Het Boek. Jaargang 16
(1927)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 121]
| |
Coornhert's notarismerkGa naar voetnoot1)In het Gemeente-Archief te Haarlem vindt men twee testamenten, verleden voor notaris D.V. Coornhert: I. van Maria van Berckenroede Willemsdr., verleden 10 December 1565Ga naar voetnoot2) en II. van Adriaen Willems van der Nieuburg en Catrina van Berckenro Willemsdr., verleden 30 April 1566Ga naar voetnoot3). Onder I staat: ‘hebbe ick dit openbare instrument met myn zelfs handt daer van gescreven ende 't zelve met myn gewoenlicke merck ondermerct’; onder II staan dezelfde woorden, alleen: ‘met myn gewoenlicke merck notariael ondermerct’. Hierop volgt het merk met ‘Gelyckheijt bevredicht. D.V. Coornhert’, hierbij (vergroot) afgebeeld. Wat zal de bedoeling van Coornhert geweest zijn met dit merk? Ten eerste wat ligt in de weegschaal? In de eene schaal een lampje, een brandend licht. In de andere een doodsbeen, volgens medische toelichting een heupbeen. Het brandende licht kunnen wij beschouwen als symbool van het Leven; het heupbeen als symbool van den Dood. Want al treft men meestal voor laatstgenoemde een geheel geraamte of een doodshoofd met twee gekruiste beenderen aan, toch vindt men ook het heupbeen afzonderlijk op eenigen afstand van het doodshoofd, zooals b.v. op een schilderij van Cornelis Engelbrechtsz (1468-1533) Christus aan het kruis, (Amsterdam, Rijksmuseum) en op een prent van Heemskerck uit het jaar 1565 (Dresden, Kupferstich-Kabinett), waar deze symbolen onder den gekruisigden Christus liggen; en in de kloostergang van den Dom te Mainz vindt men op een gedenkplaat van | |
[pagina 122]
| |
steen uitsluitend het heupbeen afgebeeldGa naar voetnoot1). Men kan dus veilig aannemen, dat ook hier het symbool van den dood is bedoeld. De weegschaal hangt in evenwicht. In het midden van den boom van de weegschaal staat het hart met de korenaren, het weergeven van den naam Koren-hert natuurlijk. Dit hart vormt als het ware de tong van de balans, die rechtop staat, omdat de schalen door gelijke belasting in evenwicht hangen. ![]() Als middelpunt van het hart is een oog, het symbool van den alzienden God. ‘Laet ghy niet te doen’, zegt Coornhert ergensGa naar voetnoot2), al dat mogelijck is, tot het leeren wandelen in Godes tegenwoordicheyt, soo dat ghy telcken u self met gedachten, woorden ende wercken stelt voor Godes ooghen, syne alsiende ooghen altyt leert hebben voor ooghen. Ende soo niet alleen u tonghe, maer oock u dencken waerneemt, niet anders of Godt self voor u stont, jae in u herte ware.’ Wanneer wij Coornhert's karakter nagaan, dan is er altijd het | |
[pagina 123]
| |
gelijkheidsbegrip: hij wil, dat Heidenen, Joden, Christenen als gelijk beschouwd worden, hij wil alle gezindten gelijk recht doen wedervaren, elk geloof zijn vrijheid laten. Men geve den menschen datgene wat iedereen toekomt, namelijk gewetensvrijheidGa naar voetnoot1), geen conscientie-dwang, want dat brengt ongenoegen, onrust en tweedrachtGa naar voetnoot2). Daarom luidt het eveneens in een brief aan Spieghel: ‘Ghelyckheydt bevredight, onghelyckheyt maect twist’Ga naar voetnoot3). Ook op de prent van MathamGa naar voetnoot4), waar Coornhert's portret is omgeven door vele symbolen, duidende op Coornhert's leven en werken, vindt men een staaf, waar aan het eene uiteinde Gods wet, aan het andere 's Lands wetten hangen; op de zes gewichten, die deze stang mede in evenwicht houden, staan de woorden: ‘Heyden, Joden, Paul; Apol, Cheph., Christ’Ga naar voetnoot5), en ‘gelyckheijt bevredicht’. Hierbij is ook het hart afgebeeld met de korenaren met het oog er in, zooals op Coornhert's merk. Terwijl in den brief aan Spieghel evenals op de prent van Matham sprake is van gelijkheid van rechten, zien wij op het notarismerk de gelijkheid van leven en dood. Herhaaldelijk heeft Coornhert in zijn werken gesproken over het zonder vrees zijn voor den dood, over de betrekkelijkheid der dingen, over het rustig blijven onder alle omstandigheden; het is dus geheel in de lijn van Coornhert om leven en dood als gelijk te aanvaarden, als betrekkelijk in de eeuwigheid. In het traktaat Dat Godts Gheboden licht syn, anno 1564, vindt men: ‘D'een sterft wat vroegher, d'ander wat later, maar in 't eynde sterft het al dat oyt leven ontfinck. Maar men rekene noch al twintigh ofte dertigh Jaren teghen d'oneyndtlijcke Eeuwigheyt, wat sal 't doch moghen schijnen? Moghen die Jaren van alder Menschen leven daar bij wel geacht werden een ooghenblick tijdts?’Ga naar voetnoot6) In dien tijd, 1564, houden deze gedachten Coornhert dus bezig; de testamenten zijn van 1565 en 1566. Waarom zal men zich over den dood verontrusten? Het leven is ons slechts geleend, wij moeten het teruggeven, wij laten het met tevredenheid los, hechten er niet aan. ‘Dese is een redelijck ende vroom schuldenaar, die t' allen plaat- | |
[pagina 124]
| |
sen ende t'allen tijden daarse den Leenheer hem belieft te manen, bereydt is hem de gheleende penninghen des Levens met een vrolijcke Danckbaerheydt weder te gheven’Ga naar voetnoot1). Gelijkmoedig blijft Coornhert onder den dood, getuige ook zijn bekende brief aan Spieghel na het sterven van zijn geliefde vrouw Neeltje in 1584Ga naar voetnoot2). Coornhert blijft gelijkmoedig tegenover den dood evenals tegenover het leven. Volgens de opvatting van hem, die gelooft aan de onsterfelijkheid, is de dood trouwens een voortbestaan na dit leven. Als men zóó leven en dood kan beschouwen, verontrust men zich niet over wat het leven zal brengen, men blijft rustig onder alles, heeft vrede met het bestaande, heeft vrede met den komenden dood: gelijkheid, die bevredigt. Dat de gelijkmoedigheid in de stoïcijnsche levensbeschouwing van Coornhert een groote rol speelt, is bekend; ik wil dit nog staven door een paar plaatsen aan te halen uit zijn werken. In de derde samenspraak in Opperste Goedts Nasporinghe, waarin Spieghel de gedachten van Coornhert weergeeft, leest men: ‘Coornhert: Lieve seght doch: wat mensche kan men vroed maken, dat lijflijcke gesontheyt, Wellust, ende Sterckheyt, oock een goede huysvrouwe ende kinderen, rijcdom, eere ende sulcx meer, niet verkieselijck en zijn, ende der selver teghendeelen te vlieden? En in Proeve van goede ruste des Ghemoeds zegt Coornhert: ‘De rechte eyghenschap van goede rust is genoeghte: men genoeght in 't gunt ons ghelyck is. Daar 't ons al ghelijck is, daar staat oock de waghe des ghemoedts ghelijck: overmidts het stille staan van 't bewegen in 't oprijsen ende nederdalen. Want dan verkiest het gemoedt niet | |
[pagina 125]
| |
meer dit boven dat. Hier rust het gemoedt rustelijck in zijn gherustheydt met een rustigh ende volcomen ghenoeghen’Ga naar voetnoot1). In de ‘waghe des ghemoedts’ moet dus ‘de waaghtonghe recht opstaan’, ‘daar 't ons al ghelijck is’. Wij hebben dus in het merk geheel het symbool van Coornhert's eigen levensopvatting: Coornhert staat pal, in evenwicht, dit bevredigt, geeft rust, omdat hij ‘met herten God betrouwt’Ga naar voetnoot2). ‘Keerssen veel klaarder dan der zonnen lichte
Heeft hy int hert, die al des Werelds vrachten
In zijn gemoet onfangt met kloec gezichte
Leven en dood is hem een int ghewichte’Ga naar voetnoot3).
Nu is het mogelijk, dat Coornhert dit merk als zinnebeeld uitkoos zonder de bepaalde bedoeling het te laten wijzen op zijn werk als notaris. Ik voor mij zou er tevens de bedoeling merk notariael aan vast willen knoopen. Men vindt wel is waar op het Gemeente-Archief te Haarlem een akteGa naar voetnoot4) van de huwelijksvoorwaarden tusschen Mr. Aernt van der Veen Cornelisz. en Margriete van Rollant Dirixdr., 28 Juli 1565 voor Coornhert verleden, die met zijn ‘gewoenlicke minuythanteken geondertekent’ is, doch ik acht de veronderstelling niet gewaagd, dat Coornhert onder de akte van 28 Juli 1565 slechts een handteekening zette, omdat hij pas daarna (10 December 1565 is testament I gepasseerd) een merk bedacht om zijn notariëele stukken te onderteekenenGa naar voetnoot5). Juist het ambt van den notarisGa naar voetnoot6) brengt mede, dat Coornhert zich zoowel met het leven als met den dood moest bezighouden, d.w.z. door het opmaken van verschillende soort van akten: protocollen, boedelbeschrijvingen, huwelijksvoorwaarden enz. en testamenten, welke akten eerst door den dood des erflaters tot uitvoering komen. In het antwoord, dat Coornhert geeft aan iemand, die hem om raad vraagt, hoe hij zijn testament zal maken om processen te | |
[pagina 126]
| |
voorkomen, zegt Coornhert, dat ‘testament maecken ende wechgheven der goeden na syn dood niet so christelyc is, als de wyle men noch leeft ende die heeft’Ga naar voetnoot1). Hij laakt daarin de ‘milde luyden, die niet en gheven, dan als zy 't moeten laten, als 't hen niet meer toehoort, maer heure Erfghenamen’, en is van oordeel: ‘gheeft in u leven, gheeft dewyl ghy 't mooght houden, ende het u noch toebehoort, dat is dancks waerdigh’Ga naar voetnoot2). Hier dus ook weer dit gelijkheidsbegrip; doe goed tijdens uw leven en niet alleen na uw dood. Wanneer men volgens zijn conscientie, volgens Gods wil handelt, is er bevrediging, rust. Coornhert, de man met zijn stoïcijnsche levensbeschouwing, blijft de man van de daad, niet van de praat, hij blijft met zijn theoretische betrekkelijkheidsbegrippen en gevoelens, niet werkeloos zitten, en laat zijn licht lichten voor de menschenGa naar voetnoot3). Hij zal zijn kennis verlicht door den geest van God, hebben aangewend om goeds voort te brengen uit den goeden schat zijns hartenGa naar voetnoot4). ‘U wercken al doet na des Heeren woord,
Voor d'ogen Gods diet alles ziet en hoordt’Ga naar voetnoot5).
Hij zal de akten ten bate der levenden zoowel als der dooden zoo goed mogelijk hebben opgemaakt, d.w.z. ook deze laatste zóó, dat na den dood des erflaters geen strijd zou ontbranden over des dooden uiterste wilsbeschikking. Hij zal allen in zijn praktijk hebben voorgelicht, ook den testamentmaker, al stelde hij het weggeven met de levende hand minstens even hoog, ja hooger dan het geven na den dood. Ook hier behoefde het arbeiden voor de levenden en het werken voor de dooden elkander niet uit te sluiten, ook hierin gelijkheid, en daardoor bevrediging, rust. Zou men dus niet aan het merck notariael zoowel een algemeene als een specifiek notarieele bedoeling mogen toeschrijven?
Bussum, Febr. 1927. W. van Hooff- Gualthérie van Weezel. |
|