Het Boek. Jaargang 17
(1928)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 79]
| |
Een blaadje met drie historieliederenIn de verkooping der bibliotheek van J.W. Six van Vromade, bij van Stockum's antiquariaat, kwam in het tweede gedeelte (22-29 Nov. 1926) als nr. 3232 een drukwerkje voor met drie liederen, dat een nader beschrijving waard is. Het is thans in het bezit van den heer A. van Stolk te Rotterdam, die het welwillend eenigen tijd tot mijn beschikking stelde. Het blad is een gevouwen, doch niet opengesneden, en ook niet afgesneden, half vel kl. 8o, bevat dus 8 blz.; spiegel 12½ bij 7 cM. Geen pagineering, signatuur A op blz. 1; op blz. 1 tot 7 custoden; blz. 8 onder het 3e lied laatste regel het woord EYNDE. Het drukwerkje blijkt zooals het hier is volledig. Geheel uit duitsche letter gezet, behalve alleen de stemaanwijzing bij het tweede lied; de opschriften uit grooter type, doch geen kapitalen. De strofen der liederen vormen elk een alinea, de verzen staan niet elk op een afzonderlijken regel doch zijn achter elkaar uitgezet, zij beginnen bijna steeds met een kapitaal. Twee houtsneden: blz. 1, boven het eerste lied, voorstelling van een ruiter met baard en knevel op een rijk opgetoomden telganger, een valk zit op zijn linker hand, voor hem uit loopt een hond; blz. 7, boven het derde lied: een zeeschip met twee masten, varend met volle zeilen. Aanwijzingen voor nauwkeurige dateering ontbreken; midden der 17e eeuw(?). De prentjes passen voor wat men in zulk drukwerk gewoon is merkwaardig goed bij den tekst. De keuze van den ruiter is te danken aan de verzen waarin wordt beschreven hoe Geraert van Velsen uittrekt om zich te wreken: Hy setten een Valck op sijn handt/
Of hy spanceeren soude rijden.
De keuze van het schip bij het derde lied is zonder meer duidelijk, al lijkt het ook juist geen galei. Het eerste lied beslaat blz. 1 tot 3 en een klein gedeelte van 4. Het opschrift luidt: Een out Lied/ van Graef || Floris ende van | |
[pagina 80]
| |
Gerart van Velsen. De tekst is die van het bekende lied, te vinden bij C.C. van de Graft ‘Middelnederlandsche historieliederen’ (1904) blz. 50-55; de varianten zijn van weinig beteekenis en komen in hoofdzaak overeen met die welke bij v.d. Graft uit liedboeken zijn aangeteekend, op de meeste punten is er overeenkomst met den tekst van H (= Haerlems Oudt Liedt-Boeck, z.j. midden 17e eeuw?). ![]() Het tweede lied beslaat blz. 4 tot 6 en eindigt met nog 2 regels op blz. 7. Ook dit is een bekend lied en wel dat op de terechtstelling van Egmond en Hoorne, ‘Geuzenliedboek’ ed. Kuiper-Leendertz nr. 31, dl. I, blz. 62-66. Het uitvoerige verhalende opschrift | |
[pagina 81]
| |
Als nu de moetwillichste en die || Fleur van Duc Dalbes Krijghsvolck..... enz. komt overeen met de Geuzenliedboeken, ook de Stem: Waeckt op gy Christenen alle. (Deze wijsaanduiding komt in het Geuzenliedboek alleen bij dit nummer voor; over het lied zelf vgl. ‘Het Boek’ 1926, blz. 70 v.; over een ander lied op dezelfde wijs nog ald. blz. 197; het geuzenlied Kuiper nr. 42 met den aanhef ‘Ontwaeckt ghy Christenen alle’ heeft een anderen strofenbouw en gaat op een andere wijs). De tekst van dit lied geeft wederom geen bepaald nieuwe lezingen. In de verzen waar varianten van eenige beteekenis in de liedboeken voorkomen, staat hij steeds aan de zijde der reeks van jongere teksten, door Kuiper-Leendertz aangeduid als I.J.L. - DD. Bovendien noteer ik:
12. En daer was....; 14. .... wijf en man; 16. Om de Grave was edel gedaen; 18. .... sterven verstaet; 19. ‘En sprack’ is weggelaten; 24. De Grave sprack....; 28. Daer op boogh hy....; 30.....seer goet; 32. Die Grave dat Edel bloet; 35. Hy heeft....; 36. Die den Grave dat hooft....; 38. .... van den Ordens....; 41. Al op de selve ure; 42. Quam Edel....; 46. .... ter doodt; 51-54. Aen syn voeten wiert hy 't geware Hij heeft het kleet gelicht De Grave sprack met leden Leght ghy ter doodt gewont; 55. ‘my’ ontbreekt; 56. Ick sal u....; 57. ....knechten(!); 60. ‘nu’ ontbreekt; 62. Die Jesuits en Paus....; 63. Van de Antechrist....; 70-72. Heer ick beveel u mijnen Geest En mynen Siel is Offerhande S[p]rack den Grave onbevreest; 81. ....in Godes vreesen; 82. .... twee Vorsten...; 90. .... Schepper goet; 95. ‘niet’ is weggelaten; 116. .... Mentz....; 120. O gy verrader ....; 125. Vangen....; 126. Ontleden....; 127. Ghy sult met Babel komen te schanden.
Het derde lied beslaat blz. 7 en 8. Opschrift: Een Liedeken / van de ses-en- || dertich jonge gesellen / die men op een Galeye || wilde stellen. Op een van de wellicht 16e-eeuwsche plano-bladen, die wij voor eenige jaren hier beschreven, komt hetzelfde lied voor, althans een lied met denzelfden inhoud, want bijna geen versregel is geheel gelijkluidend (vgl. ‘Het Boek’ 1926, blz. 69). Ik stelde mij toen reeds voor op dit eigenaardige, overigens bij mijn weten niet bekende, lied nader terug te komen en daartoe biedt zich thans de gelegenheid aan. Beide teksten volgen hier; op de bovenste helft der bladzijden die van het plano-blad, welke waarschijnlijk verreweg de oudste is, op de onderste helft die van het thans beschreven 8o blad. | |
[pagina 82]
| |
Een nieu liederen.
1.[regelnummer]
Hoort toe ghi io(n)gersGa naar voetnoot1) cley(n)Ga naar voetnoot2) en groot
Wat vree(m)ts sal ic u gae(n) vertellen
Hoe dat ghecome(n) sijn wter noot
Meer dan dertich ghesellen
Diemen op die Galleye wilde stellen.Ga naar voetnoot3)
![]() 1.[regelnummer]
Ga naar voetnoot1) Wie wil hooren een nieu Liet /
Hoort toe ick sal het || nsGa naar voetnoot2) gaen zingen
Hoe dat sijn gekoomen int verdriet / ||
Wel ses-en dertigh jonge gesellen / ||
Die men op een Galeye soude stellen. ||
| |
[pagina 83]
| |
2.[regelnummer]
Si waren al Vlae(n)d(er) deure wt gesocht
Op dat alle quaet soude verflouwen
Ghecoort / geboeyt te Brugge gebrocht
Alsoomen mocht aenschouwen
Denct of huer herte was vol rouwen.
3.[regelnummer]
Binnen dat si te Brugge ware gevae(n)
Hebben si desen raet gheschoren
Hoe dat si dit lijden souden ontgaen /
Maer een dochterken wilt hooren
Hadde eenen ruyter wtvercoren.
4.[regelnummer]
Si qua(m) he(m) besoecken spade en(de) vroech
Op dat sijn droefheyt soude falen
So datse zijn schoen te lappen droech /
Seggende ick salt al betalen
En ses scharpeGa naar voetnoot1 vijlen ghinck si halen.
2.[regelnummer]
Sy waren gantsch Vlaenderen deur gesocht /
Om dat || alle blijtschapGa naar voetnoot1) soude falen /
Gekoort / gebonden te breug- || ge gebrocht /
Also men mocht aenschouwen /||
Denckt hoe haer jonge harten waer in rouwen. ||
3.[regelnummer]
Als sy nu lagen te Brugge gevaen /
Eenen raet heb-|| ben syGa naar voetnoot2) dat lijden soude ontgaen /
Door een jonge Dochter || wilt hooren /
Sy hadde een Lantsknecht uytverkoren. ||
4.[regelnummer]
Sy ginck hem besoecken spade en vroegh /
Om dat al- || le droefheyt soude falen /
Sijn schoenen die sy te lappen || droegh /
Sy seyde schoon Lief ick sal u betalen: ||
Ses scherpe Vijlen ginck sy halen. ||
| |
[pagina 84]
| |
5.[regelnummer]
Si seyde schoelapper om u gewin
Lapt mi dees schoen sonder vermincken
En naeyter dese ses vylen in
Wilt schamel quicken gedincken
Daer sijn twee realen te verdrincken.
6.[regelnummer]
Die lapper dede dat meyskens bevel
Ter bistandicheyt al van huer careGa naar voetnoot1)
En hi leyde desGa naar voetnoot2) vijlen effen en wel
In elcke schoen dri te gare
Om dat niemant en soude zijn geware.
7.[regelnummer]
Dit vrouken was inde sake verblijt /
En ginck weder tot haer lief verheven
Sy seyde schoon lief als ghi vint tijt
Salveert hier me u leven
Ick hope dat eens pas sal gheven.
5.[regelnummer]
Schoenlapper seyde sy om u gewin /
Lapt my dese ses || Vijlen daer in /
Wilt schamele Gilde gedincken / ||
Houdt daer sijn 3. Realen om te verdrincken. ||
6.[regelnummer]
De schoen-lapper dede dat meyskens bevel /
Ter eere || van haer Liefste kaere /
Hy naeyde de schoenen effen en || wel /
Dry en dry te gareGa naar voetnoot1)/ ||
Om dat 't niet en soude werden geware. ||
7.[regelnummer]
Als nu de Schoenen waren genaeyt /
Sy brochtse haer || Lief verheven /
Sy sey schoon lief daer sijnder u schoen / ||
Salveert daer mede u leven / ||
Ick hoop het sal noch eens pas geven. ||
| |
[pagina 85]
| |
8.[regelnummer]
Ter sluys was een scip bereyt.
Al om naer zeelant te varen
Daer sijn si al tsamen op gheleyt
Nemende tghetijde ware
Speelden een quaet feyt te gaere.
9.[regelnummer]
Si ware(n) gebonde(n) met boye(n) seer stijf
Si constense nauwelijcx verdraghen
Men leytse daer onder hoort dit bedrijf
Si mochtent wel beclaghen
Want si sonne noch mane en saghen
10.[regelnummer]
Die Capteyn sprack cloeck en fijn
Gae wi knechten tis tijt en vre
Laet ons gaen reysen op dit termijn
Om loopen en hebben si gheen cuere
Want hier en is gheen achterduere.
8.[regelnummer]
Te Sluys lagh een Coopvaerder bereyt /
Om na Lis-|| sebon te varen /
daer worden sy allegaer op geleyt: ||
Dry en dry te gare /
Om na Lissabon te varenGa naar voetnoot1). ||
10.[regelnummer]
Als sy nu quamen ter halver See /
de Capiteyn sprackGa naar voetnoot2) || fijn Gasten sonder treuren /
Nu eet en drinckt koel is den || Wijn /
Van loopen hebben sy geen keure: ||
Want het Schip en heeft geen achterdeure ||
| |
[pagina 86]
| |
11.[regelnummer]
Binnen dat si wech waere(n) ha(n)s puylo gesprac
Geselle(n) laet o(n)s n(iet) meer duchte(n)
Met die(n) hi ee(n) mes wt sijn cousen track
Waer vore(n) wille(n) wi suchten
Desen dans wille(n) wi wel ontvluchten.
12.[regelnummer]
Die coorden hi haestich in stucken sneet
Recht op sprongen si al tsamen
De dienaers gewere stont daer bereet
Twelck si in huer handen namen
En duerstake(n)se die neerwaerts quame(n).Ga naar voetnoot1)
13.[regelnummer]
Si hebbe(n) ghedaen een groote moort
Si en ontsagen questie noch appeelenGa naar voetnoot2)
De dienaers smete(n) si doot in tgancboort
En Capiteyns gelt gingen si deelen
Sijn keten / ringhen / en iuweelen.
11.[regelnummer]
Hans pijl die hief op een Liet /
Hy sang met luyde klucht- || te /
Een lanck mes hy uyt sijn kousenGa naar voetnoot1) trock /
Och Gas- || ten waerom willen wy suchten / ||
Dese dans sullen wij wel ontvluchten. ||
12.[regelnummer]
Al waren de Boeyen van stale fijn /
De VijlenGa naar voetnoot2) kun- || nent al door kerven /
VerradersGa naar voetnoot3) geweer stont daer be- || reyt;
't Welck sy in handen namen: ||
Sy staken al doot die daer quamen. ||
13.[regelnummer]
Sy stakent al doot kleyn en groot /
Behalven de Stuur- || man verheven /
Die Kapiteyn wierpen soo over boort /||
Sijn gelt en goet gingen sy deelen / ||
Goude Ketenen ende Juweelen. ||
| |
[pagina 87]
| |
14.[regelnummer]
De boyen waren daer af subijt
Die vylen constent al deurkerven /
Si seyden stierman twert u proffijt
Stelt ons te lande om vruecht v(er)werven
Of bereedt u oock soo ghi wilt sterven
15.[regelnummer]
Die stierma(n) eylaes was seere beroert
Hi ontsach hem van tleven te scheyden
Hy heeftse terstont aen strange gevoert
Somen nu mach verbreyden
God den Heere wilse wel geleyden.
16.[regelnummer]
Die dit de maken zijn herte minioot
Was wel benaut soe ghi moecht hooren
Hij was in dit perijckel seer groot
Van ypre is hi gheboren
Wt den lande te trecken heeft hi voren.
14.[regelnummer]
Sy seyden tot den Stuerman om sijn gewin /
Wilt gy || u jonge leven verwerven /
Soo set ons aen Lant in kor- || ten termijn /
Of bereyt u soo ghy wilt sterven / ||
Want daer en is geen genade te verwerven. ||
15.[regelnummer]
Den Steurman was in de sake belaen / ||
Om sijn jonge leven te behouden /
Hy heeftse seer haest || aen strande gevoert /
Te Vlaenderen aen der Heyden / ||
God die Heere wil haer geleyden. ||
EYNDE
| |
[pagina 88]
| |
Afgezien ervan dat de oudere vorm 2 strofen meer telt, één in het midden en één aan het slot, loopt de geschiedenis in beide redacties geheel parallel. Indien er een werkelijke gebeurtenis aan het verhaal ten grondslag mocht liggen, is deze toch waarschijnlijk niet meer dan de ontvluchting van een aantal gevangenen of de overrompeling van een schip door een onbetrouwbare bemanning. Het liefje, dat bij een gevangene werktuigen voor zijn bevrijding weet binnen te smokkelen, is zeker een meer voorkomend motief in zulke histories; haar toespraak tot den schoenlapper en het drinkgeld zijn echte oude volksliedwendingen. De in beide redacties met eenig verschil voorkomende naam van den belhamel, Hans Puylo of Hans Pijl, heeft mij tot nog toe niet op een spoor kunnen brengen. Dit neemt niet weg dat ons lied, vooral in de oudere redactie, de toehoorders zal hebben geboeid als een actueel stukje, dat in den geuzentijd scheen te spelen. Het wordt daar in het opschrift ook als een ‘nieuw’ lied aangeduid. De zanger, die zich voorstelt als een van de gevangenen, afkomstig uit IJperen, maar van zins het land te verlaten, waar hij in zulk perikel was geraakt, moest wel de sympathie van alle opstandiggezinden aan zijn zijde hebben; en het schip dat van Sluys naar Zeeland vertrekt blijft geheel binnen het bereik van de Nederlandsche belangstelling. In de jongere redactie is veel daarvan verloren gegaan: te Sluys ligt een koopvaarder gereed om naar Lissabon te vertrekken; het zijn vlaamsche jongens, die in Vlaanderen weer aan land worden gezet. Voor vaderlandsche gevoelens lijkt in Noord-Nederland geen gelegenheid meer te bestaan; het geheel is een buitenlandsche boevenhistorie, wild en moorddadig als andere. En voor de Zuid-Nederlanders der 17e eeuw zal dit blad met het lied van graaf Floris en van de onthoofding van Egmond en Hoorne wel niet bestemd zijn geweest. F. Kossmann. |
|