heeft. In den vierden regel echter, vlak onder de sierletters van den naam, zijn de tweede en derde lettergreep van het woord ‘verjaardag’ weergegeven door twee | |
[pagina 114]
| |
allegorische teekeningen, die jaar en dag beteekenen. De daarvóór geschreven lettertjes (a) en (b) verwijzen naar eene aanteekening aan den voet van het blad, waar we achter (a) lezen: Cesare Ripa pag. 213 - en zoo weten we de bron van al de allegorische teekeningetjes in den Geboorte-groet. De Iconologia van Cesare Ripa is een zeer bekend werk, in oudere bibliotheken in verschillende uitgaven te vinden. Volkmann spreekt daarover in zijn ‘Bilderschriften der Renaissance’ (zie Het Boek 1924, blz. 273 en v.) op blz. 103. Hij noemt het boek het ‘Urbild’ van die alfabetisch gerangschikte handboeken van zinnebeeldige voorstellingen voor moderne kunstenaars, die van het einde van de 16e eeuw af in alle landen verschenen zijn. Het boek kwam in 1597 te Rome in het licht, op nieuw in 1603, daarna in 1625 te Padua, in 1669 te Venetië. In 1644 verscheen een Fransche uitgaaf van Jean Baudouin te Parijs, in hetzelfde jaar eene Nederlandsche. Deze laatste is door onzen kunstenaar gebruikt, zooals uit zijn nootje blijkt; immers op pag. 213 vinden we daar de beschrijving, hoe men het jaar kan afbeelden. Ziehier den titel van deze Nederlandsche Iconologia, een lijvig quarto boek van 636 bladzijden tekst, met voorwerk en bladwijzer: Iconologia of uytbeeldingen des Verstands: van Cesare Ripa van Perugien, Ridder van SS. Mauritius en Lazzaro. Waer in Verscheiden afbeeldingen van Deughden, Ondeughden, Genegentheden, Menschlijcke Hertztochten, Konsten, Leeringen, Sinlijckheden, Elementen, Hemelsche Lichamen, Landschappen van Italien, Revieren van alle deelen des Werrelts, en alle andere ontallijcke stoffen, met hare verklaringen, werden verhandelt. Een werck dat dienstigh is, allen Reedenaers, Poëten, Schilders, Beeldhouwers, Teyckenaers, en alle andere Konstbeminders en Liefhebbers der Geleertheyt en eerlijcke Wetenschappen. Om uyt te drucken, en te vinden, 't Begrip van alle Sinnebeelden, Invallen, Devijsen of Sinteykenen. Oock om te spreecken, Van allerleye toerustingen, 't zy op Bruyloften, Lijckstaetien en Zeege-feesten. Mede om te vertoonen, de Gedichten der Tooneelspeelders, en om uyt te beelden, met haere eygene teyckenen, al het geene, eenighsins, in der Menschen gedachte, kan vallen. Verrijckt met veele Beeldnissen en geestige geleerde overwegingen, door de uytneemende verbeteringe van Giov. Zaratino Castellini Romano. uyt het Italiaens vertaelt door D.P. Pers. Amstelredam, By Dirck Pietersz Pers, Boeckverkooper op 't Water, recht over de Kooren-merckt, in 't jaer 1644. Vóór dezen gedrukten titel staat een fijn gegraveerd titelblad met kortere titelopgaaf zonder jaartal. In het boek staan, tus- | |
[pagina 115]
| |
schen den vaak zeer uitvoerigen tekst in twee kolommen, een aantal houtsneden, in verhouding tot het zeer groote getal der beschreven zinnebeelden toch slechts zeer weinige. De rangschikking is alfabetisch naar de Nederlandsche namen van de onderwerpen, maar de bovenschriften geven altijd vooraan den Italiaanschen naam. Van goeden dienst is de Bladwijzer aan het einde, waarmede men de onderwerpen vaak vlugger vindt dan door in het boek zelf te bladeren. Een aardige latere uitgaaf zonder jaar is gegeven door Cornelis Danckerts, in octavo, met veel kortere beschrijvingen en een groot aantal gegraveerde afbeeldingen. We zullen ons hier echter houden aan de uitgaaf van Pers, die immers door onzen kunstenaar is gebruikt. We lezen daar op blz. 213: Anno. Een Man in 't beste van sijn leven, gevleugelt, sittende op een Wagen met vier witte Paerden, geleyt door de vier tijden des Iaers. Waer op een yder kan maelen vruchten en wat hem geraeden dunckt nae de verscheydentheyt van de tijden. De vier tijden des Iaers, soeckt onder Tijden des Iaers. Onze kunstenaar heeft deze aanwijzing in hoofdzaak gevolgd, maar zich geen moeite gegeven om de jaargetijden door vruchten of attributen nader aan te duiden; hij gaf slechts vier gedrapeerde vrouwenfiguren. Evenzoo volgt hij in de andere voorstellingen niet slaafs de voorschriften van het handboek, maar wendt die aan naar eigen opvatting. De dag is volgens de beschrijving op blz. 80 van de Iconologia: Een gevleugelt Iongeling, die in de rechter hand een ruycker met bloemen hout, en in de slincker een ontsteecken fackel. De onderste regel van het opschrift geeft twee teekeningetjes, beide gewone rebusfiguren; immers voor den Winter volgt de teekenaar niet de allegorische voorstellingen die Ripa aangeeft, maar hij teekent een ouden man die zich bij een vuurtje warmt. De maan teekent hij als maansikkel met een gezicht, juist zoo als de letter C in den naam twee regels hooger. Volkomen hetzelfde stelsel van een rebus met twee verschillende soorten van afbeeldingen vinden we ook verder, als we van de bestudeering van het opschrift overgaan tot die van den geboortegroet zelf, in den vorm van een sonnet. Alleen is er een verschil in de uitvoering, niet van de afbeeldingen, maar van het letterschrift. In het opschrift is dat in monumentalen vorm in drukletters ge- | |
[pagina 116]
| |
geven, in duurzamen zwarten inkt; in het sonnet is het geschreven in loopend schrift met een inkt, die vaak wanhopig verbleekt is, zoodat niet alleen voor het lezen van de verloren gedeelten, maar ook van de bewaarde vaak met conjectuur moet worden gewerkt. Het sonnet luidt, behoudens eene mogelijke correctie hier of daar, aldus: Hoe stel ik best, mijn vriend, dees dag mijn vreugde-snaren:
Op dat ick naar den eisch kom op Uw vreugde-Feest.
Daar ghij nog gans gezond van lichaam en van geest,
Nu bindt een schakel aan de keten uwer jaren.
[Moog 't Leven u een] kroon [van rijken] voorspoed [b]aren,
Zo als het in 't begin met zegen is geweest,
En ghij verheugt U in Uw zielsbeminde 't meest
Als onderlinge min brandt op de hert-altaren.
Ik wensch u beiden bij het tijdelijke goed
De mildheid van de ziel in een gerust gemoed,
Die steets met zegening is end'loos overgoten.
Dat ghij noch lang verstrekt een zuil van Christus Kerk,
Een cieraat van de Beurs in 't deftig handelswerk,
't Welk doet in Amsterdam en stam en volk vergrooten.
Hieronder staat, bij een goeden val van het licht nog leesbaar, de onderteekening Christoffel Lubienietzski. We hebben dus den naam van den kunstenaar, en we hebben zeker in deze eigenaardige teekening een wezenlijke aanwinst voor de kennis van zijn werk. Christoffel en zijn broeder Theodoor waren zonen van Stanislaus Lubienietzski, waarschijnlijk om hun Sociniaansche gevoelens naar de Nederlanden gekomen. Christoffel was in 1659 of 1660 te Stettin geboren, was met zijn broeder eerst te Hamburg, later te Amsterdam, waar hij leerling was van Adriaen Backer en van Gerard de Lairesse. Zijn werk als kunstenaar is zeer veelzijdig; op verschillende plaatsen zijn schilderijen van hem bewaard; het Prentenkabinet heeft gravures, zwarte kunstprenten en teekeningen van zijne hand. Van hem is o.a. het gegraveerde titelblad van de Poezy van Kasper Brandt van 1702, in zwarte kunst zijn er de portretten van Ds. Johannes Brandt en van Geraerd Brandt de Jonge. Met de familie Brandt was hij dus van nabij bekend; zeker vond hij in de Remonstrantsche kringen zijn geestverwanten. In Oud-Holland 1885 vinden we, aan de boeken van de Remonstrantsche Kerk ontleend, de aanteekeningen van zijn huwelijk en de | |
[pagina 117]
| |
geboorte van een dochtertje. Hij trouwde 31 Febr. 1693, 33 jaar oud, Helena van de Rijp van Amsterdam, dochter van Volkert van de Rijp; hij werd bij dit huwelijk geassisteerd door zijne moeder Zophia Bnszynski. Zijn dochtertje Wilmina werd 19 Sept. 1694 gedoopt door Ds. Brandt. In de huwelijksinteekening wordt hij aangeduid als ‘Fijnschilder’, wat wel overeenkomt met het werk dat hier voor ons ligt. De teekeningen van hem in het Prentenkabinet zijn fijne landschapschetsjes; v.d. Aa deelt mee, dat hij ‘landschappen in een verheven stijl’ teekende, met gebouwen, figuren en beesten gestoffeerd. De teekeningetjes op onzen Geboortegroet, 75 in aantal, zijn van zijn fijne kunst wel een heel sprekend voorbeeld. Gaan we nu zijn rebus-sonnet nader bekijken, dan moeten we weer scherp onderscheiden tusschen de gewone rebus-afbeeldingen en de allegorische voorstellingen naar Ripa. Deze zijn: In regel 1 van het Sonnet opnieuw de dag, ons al uit het bovenschrift bekend. Voorts de vreugde, die in den volgenden regel nog eens komt, maar met wijziging in de attributen. Beide de voorstellingen volgens Ripa, die aangeeft, op blz. 572: Piacere. Vreughde, Vermaeck, Wellust. Een Ionghman van ontrent sestien Iaeren, schoon van opsicht en lachende, met een krans van Roosen op 't hoofd .... houdende in de rechter hand een groen snoer, met veele angels daer aen gebonden, in de slincker een ruycker met bloemen. Dit is de voorstelling van regel 2; die van regel 1 is ontleend aan wat volgt: Piacere. Vreughde, Wellust. Een Ionghelingh van sestien Iaeren, in 't groen gekleet ....; op den kam van den Helm sal een Meerminne sitten, houdende in de rechter hand veele Angels aen sijde snoeren, hebbende aen de slincker een rond en vergult Schild, waer in een merckpael van gemenght Marmor sal geschildert zijn, met dese spreuck Huc omnia, dat is, hier alles toe .... Het Devijs in 't Schild, bediet, dat de Wellusten de merckpael en 't wit zijn van de ydele Menschen. In regel 3 wordt het rijmbeeld geest verbeeld door een bijkans naakte figuur met een uil op de rechterhand. Dit is ontleend aan de beschrijving van de Genius of quaede Geest, nae de Heydenen, op blz. 137 bij Ripa. Een groot swart Man met een schricklijck gesicht, gebaerd en met | |
[pagina 118]
| |
lange swarte hoofdhayren, hebbende een uyl in der hand .... En de uyl houden de Oude voor een droef voorteecken. We zien hier weer zeer duidelijk, dat de kunstenaar niet slaafs overneemt; trouwens ook die uitleg komt bij zijn werk niet te pas; men heeft alleen het woord geest in zijn figuur te lezen. De vierde regel heeft weer het vierspan dat het jaar aanduidt. In den vijfden regel zien we een vrouw met een hoorn des overvloeds, slechts ten halve bewaard, die zeker den voorspoet beteekent, al schijnt er wel eenig verschil te zijn met de afbeelding en beschrijving van Ripa op blz. 565: ![]() Prosperita della Vita. Voorspoet des levens. Een Vrouwe die rijcklijck gekleet is, hebbende in d'eene hand den Hooren van Hercules vol geld, in d'ander een eycken tack .... De zesde regel heeft het begin, vrij nauwkeurig volgens Ripa blz. 31, al is ook de ‘heldere en blinkende straele’ in ‘een klaere hemel vol sterren’ niet weergegeven; wel wat daarin staat: Waer in een naeckt Ionghman staet met een sluyer over dwers, die de beschaemde leden deckt, houdende mette rechter hand de beeldnisse van de Natuere, en in de slincker een vierkant, alwaer een griexsche letter [A] staat ingeschreven. | |
[pagina 119]
| |
Op regel 7 en weer op regel 10 staat een vrouwe-figuur, de ziel, volgens Ripa blz. 634: Anima beata & ragionevole. Ziele die saligh is en reedelijck. Een seer aengenaem Maeghdeken, die 't hoofd met floers of doorschijnend linnen bedeckt is, met heldere en doorluchtige kleederen, aen de schouderen salse twee vleugels hebben, en op de spitse van 't hoofd een sterre. Regel 10 heeft behalve de ziel nog twee Ripa-figuren: de mildheid en 't gemoed. De eerste is door Lubienietski zeer vereenvoudigd; Ripa geeft allerlei attributen en twee hoornen des overvloeds, hij kiest er slechts de eene omgekeerde uit. 't gemoed volgt Ripa heel precies. Liberalita. Mildigheyt. Een vrouwe ... Ook een omgekeerde overvloets hooren, waer uyt eedele steenen, geld, goude keetenen en andere kostelijckheden vallen .. (blz. 332). ![]() De tijd in den voorgaanden regel komt niet met een van de vele beschrijvingen bij Ripa (blz. 503) overeen; de kunstenaar verwijst | |
[pagina 120]
| |
wel naar hem, maar heeft inderdaad den maaier met zeis en zandlooper gegeven dien hij zeker kende. Onze beschouwing van de eigenlijke rebusfiguren kan korter zijn. We zien in den eersten regel een stel (porselein), een bes (bejaarde vrouw), snaren (3 klosjes); voorts een aar of aren in regel 2, 3 en 5; een ei in regel 2 en 9; een kom (2); een gans, een zon en een lichaam (3), een schakel en een keten (4), een kroon (5), een zegen (6 en 11), een min (7 en 8), een brand, een hert en altaren (8), een bij en een lijk (9), een eend (end') en goten (11), een zuil (12), een el en een stam (14). Bijzondere opmerking verdienen de persoonlijke voorstellingen van Christus met een gouden stralenkrans (12), en een wees in de Amsterdamsche tweekleurige dracht (6). Dit laatste is het eenige werk met kleuren; goud zien we behalve in den stralenkrans van Christus ook als ster op het voorhoofd van den dag en van de ziel en geheel van goud is de afbeelding van de zon in het woord gezond, in regel 3. Het lidwoord een is herhaaldelijk weergegeven door het cijfer 1, staande, in zwarten inkt, soms met, dan weer zonder punt (4, 10, 12, 13). Als rebusbeelden merken we nog op, de voorstelling van handelingen: bindt in regel 4, eet (11), trekt (12), en ook rust (10). Verder de handel door twee handelende personen, een deftig gekleeden jongen man, en een oosterling; en in den slotregel de man, dien ik als volk heb geduid. Heel fijn en merkwaardig zijn eindelijk de drie teekeningetjes van Amsterdam, de Zuiderkerk (12), de beurs (13) en Amsterdam van den waterkant met een stroomgod. Deze kunstwerkjes kenschetsen Lubienietski als een echt Amsterdamschen kunstenaar. Dat hij, hoewel van vreemde afkomst, geheel Nederlander was geworden, blijkt uit de heele rebus, die alleen gemaakt kon worden door iemand die het Nederlandsch als zijn eigen taal hanteerde. C.P. Burger Jr. |
|