Uit Noord- en Zuid-Nederlandsche bibliotheken
Tentoonstelling van handschriften in de Amsterdamsche Universiteitsbibliotheek
Teneinde een denkbeeld te geven van de omvangrijke en in velerlei opzicht belangrijke verzameling van handschriften der Universiteitsbibliotheek, is gedurende eenige weken een tentoonstelling van handschriften ingericht in de tentoonstellingszaal der bibliotheek. Daartoe is een keuze gedaan uit verschillende groepen van handschriften.
Aanleiding tot de tentoonstelling is een vergadering van de Vereeniging van bibliothecarissen en de ‘Dietsche Studentenleergangen’ in de eerste dagen van April.
De tentoonstelling is zeer overzichtelijk ingericht, het aantal objecten, met groote zorg gekozen, is beperkt, zoodat de bezoeker gelegenheid heeft tot rustige beschouwing.
De eerste vitrine bevat manuscripten van circa 100 j.v. Chr. tot ongeveer 1400 na Chr. Wij zien daar papyrus, gevonden in Egyptische graven, beschreven met loopend schrift (Grieksch). De bibliotheek had deze handschriften ontvangen in een sigarenkistje verpakt. Daarnevens ligt een zeer mooi werk uit de 9e eeuw, een afschrift van ‘De Bello Gallico’ van Caesar, indertijd gekocht voor ƒ 26, en verder zien wij geschreven charters van Willem en Maria van Gulik en Gelre (1386). De manuscripten uit de 13e eeuw zijn in Gothische letterteekens en gecalligrafeerd, de oudere - o.a. ‘De Bello Gallico’, zijn in Latijnsche letters.
Hier ligt ook een merkwaardig exemplaar van den Saksenspiegel (± 1400) met beginletters in blauw en groen. In de volgende vitrine zien wij o.a., behalve een fragment uit het Roelandslied, kerkelijke curiosa van belang òf om den inhoud òf om het schrift. Zeer fraai zijn de exemplaren van getijdeboeken en devotie-boeken, welke een indruk geven van de vroomheid uit de 14e en 15e eeuw. Deze boeken zijn uit de collectie van den kerkhistoricus prof. W. Moll.
Hier aanschouwen wij ook hansdchriften uit den tijd van de Italiaansche renaissance, fraaie lettertjes met kunstige versieringen, veelal met opgelegd goud, volgens een procédé, dat verloren is gegaan.
Zeer fijn geschreven is een zak-gebedenboekje. Meestal waren het kloosterlingen, die deze manuscripten maakten. Zij deden, dit blijkt uit de uitvoering, het werk met liefde, maar waren toch ook verheugd als de moeizame arbeid voltooid was. En de laatste woorden zijn dan ook veelal: ‘Deo Gratias.’
Tal van handschriften bevatten den naam van den klerk, soms verscholen in den tekst met rood geteekende letters. De roode letters, achter elkaar gelezen, vormen dan een naam. Miniaturen, uiterst fijn teekenwerk, verluchten vaak den tekst.
Wij snuffelen verder. De dartele spotternij, welke wij soms ook aantreffen bij het beeldhouwwerk van tempels, zien wij ook in de boeken. In de letters zijn een enkele maal dwaze gezichten geteekend.
In de groote middenvitrine liggen o.a. een paar deelen van den grooten kerkbijbel van de Nieuwe Kerk (14e eeuw) en een groot graduale voor kerkgebruik met zeer mooie miniaturen. Verder zien wij een rol, het boek Esther, en banden uit de boekerij van den kardinaal Granvelle.
In een andere vitrine ligt het testament van pastoor Jacob Buick, waarin hij zijn boeken vermaakte aan zijn broer Hendrik, onder bepaling, dat de boeken zouden blijven ‘bestemd voor katholiek gebruik’. De boeken zijn toch aan de stad gekomen, Een catalogus van de boeken van Jacob Buick ligt er naast.