Het Boek. Jaargang 17
(1928)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 1]
| |
[Nummer 1]Een drukkerij te Harderwijk in 1540?Heel wat reclames en prospectussen glippen dagelijks ongevraagd ons huis binnen. Aanlokkelijke plannen voor zomer- of winterreizen, veilingen van allerlei aard, aangrijpende relazen van huisvaders zonder werk, het beste adres voor permanent wave, de nieuwste dansen in vijf lessen, geïllustreerd met het portret van een verleidelijk dansmeester. Bijna zonder uitzondering verhuizen ze spoedig naar papiermand en vuilnisbak. Misschien is er één op de honderdduizend menschen, die ze bewaart. Op 't oogenblik zelf een beetje belachelijk, heeft de collectie van zoo'n verzamelmaniak kans over een 50 jaar niet onaardig te worden. Over een eeuw is ze al merkwaardig en, mocht een wijs nageslacht er in slagen het slechte papier te conserveeren, dan zal ze over vijf eeuwen zeer kostbaar materiaal bieden om het dagelijksch leven van onze tijden uit op te bouwen. Dat er in het jaar 1540 een prospectus gedrukt is om de school te Harderwijk aan te bevelen, is in die dagen zeker niet heel bizonder geweest. Maar dat er thans in het Gemeente-Archief van Harderwijk nog een exemplaar van bewaard wordt, heeft voor historisch-aangelegde menschen toch wel eenig belang. Mr. A. Haga, commies-chartermeester bij het Rijksarchief te Zwolle, is zoo vriendelijk geweest mijn aandacht op het document te vestigen; de oud-hoofdcommies P. Berends, bezig op het Algemeen Rijksarchief het Harderwijksche Gemeente-Archief te ordenen, heeft het mij welwillend vertoond en mij geholpen het vrij onleesbare onderschrift te ontcijferenGa naar voetnoot1). Want juist deze oorspronkelijke inscriptie is van groot belang. Ze geeft een stevig aanknoopingspunt voor de dateering en bewijst zonneklaar, dat het blad in 1540 en vóór 6 Oct. gedrukt is. Het is de officiëele bevestiging door Schepenen en Raad met hun secreet zegel aan het gedrukte stuk gehecht en aldus geformuleerd: | |
[pagina 2]
| |
‘Oerkonde des goenen vuergeroert soe voele ons dat angheet hebbenGa naar voetnoot1) wij Schepenen ende Rait der Stat opgemelt desseluen Secreit hier bij doen drucken den sesten octob. Ao xlo.’ Deze inscriptie is geschreven door de toenmalige stadssecretaris Wolff Wolffsz.Ga naar voetnoot2). Rechts ervan heeft een later gebruiker in heel wat duidelijker schrift, maar verre van correct, de mededeeling nog eens afgeschreven. Het zegel is verdwenen. Het stuk, op papier gedrukt en hiernevens gereproduceerd, is in behoorlijk Latijn gesteld en vangt aan met een warme lofrede op de studie der (oude) letteren, die de wetten en goede zeden schragen. Hoe meer mannen, uitblinkend door geleerdheid en waardigheid van zeden en doordrongen van rechtschapen meeningen over recht en onrecht, een land bezit, des te gezegender is het te prijzen. En aangezien Plato die staten gelukkig acht, waar òf de vorsten de wijsbegeerte beoefenen òf mannen, in wijsbegeerte geschoold, de teugels in handen hebben, zoo hebben onze voorouders met voorzienende blik scholen en gymnasia opgericht, waar de jongelieden tot de plichten van het leven worden voorbereid. De wijze regeering van Harderwijk heeft van heinde en ver bekwame meesters ontboden en ze ruim bezoldigd, om de kinderen in kennis en deugd, in Grieksch en Latijn te onderrichten. Daarom wordt het aan een ieder, in stad, dorp en provincie, bekend gemaakt, wie zijn kinderen naar Harderwijk zendt, hij kan er op vertrouwen, dat ze er goed onderwezen zullen worden in de kundigheden, noodig om hen tot bekwame regenten te vormen en tot het ware geloof op te voeden. Zij zullen er kennis maken met de werken der beste redenaars, historici en dichters, met de voorschriften der grammatica, met de dialectiek en de rhetorica. Verder onthoudt de school zich geheel, partij te trekken voor de een of andere ketterij; aan de leermeesters der theologie wordt het overgelaten daarover te beslissen. En dan tot slot de belofte: Indien de stad Harderwijk, 't zij door oorlogen, 't zij door een ander soort ramp (hetgeen de Koning der Koningen verhoede) mocht worden geteisterd, dan belooft de regeering van de stad aan alle scholieren, zoo van buiten als uit de stad, immuniteit in dezelfde mate als ieder die thuis bij zijn ouders zou hebben. | |
[pagina *1]
| |
![]() PROSPECTUS VAN DE SCHOOL TE HARDERWIJK
(Gedrukt te Harderwijk? in 1540). | |
[pagina 3]
| |
Van dit stuk, sober en waardig gesteld voor een tijd, die zich licht liet gaan in pompeuse woordenpraal, is ook het eenigszins onverwachte slot allerminst een holle phrase, maar vol beteekenis. Want al was het nu reeds vele jaren geleden, de benauwende herinnering aan de brand van 31 Juli 1503 was zeker in en buiten Harderwijk nog blijven hangen. Moeten we de overlevering gelooven, dan zijn er op die dag met het grootste deel van de huizen 1500 menschen, waaronder 350 scholieren, omgekomen. Laat het getal een beetje overdreven zijnGa naar voetnoot1), een diep-tragische gebeurtenis is het zeker geweest, die droefheid in vele gezinnen gebracht heeft. Uit de Constitutiones et leges der school van 1641 blijkt, dat de leerlingen zelfs toen nog jaarlijks op 31 Juli de nagedachtenis van de 350 scholieren, omgekomen in 1503, met klokgelui eerdenGa naar voetnoot2). Een gedenksteen van 1708 in het voormalige gymnasium met een inscriptie, die weer overgenomen schijnt te zijn van een ouder opschrift, maakte ook melding van de ramp: .... Anno CIƆ IƆIII deflagravit (i.e. hoc gymnasium) cum totius urbis trecentorum et quinquaginta discipulorum pemicieGa naar voetnoot3). Daarop volgt: Postmodum anno CIƆ IƆXL instauratum. Is 1540 inderdaad het jaar geweest, waarin de school opnieuw werd geopend, dan is het des te verklaarbaarder, dat de magistraat juist toen een brief rondzond om de inrichting aan te bevelen. Vermoed wordt, dat het Latijnsche stuk is opgesteld door de toenmalige bestuurder van de school Petrus van Afferden of van Aphert (Apherdianus), een bekend classicus, die o.a. ook eenige Latijnsche grammaticale werken heeft uitgegevenGa naar voetnoot4). Er is alle reden, dit vermoeden voor waar te houden. Wanneer men zijn Institutio puerorum met de aangehangen Leges scholae Herderevicaenae leest, een boekje, dat hij in zijn Harderwijksche jaren | |
[pagina 4]
| |
samengesteld heeft, dan klinkt daaruit dezelfde bezadigde, rustige toon. Zoo schrijft hij hier in de opdracht aan de Senaat van Harderwijk: ‘.... Nam si verè iudicare volumus, nihil est in tota rerum vniuersitate, quod plus adiumenti ad rectam rerum tum priuatarum, tum publicarum constitutionem adfert quàm pueritiae disciplina. Atque adeo fons est humanae foelicitatis, & ciuilis concordię ex quo omnis honestas promanat. Nec vlla Respub. neglectis litteris diu florere potest. In scholis enim cum literarum, institutiones etiam pietatis & virtutum pręcepta proponuntur, ad quae pueri à rudibus annis assuefacti, paulatim ad rectum rationis vsum, & morum honestatem perducuntur, & tandem viri facti, ad quodcunque vitae genus vocentur, suum faciunt officium’Ga naar voetnoot1). Sfeer van gedachten en wijze van uitdrukken zijn nauw verwant met die van ons stuk. Zekerheid geeft dit niet; dergelijke denkbeelden waren niet individueel, maar gemeengoed der humanisten. Doch de waarschijnlijkheid, dat Petrus van Afferden de auteur van de brief is geweest, lijkt me niettemin groot. Voor de bibliograaf heeft het belang te weten, waar deze prospectus gedrukt is. Schrassert ziet er een bewijs in ‘datter al in het Jaar 1540. een Druck-winckel binnen Harderwijck is geweest, toen 'er volgens de gedachten van Slichtenhorst in Gelderland geen eene elders bekent ware’Ga naar voetnoot2). Gouda Quint drukt dit nog iets positiever uit: ‘Volgens Schrassert's beschrijving van Harderwijk I, hoofdst. 19, is dit het oudste in Gelderland gedrukte stuk. Waar het stuk gedrukt is, blijkt echter niet, vermoedelijk wel door de Fraters, die zelf een school in Harderwijk hielden’Ga naar voetnoot3). Tegen de uitspraak, dat dit het oudste in Gelderland gedrukte stuk zou zijn, past een woord van protest. Heeft niet Thieman Petersz. Os van Breda al in 1518 een boekje in Zutphen uitgegevenGa naar voetnoot4)? En was Petrus Elsenius niet van Augustus 1536 af als drukker in Nijmegen werkzaamGa naar voetnoot5)? Dat de druk inderdaad uit Harderwijk stamt, lijkt me ondertusschen niet onwaarschijnlijk. De drukkers in de naastbijzijnde steden - Kampen, Zwolle, Deventer, Utrecht of Amsterdam - | |
[pagina 5]
| |
die bij ontstentenis van een Harderwijksch drukker in aanmerking zouden kunnen komen, hebben bij mijn weten geen van allen deze lettertype gebruikt, die, van Fransche oorsprong, veeleer op Zuid-Nederland wijst. Terwijl het reeds niet zeer aannemelijk is, dat een dergelijk onbeteekenend drukwerkje zoo ver van huis gedrukt is, heeft de type bovendien een primitieve onbeholpenheid, die eer aan een vroege proeve van een nieuwe, inheemsch-Harderwijksche drukkerij doet denken. De letterteekens ę, ae en oe, passend bij de type, hebben ontbroken en andere van een kleiner soort zijn er toen ingelascht. Een ervaren drukker zou dergelijk knoeiwerk niet geleverd hebben. De beide houtsneden aan het hoofd van het blad, voorstellende twee astronomen der oudheid, Aratus en Ptolemaeus, in curieuse 16e-eeuwsche kleedij, zijn lang niet onaardig. Misschien zullen deze voorstellingen en de twee ornamenteele randjes, mij tot nu toe niet van elders bekend, nog eens leiden tot opsporing van de onbekende drukker, die ik geneigd ben in Harderwijk te zoeken.
's-Gravenhage, Jan. 1928. M.E. Kronenberg. |
|