Het Boek. Jaargang 16
(1927)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 364]
| |
Dr. D.F. ScheurleerEen enkel woord ter herinnering aan Dr. D.F. Scheurleer, geboren 13 November 1855, en gestorven 6 Februari 1927, mag ook in dit tijdschrift, geheel aan het boek gewijd, niet worden gemist. In het rijk van het boek toch gevoelde de heer Scheurleer zich thuis. Reeds als knaap heeft hij de zaligheid ervaren van boeken te bezitten. Schatten borgen zij voor hem, die hun waarde telkens voor hem vernieuwde. Als de verzamelaar eener muziek-bibliotheek, waarvan de bekende muziekbibliograaf Dr. Robert EitnerGa naar voetnoot1) verklaarde in Europa geen betere te kennen, vraagt hij in de eerste plaats hier onze aandachtGa naar voetnoot2). De vroegere woning van den heer Scheurleer in den Haag, Laan van Meerdervoort no. 42, beschreven door den cosmopoliet Paul EudelGa naar voetnoot3), bevatte op de eerste verdieping in den linkervleugel, temidden van vele kunstschatten, ook aanvankelijk den boekenschat van dezen muziek-historicus. De blanke eikenhouten balken van het plafond, beschilderd met roode letters, prentten den bezoeker menige oud-hollandsche spreuk diep in 't gemoed. ‘Wie maar één boeckjen heeft gelesen, Dat placht een neuswys mensch te wesen’ of ‘Eer wy wat weten, Zyn wy versleten’ bleven mij onvergetelijk. Er zat stemming in dat huis. De groei der boekerij eischte echter meer ruimte, dan haar in die gezellige zalen kon worden ingeruimd. Een wonderlijk fijn Louis XV interieur werd een verdieping hooger ingericht, en geheel voor de muziek-boekerij bestemd. Daar gezeten leefde men alleen in de wereld der boeken. Hier was het geluid van buiten geheel gedoofd, alleen de vogels zongen hier hun lied in de hooge takken der boomen. Menig uur van studie | |
[pagina *11]
| |
![]() Dr. D.F. Scheurleer
In de groote bibliotheek | |
[pagina *12]
| |
![]() Studeerkamer
| |
[pagina 365]
| |
werd daar door geleerden doorgebracht, dankende den gelukkigen bezitter van al die schatten, die hij zoo mild voor hen beschikbaar stelde. Zonder deze gelegenheid ware menige dissertatie, menig boek en artikel niet geschreven. Behalve de rijke muziekbibliotheek moest Dr. Scheurleer ook huisvesting vinden voor zijn verzameling van muziekinstrumenten. Vonden deze zeldzaamheden aanvankelijk hun plaats in de verschillende kamers van het huis, bij de uitbreiding der collectie moesten afzonderlijke vertrekken worden gevonden, waar zij naar hun aard gerangschikt, en naar eisch in stand gehouden konden worden. Een afzonderlijk huis zou voortaan én voor de instrumenten én voor de boeken worden ingericht. Zaal bij zaal werd aangebouwd op het terrein open gehouden achter het nieuwe huis, eerst Laan van Meerdervoort 53, en later Carnegielaan 16 genummerd, in de wandeling ‘Klein Mauritshuis’ genaamd. Het lied, Dr. Scheurleer's bijzondere studie, verkreeg in het grootere huis de eereplaats. Onmiddelijk grenzende aan zijn studeer-vertrek vond men de kamer geheel gevuld met boeken betreffende het lied. De groote zaal der muziek-boekerij bevatte al de overige afdeelingen der bibliotheek. In buitengewoon fijne vitrines werden hier de kostbaarste schatten afzonderlijk gehouden. Prenten en brieven, betrekking hebbende op muziek en musici, werden in andere zalen geborgen. Tot de verandering van het Muziek-Museum, op het einde van 1927, waren alle boeken in vier kamers met wandkasten en vitrines geborgen. Uit het aanteekenboekje van den jongeling Scheurleer, die als knaap reeds de waarde gevoelde van een inventaris, groeide de eerste ‘Catalogus der muziekbibliotheek en der verzameling van muziekinstrumenten van D.F. Scheurleer. 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1885.’ Gedrukt in 112 exemplaren, waarvan 12 op Hollandsch Papier. Niet in den handel. 3000 werken vinden in dezen catalogus op 240 blz. een korte beschrijving. De verzameling van muziekinstrumenten is, alleen in deze uitgave, op 18 blz. vermeld. Twee jaar later verscheen ‘Catalogus der muziekbibliotheek van D.F. Scheurleer. Vervolg. 's-Gravenhage, 1887.’ IV. 109, zonder naam van uitgever, gedrukt bij Gebr. Giunta d'Albani. Aan de systematische indeeling lagen de werken van ForkelGa naar voetnoot1), BeckerGa naar voetnoot2) en de | |
[pagina 366]
| |
Catalogue de la bibliothèque de F.J. Fétis, Bruxelles, 1877, ten grondslag. Een geheel nieuwe vermeerderde uitgave van den Catalogus der muziekbibliotheek verscheen in 1893, gedrukt in 120 exemplaren, zonder naam van uitgever en bewerker. Voor de 20 exemplaren, op Hollandsch papier gedrukt, werden afzonderlijke titelbladen vervaardigd, met deel I en deel II, om den catalogus in twee deelen te kunnen binden. Een twintigtal reproductiën, van titels en bladzijden van bijzondere boeken, illustreerden deze bewerking. In deze uitgave werden in de afdeeling ‘Praktische muziek’ de meest alledaagsche werken weggelaten. De Nederlandsche Spectator van 1893 maakte met lof melding van de verschijning, ook de Heer J.H. Scheltema schreef, in Caecilia van 1894, gunstig over dezen Catalogus. Een uitvoerige studie schreef de heer Wouter Nijhoff in de Bibliographische Adversaria, 2e Reeks II: blz. 250-268, naar aanleiding van zeldzame drukken in den Catalogus vermeld. Na 10 jaar, in 1903, verscheen het ‘Vervolg’, dat behalve de nieuwe aanwinsten ook eene opgave bevatte van vele verzamelwerken. Een ‘2e Vervolg’ verscheen in 1910. Geen dezer catalogi werd in den handel verkrijgbaar gesteld. Met milde hand werden zij aan vrienden en belangstellenden geschonken. De firma Martinus Nijhoff, die den eersten catalogus in 1885 had verzorgd, zou ook de laatste uitgave laten drukken. De heer Wouter Nijhoff die reeds meermalen met Dr. Scheurleer over eene groote uitgave van den catalogus had gesproken, verkreeg voldoening van zijn aanhouden. In 1923 toch verscheen onder den titel: ‘Muziekhistorisch Museum van Dr. D.F. Scheurleer’ het eerste deel van den ‘Catalogus van muziekwerken en de boeken over muziek. Met 32 afbeeldingen.’ Alle exemplaren werden in fijn rood half lederen banden afgeleverd. Het tweede deel, eveneens met 32 afbeeldingen, verscheen in 1924. Was aanvankelijk de uitgave op twee deelen in 4o bepaald, het onmisbare register inbegrepen, bij den voortgang der uitgave bleek het weldra noodzakelijk voor het ‘Register’ een afzonderlijk deel te maken, dat in 1925 verscheen. De boekerij van Dr. Scheurleer is stuksgewijze opgebouwd, de meer dan 14000 werken waaruit de verzameling nu bestaat, zijn uit vele landen en plaatsen bijééngegaard. Slechts éénmaal, in 1894, verwierf de heer Scheurleer een belangrijke verzameling geschriften op muziekhistorisch gebied in haar geheel. Antoine Ernest Roquet, beter bekend in de muziek-wereld onder zijn | |
[pagina 367]
| |
schuilnaam Ernest ThoinanGa naar voetnoot1), stond een groot deel van zijn beroemde bibliotheek aan Dr. Scheurleer af. De kostbaar gebonden en keurig vergulde Parijsche banden, zelfs die van eenige millimeters dikte hebben nog rugtitels, zijn onder alle andere banden der bibliotheek terstond te herkennen. De zeer bijzondere verzameling geschriften over de Gluckisten en Piccinisten in de boekerij van Scheurleer, is uit die bibliotheek afkomstig. De prachtige collectie almanakken behoorde eveneens eenmaal Thoinan toe. Toch is het de gezette studie van catalogi geweest die den heer Scheurleer steeds aanvuurde zijn collectie uit te breiden en steeds meer te completeeren. Ontging hem op een auctie een zeer gewenscht boek dan rustte hij niet, in vroeger dagen, voordat hij een afschrift van den tekst had, of, in later tijd, het geheel in fotografischen vorm bezat. Zoo verwierf hij den tekst van menig liedboek, dat, ver van de plaats van afkomst, nu in een buitenlandsche bibliotheek berust. Uit de verzameling van Dr. Joseph MüllerGa naar voetnoot2), uit de collectie Wagener, uit de bibliotheek van Franciscus Commer, vindt men de zeldzaamste en best geconserveerde exemplaren van muziekwerken in de bibliotheek van Scheurleer. Meer dan vijftig jaren lang heeft de heer Scheurleer gezocht, en zijn rijke verzameling getuigt van veel vinden. Zelden kwam hij van één zijner vele reizen in Europa thuis zonder iets merkwaardigs voor zijne verzamelingen te hebben medegebracht. Zoo is de boekerij Scheurleer tot een norm geworden, de vermelding ‘niet bij Scheurleer’ waardevol; vooral voor het Nederlandsche lied, want bezwaarlijk zal men aan die afdeelingen onbekende liedboeken kunnen toevoegen. Men heeft zich wel eens verwonderd dat de heer Scheurleer niet steeds kocht, wat men hem aanbood, en dat men algemeen oordeelde in zijn verzameling tehuis te behooren. Er werd echter vergeten dat een verzamelaar vooral zelf wil vinden en niet altijd aan de gespannen verwachtingen van den verkooper kan voldoen. Dr. Scheurleer was wel bibliophiel doch geen bibliomaan. Hij behoorde tot de rasechte bibliophielen, zijn koopmansaard behoedde hem voor de uitersten waarvan Alexandre Dumas ons zoo | |
[pagina 368]
| |
geestig verteltGa naar voetnoot1). De portretten van de Nederlandsche bibliographen Dr. M.F.A.G. Campbell, Prof. H.C. Rogge, Th.J.I. Arnold, versierden zijn studeerkamer. Het liefst omgaf hij zich met menschen uit de boekenwereld. Voor den Haagschen Kunstkring organiseerde de heer Scheurleer, gansch alleen, een tentoonstelling van kunstbindwerk, die ook in Rotterdam werd gehouden. De ‘Catalogus van nieuwe en oude, Nederlandsche en buitenlandsche boekbanden’Ga naar voetnoot2) door hem vervaardigd, is een model van fijnen smaak en vol van praktische wenken. Wie ooit het voorrecht had door Dr. Scheurleer zelf in zijn verzamelingen te zijn rondgeleid weet wat bijzondere banden daar aanwezig zijn, en op zijn aanwijzingen door Mensing en door Loebèr zijn vervaardigd. Men zie het handschrift van Mozart in het heerlijke licht blauwe marocco met zijn verrukkelijke binnenvergulding, en zoo vele andere kostbare banden, getuigen van den fijnen smaak, die hier den toon aangaf, en belangstelling wist te wekken voor een kunst, die door weinigen wordt beoefend en, door een nog geringer aantal menschen wordt gewaardeerd in het land van Magnus en Spanceerder. Wie komt, zooals Scheurleer, op de gedachte om voor zijn boeken schutbladen te laten teekenen en drukken in verschillende dessins en kleuren? In ‘Een Vrouwenspiegel’Ga naar voetnoot3) zijn de D.F.S. dessins voor het eerst gebruikt. De kostbare uitgaven, bij Martinus Nijhoff verschenen, ‘Het Muziekleven in Nederland’Ga naar voetnoot4) en ‘Onze mannen ter zee’Ga naar voetnoot5) getuigen van een gelukkige samenwerking van schrijver en uitgever. De geestige ex-libris van Dr. Scheurleer zijn bekend. Ook de ontvangstbewijzen voor de ter leen verstrekte boeken waren zinrijk. Van bibliographischen aard is de zeer interessante studie over ‘De Souter liedekens. Met 24 gefacsimileerde titelbladen’Ga naar voetnoot6), ook in het Duitsch verschenen. Hetzij men zijn ‘Ecclesiasticus oft de wijse sproken Jesu des soons Syrach,.... deur Jan Fruytiers’Ga naar voetnoot7), of zijn ‘Enchiridion. Zedekundig handboekje van Epictetus’Ga naar voetnoot8), ter hand neemt, overal komt de bibliophiel te voorschijn. | |
[pagina 369]
| |
‘De Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels’ benoemde Dr. Scheurleer tot eerelid, in die qualiteit heeft hij zich verdienstelijk gemaakt door jarenlang het Voorzittersschap te bekleeden van het Frederik Muller-Fonds. Voor rekening van dat fonds liet hij de ‘Nederlandsche liedboeken’Ga naar voetnoot1) bewerken, en vol verlangen om bouwstoffen te leveren voor de Nederlandsche bibliographie, bevorderde hij met gloed de verzameling van titels van de in Nederland verschenen of door Nederlanders geschreven boeken tot 1800. De erkenning zijnerverdiensten op bibliographisch gebied mocht Dr. Scheurleer ervaren door zijne benoeming, temidden van vakgeleerden, tot lid, bij de instelling op 7 Nov. 1922, van de Rijkscommissie van advies inzake het bibliotheekswezen. De nooit gedrukte inventaris van de niet muziekale afdeeling zijner boekerij vond een vorm in den verkoop-catalogus van Van Stockums' AntiquariaatGa naar voetnoot2). Ten slotte, de General-Consul C. Claudius, verzamelaar van muziekinstrumenten te Kopenhagen, laat in een artikel ‘Ein Sammler über das Sammlen’, dat hij opdroeg aan Dr. Scheurleer, een collectionneur zeggen: ‘was man schliesslich mit seiner Sammlung anfangen sollte, da sie ja wie alles andere im Leben nur ein Lehen ist, und er verfocht, als der eingefleischte Sammler der er war, mit Eifer den gedanken, dass man sie nach seinem Tode verauktionieren lassen müsse zu Nutz und Freude anderer Sammler. “Wie wünschte ich, auf der Auktion zugegen zu sein” rief er aus. Der war echt!’Ga naar voetnoot3). A.J. de Mare.
's Gravenhage, December 1927. ![]() |
|