Het Boek. Jaargang 16
(1927)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||
Bijdrage tot de bibliographie van Menasseh ben Israel's geschriftenI. De beide uitgaven der latijnsche vertaling van ‘de la resurreccion de los muertos’De Rosenthaliana te Amsterdam is dezer dagen verrijkt met een exemplaar der tweede editie der latijnsche vertaling van Menasseh ben Israel's Spaansch geschrift: ‘de la resurrection de los muertos’. Deze tweede editie werd tot dusverre in geen enkele openbare verzameling in ons land aangetroffen; wij geven den titel hier in afbeelding. ![]() Bij vergelijking dezer Groningsche uitgave van 1676 met de eerste editie, welke 40 jaren vroeger bij Menasseh ben Israel te Amsterdam het licht had gezien, blijkt, dat Spinniker de restantoplage van den tekst der eerste editie in zijn bezit gehad heeft en deze met een gewijzigd voorwerk en nieuw titelblad oorzien, als ‘editio secunda’ heeft uitgegeven. Ten einde nu een duidelijke voorstelling van de samenstelling | |||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||
der Groningsche uitgave te geven, laten we een uitvoerige beschrijving der eerste uitgave voorafgaan, weder met afbeelding van den titel. Deze heeft als vignet, een zoogenaamd magisch quadraat, in negen kleine quadraten verdeeld, waarin de medeklinkers de drie eerste woorden van Psalm 85 vers 11 אמת מארץ תצמח (veritas e terra orietur) dusdanig gerangschikt zijn, dat men deze lezende, hetzij in loodrechte hetzij in horizontale richting, dezelfde drie Psalmwoorden krijgt. ![]() Het voorwerk bestaat uit: Titel met blanco keerzijde; daarna: | |||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||
Blz. 22: Echo Hebraea. Hebreeuwsch echogedicht van Menasseh's oud-leerling Gerbrandus C.F. AnslooGa naar voetnoot1). Wanneer we nu de Groningsche uitgave van 1676 naast deze Amsterdamsche uitgave leggen, dan blijkt ons, zooals we reeds met een enkel woord gememoreerd hebben, dat Spinniker van de eerste uitgave slechts de restant-oplage van den tekst (346 + (6) blz.) benevens de blz. 33-38 van het voorwerk (de opdracht aan Wickefort bevattende) in zijn bezit gehad heeft; dat hij de 24 eerste blz. van het voorwerk opnieuw heeft laten zetten, en deze 24 blz. door het bedrukken van de blanco bladzijde (20) en door het weglaten van Anslo's Echo Hebraea, waarschijnlijk wegens gebrek aan Hebreeuwsche typen, kon beperken tot 22 blz. Van de opdracht aan Reael en v.d. Burch (blz. 3-17) is in ons exemplaar slechts de slotzin (blz. 17) aanwezig, bovendien ontbreekt de opdracht aan Willem Nomis in haar geheel. De Groningsche uitgave was slechts aan enkele bibliographen bekend. J.B. de Rossi getuigt van Menasseh's geschrift: de la resurreccion de los muertos: ‘Latine prodiit eodem anno, et Groníngae an. 1676, cui editíoní Bibliotheca Thomasiana Saltheniana et Universalis lib. rar. raritatis notam assignant’Ga naar voetnoot3). Ook in den vierden band van: Fortset- | |||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||
zung und Ergänzungen zu Chr. Gottlieb Jöchers's allgem. Gelehrtenlexicon. Bremen, 1813. 4. wordt deze uitgave vermeld. Kayserling teekent in zijn biografie van Menasseh ben Israel (noot 45, blz. 22) slechts aan: ‘2. unveränderte Auflage. Gron. 1676.’ 't Wil mij voorkomen, dat de zooeven genoemde schrijvers geen exemplaar van deze uitgave voor zich gehad hebben. Omtrent den Groningschen uitgever Spinniker valt het volgende te vermelden: In Ledeboer's lijst van 1872 komt alleen voor: ‘Melis Atens Spinnecker’ en in zijn lijst van 1876 teekent Ledeboer aan: ‘Spinniker, Aemilius 1669-71. Aant. Deze gaf uit: J. Alting, Academicarum dissert. heptades duae, 1671. 4o.’ De gemeente-archivaris, Dr. H.P. Coster te Groningen, tot wien ik mij om inlichtingen wendde betreffende de familiebetrekking tusschen Melis Atens en Aemilius Spinniker, antwoordde mij, dat hij den naam Aemilius Spinniker in Groningsche archivalia niet gevonden heeft en opperde de mij zeer waarschijnlijk voorkomende onderstelling, dat Aemilius de gelatiniseerde naam is van Melis en dat dus met de beide namen dezelfde persoon wordt bedoeld. Bovendien deelde de Heer Coster mij nog mede: Melis Atens Spinneker verkreeg volgens het betrekkelijke register, het kleine burgerrecht der stad Groningen in 1667 als ‘boekvercoper’; dat hij van elders kwam wordt hierbij niet vermeld. Ook komt hij voor in: J. Oomkens Jz., Bouwstoffen tot eene geschiedenis van de boekdrukkunst en den boekhandel in de stad en provincie Groningen. Groningen, 1864. 8o. 2de druk, p. 89. Volgens Oomkens werkte hij aldaar van 1664-1678. Volgens H.E. Knappert in het vierde deel van het Nieuw Nederl. Biografisch Woordenboek. s.v. Adriaan Spinniker, was Melys Atis Spinniker behalve boekdrukker ook predikant bij de Doopsgezinden te Groningen. | |||||||||||||||||||
II. Menasseh ben Israel en Antonius ZiliusZooals we zooeven gezien hebben bevat de latijnsche vertaling van Menasseh ben Israel's geschrift: de la resurreccion de los muertos ook een latijnsch epigram van Ant. Zilius. Volgens Rogge en Tideman: De Remonstrantsche Broederschap. 2de druk. Amst., 1905. 8o. blz. 295, was Ant. Zilius een zoon van den te Utrecht afgezetten predikant Rudolf Zilius. Hij studeerde tot 1630 in Lei- | |||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||
den, verdedigde in 1632 onder Barlaeus stellingen en werd in 1643 benoemd tot predikant bij de Remonstrantsche gemeente te Alkmaar. Zijn prediking gaf, waardoor is niet duidelijk, veel aanstoot in de gemeente. Toch schijnt hij tot aan zijn dood te Alkmaar werkzaam te zijn gebleven. Hij werd aldaar op 22 Juli 1655 in de groote kerk begravenGa naar voetnoot1). Daar ik het van belang achtte om te weten te komen of er ook, omtrent het latijnsche epigram van Ant. Zilius iets te vinden zou zijn, wendde ik mij tot Dr. M. Boas om inlichting, die mij verwees naar Hoevfft (Jac. Henr.), Parnassus Latino-Belgicus.... Amst. et Bredae, 1819. 8o. Hoevfft teekent aldaar in een noot op pag. 141 bij Otho Zylius het volgende aan: ‘Ceterum, manu auctoris scripta apud me sunt Antonii à Zyl, itidem Ultrajectini et Theologi arminiani, atque Ecclesiae Alcmarianae, carmina inedita intra annum 1634 et 1652 composita, in quibus invenitur epigramma hoc titulo: In tractatum Menassis Ben Israël de resurrectione mortuorum a me ex Hispanico Latine redditum; unde apparet libros tres de resurrectione mortuorum, Amst. 1636 a Menasse Ben Israel Latine editos, Hispanice, ut quamplura ejus scripta, exaratos fuisse, et ab Antonio van Zyll in Latinum sermonem conversos. Deze belangrijke aanteekening van Hoevfft waarin Ant. Zilius zichzelf als de vertaler van een van Menasseh's Spaansche geschriften aanmeldt, is den bibliografen tot dusverre niet onder de oogen gekomen. Voorzooverre mij bekend wordt Ant. Zilius op geen andere plaats dan bij Hoevfft als de vertaler van Menasseh ben Israel's geschrift: de la resurrection de los muertos vermeld. Dat niet enkel Dionysius Vossius voor Menasseh in het Latijn vertaald heeft was Bartoloccius bekend. In zijn werk: Bibliotheca magna rabbinica, van 1675-1693 te Rome verschenen, teekent hij op blz. 42 van het vierde deel het volgende aan: multa edidit opera quaedam latina, alia lingua materna Hispana quorum nonnulla ab aliis in lingua latina translata sunt. Samuel Sorbière, letterkundige en geneesheer, die gedurende de jaren 1643-50 in Amsterdam gewoond heeft en meermalen met Menasseh ben Israel omgang gehad heeft, vertelt ons: ‘Latinae linguae non ita peritus erat, ut aut scribere aut ex tempore loqui posset expedite, sed editos libros Lusitanice Conci- | |||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||
liatorem de Resurrectione et de Creatione, verterant Dionysius Vossius, Vorstius et alii amici.’ Cf.: Sorberiana, Paris 1694. 12o. p. 125. Heinrich Ludolff Benthem vertelt ons in zijn: Holländischer Kirch- und Schulen-Staat in het jaar 1698 te Frankfurt und Leipzig verschenen, op pag. 350 van het tweede deel het volgende: ‘Es ist von diesem Rabbi [Menasseh ben Israel] geschrieben: Conciliator in Pentateuchum. De Resurrectione. De Creatione. De Termino vitae. De Fragilitate humanaGa naar voetnoot1). Weil er aber in der Lateinischen Sprache nicht viel gethan, hat er solche Bücher Portugisisch geschrieben; da sie denn hernach von Dionysio Vossio, Vorstio und anderen ins Latein gebracht sind.’ | |||||||||||||||||||
III. De beide uitgaven van: de creatione problemata triginta, van 1635 en 1636Carmoly teekent in zijn levensbeschrijving van Menasseh ben Israel, voorkomende in het tweede deel der Revue Orientale, in het jaar 1842 door hem te Brussel in het licht gezonden, bij Menasseh's geschrift: de creatione problemata triginta, op pag. 300 het volgende aan: ‘Ces problèmes, qui furent réimprimés l'année suivante, en 1636, le firent appeler par deux poètes juifs un auteur divin. En op pag. 306 sub No. 16: Problemata XXX de creatione en latin. Amst. 1635 et 1636 in-8o. De tweede uitgave van 1636 is zoo zeldzaam dat Steinschneider bij de bespreking der eerste uitgave zich de onheusche opmerking laat ontglippen: ‘Carmoli, l.c.p. 300 et 306 op. A. 1636 recusum praetendit’Ga naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||
Uit de Rosenthaliana liggen thans voor mij de beide door Carmoly vermelde edities van Menasseh's: De creatione problemata triginta. Het verschil tusschen de beide uitgaven bestaat slechts in het titelblad. Terwijl het titelblad der eerste uitgave vermeldt dat het boek gedrukt is: ‘typis et sumptibus Auctoris 1635’ staat op het titelblad der tweede uitgave: prostant apud Joannem Janssonium 1636. Overigens zijn de beide uitgaven volkomen aan elkaar gelijk Dus feitelijk is voor de uitgave van 1636 slechts het titelblad overgedrukt. De reden dat Menasseh ben Israel zijn geschrift in 1636 bij Jan Jans verkrijgbaar stelt, staat, naar 't mij voorkomt, in verband met de geschiedenis van dit geschrift, dat bij zijn verschijnen in zekere kringen heel wat beweging veroorzaakt heeft, naar aanleiding van een epigram door Caspar van Baerle uit hoogachting voor den schrijver voor genoemd geschrift geplaatst. Aan het slot van dit epigram komen eenige regels voorGa naar voetnoot1), waarvan de vertaling ongeveer aldus luidt: | |||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||
‘Het is de plicht van allen God te eeren. Wij geloven, dat vroom zijn niet is van een enkele eeuw, ook niet van een enkel volk. Al loopen onze wegen uiteen, laat ons voor God als vrienden leven; moge een geleerde geest overal naar waarde geschat worden. Dit is de hoogste uitspraak van mijn geloof. Geloof dit Menasseh! Zooals ik ben een zoon van Christus, zult gij een zoon van Abram zijn.’ Deze regels hebben van Baerle veel verdriet berokkend. ‘In den zomer van 1636 liet Vorstius aan van Baerle een werk zien, de Deo Synagogae getiteld, waarin de ongenoemde schrijver van Baerle heftig aanviel en hem beschuldigde van Jodendom, Socinianisme en goddeloosheid; ook werd er moeite aangewend om de zaak onder de aandacht der Staten van Holland te brengen en te bewijzen, dat Barlaeus en de Remonstranten Socinianen waren. De Leidsche geleerden hielden Nicolaus Videlius theologisch professor te Deventer, met recht voor den schrijver van het boek. Barlaeus was zeer toornig. Niet alleen werden hem allerlei beschuldigingen naar het hoofd geslingerd, maar er was in zijn gedicht door den aanvaller een woord veranderd en er werd door hem een zin in het vers gelegd, die er volstrekt niet in was. Hij schreef terstond een verdediging: Vindiciae Epigrammatis, gevolgd door verzen, die lang niet malsch waren. Hij stuurt een dier gedichten aan Huygens, wien hij de Vindiciae zelf niet toezond, omdat hij zijn ooren niet wilde beleedigen met theologisch rumoer, maar wel het boek zelf opdat Huygens de hersenen van zulk een theoloog mocht ‘bewonderen’. ‘Waarschijnlijk vóórdat van Baerle's verdediging het licht had gezien, kwam er een ander pamflet uit, waarvan de schrijver het lofdicht op Menasseh's werk ontleedde, en tot de overtuiging kwam, dat Barlaeus niet de dichter er van kon zijn. Een derde aanval werd tegen hem gericht door den jongen Martinus Schook, die juist aan de Utrechtsche universiteit was gepromoveerd. Deze schreef onder het pseudoniem van Justus Faber het werkje Vorstius redivivus, waarin de Vindiciae werden weerlegd: De vrienden van Barlaeus, Huygens, Hooft, v.d. Myle, v.d. Honert, waren verontwaardigd over den aanval, waaraan hij bloot stond.... | |||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||
Het was zeker een poging, om den laster tegen hem tot zwijgen te brengen, dat Barlaeus na Kerstmis een rede of liever, zooals hij het zelf noemde, een preek hield over: De Kribbe en de geboorte van Christus, die in het Athenaeum werd uitgesproken en waarvan later ook een vertaling het licht heeft gezienGa naar voetnoot1). Het spreekt bijna van zelf, dat het groote rumoer door Barlaeus gedicht veroorzaakt een uitstekende reclame voor het succes der uitgave van Menasseh's geschrift: De creatione problemata triginta blijkt geweest te zijn en dat de vraag naar het werk van den jongen rabbijn niet gering geweest isGa naar voetnoot2). Menasseh ben Israel, die, door zijn omgang met libertijnen en met verschillende geestelijken die wij in onze dagen met den naam van moderne predikanten zouden bestempelen, niet alleen bij de streng gereformeerde geleerden ‘minder gunst placht te vinden’, maar daardoor ook bij zijn eigen geloofsgenoten minder vriendelijk werd bejegend, schijnt niet zonder vreeze geweest te zijn dat ookGa naar voetnoot3) zijn jongste geschrift wel eens geen genade in de oogen de stedelijke regeering, die in deze dagen hare bemoeiingen zeer ver uitstrekte, zou kunnen vinden. Nog pas, ‘den 10den Januari 1636 werd, bij Resolutie van de Heeren Burgemeesteren en oud-Burgemeesteren dezer stede 't versoeck van Manasses Ben Israel om Hebraicam Linguam in de Scola illustre te doceren, ofte een honorarium te hebben.... affgeslagen’Ga naar voetnoot4). Menasseh ben Israel achtte het daarom raadzaam het fonds van: De creatione problemata aan Jan Jansz. van de hand te doen. Deze liet er een nieuw titelblad met verandering van het jaar 1635 in 1636 en met mededeeling dat het geschrift bij hem verkrijgbaar was, voor vervaardigen. | |||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||
IV. De boekdrukkersmerken van Menasseh ben IsraelVoor de geschriften en uitgaven van Menasseh ben Israel zijn drie boekdrukkersmerken gebezigd: (a) de boomsnoeiende tuinier, (b) Het zoogenaamde magische quadraat, (c) De pelgrim. Het boekdrukkersmerk (a) is een schild, waarop als afbeelding een tuinier, die bezig is met het snoeien van een boom. Het onderschrift luidt: Non odit tamen (Toch haat hij hem niet). Dit merk, hetwelk voorkomt op het Latijnsche titelblad van Menasseh ben Israel's Mischnauitgave van het jaar 1633 en op het Latijnsche titelblad zijner bijbeleditie van 1635-36, door hem voor rekening van Hendrik Laurensz gedrukt, is geen eigen merk van Menasseh ben Israel maar wel een nieuw merk van Hendrick Laurensz, hetwelk deze zich omstr. 1632 heeft laten snijden en dat voorkomt op het titelblad der bij hem in 1632 verschenen Fabula papistica infernalis, door Jacob LaurentiusGa naar voetnoot1), en nog in 1647 door Hendrick Laurensz gebruikt is voor: S. Apostoli Petri Epistola...., door denzelfden Jacob Laurentius. ![]() Het sub (b) vermelde merk is hiervoor (blz. 354) reeds afgebeeld en beschreven als een magisch quadraat of rechthoek in negen kleine quadraten of rechthoeken verdeeld, waarin de medeklinkers der drie eerste Hebreeuwsche woorden van Psalm 85 vers 11 dusdanig gerangschikt zijn, dat men deze lezende, hetzij in horizontale hetzij in loodrechte richting, in beide gevallen de bovenbedoelde Hebreeuwsche woorden uit Psalm 85. 11 Dit merk is uitsluitend en alleen door Menasseh ben Israel voor de navolgende uitgaven, gedurende de jaren 1635-1638 bij hem verschenen, gebruikt:
| |||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||
Het boekdrukkersmerk (c) is een pelgrim met een staf in de hand. Op den achtergrond een stad in het verschiet. Een ovale lijst rondom deze afbeelding bevat het Portugeesche randschrift: ‘Apercebido como hu romeiro = toegerust als een pelgrim’. Het komt voor in: ![]()
Uit het feit, dat dit merk (c) voor het eerst voorkomt op een werk, geschreven door Menasseh ben Israel, hetwelk bij Nic. v. Ravesteyn te Amsterdam het licht had gezien, en dat daarna dit merk uitsluitend en alleen voor de persproducten van Menasseh ben Israel en voor de persproducten zijner zonen Joseph en Samuel gebezigd wordt, meen ik te mogen concludeeren, dat Nic. v. Ravesteyn dit merk in opdracht van Menasseh ben Israel zelf heeft vervaardigd of heeft doen vervaardigenGa naar voetnoot1). Ravesteyn's eigen boekdrukkersmerk is, als toespeling op zijn naam, een Elias door de raven gespijzigd. J.M. Hillesum. |
|