Het Boek. Jaargang 17
(1928)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 161]
| |
[Nummer 3]Zestiende-eeuwsche Nederlandsche ABC-boekenNog iets over de perkamentboekjesIn mijne mededeelingen over Perkamenten leerboekjes (Het Boek 1923 blz. 145 en v.; 1928. blz. 65 e.v.) gaf ik volledig al wat over 15e en 16e-eeuwsche ABC-boekjes in de Nederlanden tot mijne kennis gekomen is, voorzoover het den katholieken tijd betreft. Aan de studie van de Planque in zijn uitgaaf van Valcooch's Regel (zie Het Boek 1927 blz. 133) en aan mededeelingen, mij welwillend verstrekt door Dr. G.J. Boekenoogen ontleen ik hier nog eenige gegevens die ons een beter inzicht in het gebruik van die boekjes geven. Valcooch geeft een aardig hoofdstukje, hoe de leermeester zijne leerlingen hooren zal, waarbij de verst gevorderden voorgaan, de jongeren volgen. Voor hen die nog niet kunnen lezen vermeldt hij twee boekjes, de Embder bedingen en de Francynen bedingen (regel 348-351). Hoort van de Embder bedingen na malcander
Vier regels, tis genoech, oock niet meer.
Laet dan de Francijnen bedingen tot u nemen haer keer,
Hoort die maer vier regels iuyst en even.
Die Francynen bedingen zijn onze perkamentboekjes, zooals de Planque overtuigend aanwijst door eene aanhaling uit de voorschriften ‘watmen tsaterdaechs sal doen repeteren, ende de kinders afvragen (regel 417-418): Die francynen bedingen salmen int a, b, c, die letters afvragen
Anders salmen haer niet veel meer voordragen.
Hier is blijkbaar het ABC-boekje met het onze Vader enz. bedoeld; de beide vervolgboekjes zijn natuurlijk in de protestantsche scholen niet in gebruik gebleven. Ik wil echter nog even stilstaan bij die katholieke perkament- | |
[pagina 162]
| |
boekjes, die we leerden kennen als een reeks van drie boekjes, slechts in ééne uitgaaf van het midden der 16e eeuw in een enkel quarto boekje samengevat (Het Boek 1923 blz. 154), maar anders altijd gescheiden. Ik beschreef ze als het Abecedarium, het boekje Et introibo, en Benedicite Dominus. Boekenoogen heeft gevonden dat in het onderwijs het Benedicite volgde op het Abecedarium, en dat eerst daarna het boekje aan de orde kwam, dat op de mis betrekking heeft, beginnende met de woorden ‘Et introibo’, maar dat hem bleek, onder den naam Confiteor bekend te zijn geweest. De verordening van Karel V, door de Planque (blz. 35) naar H. v. Rijn, Oudheden en gestichten van Vrieslandt 1723 (dl. I blz. 157 en v.) in Nederlandsche vertaling aangehaald geeft deze volgorde duidelijk aan: ‘Dat er in de scholen van beide de soorten zoodanig een order onder de kinderen gestelt worde, dat ieder die wat hooger geleerd is, een of twee anderen die minder geleerd zijn, zal moeten onderrechten; en aan dezelven zijne les voorleezen, die hij zijnen meester moet overleveren; te weeten op deze wijze, dat degene, die de zegening van de tafel leert, een ofte twee van de genen onderwijze, die het ABC-boekje noch leeren: en dat de gene, die de misse leert dienen, een ofte twee van de genen onderwijze, die de zegening van de tafel leeren’,.... Boekenoogen voegt hierbij: Dat de Benedicite ook in Duitschland als het tweede leerboekje gebruikt werd, bewijst een Neurenbergsche schoolordonnantie uit het begin der 16e eeuw, waaromtrent ik bij Emil Reicke, Der Lehrer (Diederichs' Monographien Bd. 9), blz. 52 vlg., vond: ‘Die Nürnberger Ordnung nimmt viel Rücksicht auf die kleinen Schüler. Sie sollen mit auswendiger Lernung der Tafel [d.i. het kleine ABC met de gebeden], benedicite, confiteor nicht zu sere angestrengt werden.’ Uit zijne verdere aanteekeningen nog eene vermelding in Spieghel's Hertspieghel. Ons kindsheids kerke-kinder-leer
Die hield alleen van node
Het Vader ons, 't Geloof, niet meer,
Beendijst, en Tien gheboden
waarbij hij opmerkt: ‘Curieus is de vorm beendijst, dien het woord benedicite in de volkstaal heeft gekregen; men vindt ook benedijste Domine (zie Ned. Wdb. II 1792: bij Bredero)’. | |
[pagina 163]
| |
De emder bedingenWe zagen dat volgens Valcooch's voorschriften na de francynen bedingen een boekje volgde als de Emder bedingen aangeduid. De Planque vond dit boekje bij verschillende schrijvers vermeld: Bredero spreekt van ‘een groot Embder’, en Vos zegt in de Klucht van Oene: Ik zel jou school besteen by miester Floor de vreemdert:
Leert dan e, n, tutelende, b, a, ba, b, o, bo, in 't groot Eemdert.
Iets meer vond hij in de vaak door hem geraadpleegde Grammatica van Dafforne. Deze vertelt van zijn leesonderwijs aldus: ‘Nota. ick Leerde hun den A.B.C. tot dat ze inde letteren wat kennisse begunste te kryghen, end' dat my docht alle wel goed was. Nota. Als dan deede ickze verhuyzen naer het Groot-Emder, end' zetteze in de Tien geboden. Daer zynde, Nota, liet ickze de letteren noemen alzo die quamen, stuk voor stuk, zonder vergaaren’,.... En bij de opnoeming van de boeken schrijft hij: ‘Het eerste boek was de Groot-Emder, die ik de kinderen wel leeren liet: te weten, eerstelijk den A.B.C. tot dat-se die redelyk kondigh waren: dan de Letteren van den gheheelen boek, stuk voor stuk’.... Hij gebruikte dus dit boek om den kinderen de letters en het spellen te leeren; hij zegt, dat hij ‘met het duystere Perkementboek niet gheern bemoeyd mocht zijn.’ De Planque heeft van dit Emder A B C geen exemplaar in handen kunnen krijgen. Ik acht het dus van belang, hier een boekje te beschrijven, dat zoo nauwkeurig beantwoordt aan al de gegevens die hij bijeenbracht, dat we het m.i. wel voor een exemplaar van de Emder bedingen mogen houden. Het is in der daad een ABC-boek, geheel van denzelfden aard als de perkamentboekjes, alleen niet op perkament gedrukt, en waarin op het ABC en de syllaben allereerst de tien geboden volgen, eerst daarna de geloofsartikelen en het Onze Vader. Dafforne had hier m.i. een juister inzicht dan Valcooch; het heeft geen zin, eerst het eene en daarna het andere boekje te gebruiken; beide zijn varianten van hetzelfde boekje, beide zijn als eerste leerboekje, niet als vervolgboekje gesteld. In de praktijk heeft zich echter Valcooch's opvatting gehandhaafd. Het was voor den leerling eene bevordering als hij van het kleine perkamentboekje tot het groot Emder overging. Immers de aanduiding groot die we bijna bij alle vermeldingen vonden, is | |
[pagina 164]
| |
alleen uit deze tegenstelling te verklaren. En deze tegenstelling is gebleven; nog in de 18e eeuw heet het gewone ABC-boek ‘Groot ABC-Boeck’; zie in Het Boek 1923 de noot op blz. 161. Het boekje dat mij in handen is gekomen zit als het ware verscholen in een perkamenten band achter een veel belangrijker en omvangrijker boek, een psalmenbundel van Ian Wtenhove. Ziehier den titel er van, en een overzicht van den inhoud: Hondert Psalmen Davids. Mitsgaders het ghesangk Marie, t'ghesangk Zacharie, t'ghesangk Simeons, de thien Gheboden, de artikels des Gheloofs, t'ghebed des Heeren etc. ouerghesett in Nederlandschen dichte, door Ian Wtenhove. [Hieronder twee teksten, Coloss. 3. c. 16 en Iacob. 5. c. 13]. Het boek heeft 176 gefolieerde bladen, kl. 8o, de keerzijde van den titel is blank; op fol.2: ¶ De Ouersetter tot den Christelicken Leser, 2 blz. Gheschreven te Londen den 20 Iunii 1561. op fol. 3 recto - 5 recto: ¶ Een dichtschrft (sic) van der vrucht end nut des lesens der Psalmen, door den seluen. Dit dichtschrift is samengesteld uit Psalmteksten, die in margine zijn aangegeven. De Psalmen en lofzangen en enkele gebeden loopen van fol. 5 verso tot 171 recto; daarop volgt op 9 bladzijden een register en opgaaf van Errata, of faelen. Op de voorzijde van het laatste blad een houtsnede gemerkt I.D., waarop een sarcofaag is afgebeeld met een geraamte, waaruit een boom omhoog wast, beschenen door een stralende zon. Op den achtergrond een landschap met zee, bergen en steden; naast de sarcofaag staan twee mannen in beschouwing, en op twee slingerende linten boven hun hoofden en om de bladerkroon van den boom leest men: etsi mors indies accelerat, vivet tamen post funera virtus. Onder de prent, in Gothischen druk: Ghedruckt te Londen, by Ian Daye voorden voorseyden Ouersetter, 21. Iunii 1561. Daaronder in Romeinsche letter: Cum Gratia & Priuilegio Regiae Maiestatis, per septennium. Achter dit merkwaardige boek zit, als gezegd, het boekje, dat ons hier zal bezig houden, één vel druks, 8 ongenummerde octavoblaadjes, zonder titel, beginnende (blz. 1) met zeven alfabetten in verschillenden druk, en daaronder: Men moet in den a.b.c. geoeffent wesen,
Eermen wt eenige boecken yet kan lesen.
Op de keerzijde en de volgende bladzijde: Vocalen, sonder welcke gheen woort ofte Syllabe gheschreuen kan worden. Stomme ofte medeluydende letteren. Syllaben. Ab eb ib enz. Dan (blz. 3) nog eens het opschrift Syllaben. Ba be bi enz. | |
[pagina 165]
| |
De verdere inhoud bestaat uit: De thien gheboden (blz. 4-6); De Hooftartijckelen onses Christelicken gheloofs (7); Dat Vader onse en daaronder Van den Doop (8); Van het hoochweerdich Nachtmael Christi, en daaronder: Van de Christelicke straffe (9); Een ghebedt smorghens int opstaen (10); Ghebedt tsauondts int slapen gaen (11); Ghebedt voor Eten (12); Ghebedt na eten, en daaronder Een ghebedt voor de ionghe Kinderen (13); daaronder op de volgende bladzijde: Een ander Ghebedt. Het laatste blad heeft op de voorzijde (15): Het Cijfer getal, met tsamen het ghemeyn ghetal; de keerzijde is blank. ![]() Eigenaardig zijn in den druk de houtsneeletters, waarmede de | |
[pagina 166]
| |
hoofdstukjes aanvangen, en de handjes vóór elk van de tien geboden. Drukker, jaar en plaats zijn niet vermeld, maar de houtsnee-initialen geven eene zekere aanwijzing; we kennen ze uit de drukken van Nicolaes Biestkens. Van dezen zoo bekenden drukker weten we toch eigenlijk maar heel weinig; van de drukken die Moes hem heeft toegewezen in het tweede deel van de Amsterdamsche Boekdrukkers staan er verscheidene slechts door conjectuur op zijn naam. Wel hebben we zekere aanwijzingen voor twee groepen van drukken: enkele, met name de bekende Biestkensbijbel, te Emden gedrukt in 1560, en kort daarna; eenige andere met Amsterdam als drukplaats, van 1582 en volgende jaren. Welnu, van de initialen die ons ABC-boekje vertoont, behoort er een, de I op blz. 7 gebruikt, tot een oud stel houtsneeletters dat al in den Biestkensbijbel heeft gediend, en we zien die ook in die veel latere Amsterdamsche drukken, en ook weer in die van den jongeren Nicolaes Biestkens (Amsterdam 1596). Van de andere komen er verscheidene, de A op blz. 1, de I op blz. 4, de O op blz. 8 en 10, de D op blz. 9, in de Amsterdamsche Biestkensdrukken van 1582 en 1583 voor, en ook weer later bij Biestkens den zoon. Na het boekje nog eens gelegd te hebben naast de Biestkensdrukken die de Amsterdamsche Universiteitsbibliotheek bezit, meen ik het wel met zekerheid voor een Amsterdamschen druk van den ouderen Nicolaes Biestkens te mogen houden, dus van omstreeks het jaar 1582. Dan mogen we ook wel aannemen dat dezelfde drukker het boekje ook vroeger te Emden al wel zal hebben gedrukt, en dat we dus een lateren druk, maar toch een echt exemplaar van de ‘Emder bedingen’ voor ons hebben. Het boekje is dus een exemplaar van het oudste protestantsche Nederlandsche ABC-boek, en we mogen al de latere ABC-boeken beschouwen als gewijzigde uitgaven van dit boekje. Ik meen daarom met de beschrijving in enkele woorden niet te mogen volstaan, maar de teksten in hun geheel te moeten meedeelen. Enkele bladzijden geef ik in facsimile, om den druk en vooral ook de initialen te laten zien; het voorblad toont al dadelijk in de zeven alfabetten, welke drukletters den drukker ten dienste stonden, en geeft de initiaal A. Bladzijde 7 geeft de oudere initiaal I, en blz. 8 en 9, verkleind weergegeven, toonen vier verschillende houtsneeletters. Eindelijk geef ik een deel van blz. 12 met een heel eigenaardige letter O, die ik in de nu geraadpleegde Biestkensdrukken niet vond, hoewel ik dergelijke letters wel in andere | |
[pagina 167]
| |
drukken van het protestantsche 16e-eeuwsche Amsterdam heb ontmoet. Wat den inhoud betreft, kan ik voor het voorblad met de alfabetten naar de afbeelding verwijzen; van de letters- en syllabenlijstjes, op blz. 2 en 3 deelde ik de opschriften reeds mede; het eerste syllabenlijstje loopt van Ab eb ib ob ub tot Az ez iz oz uz, waaronder dan nog staat Ai ei, het tweede, van Ba be bi bo bu loopt tot Za ze zi zo zu. Ik laat hier den tekst volgen van de tien geboden die drie bladzijden (4-6) vullen. De thien gheboden des Heeren / ghegheuen door Moses: beschreuen Exod. int xx. ende Deut. int v. Cap. | |
[pagina 168]
| |
Dat achtste ghebot. ☞ Ghy sult niet stelen. ![]() Van de volgende hoofdstukken geven de afbeeldingen den geheelen tekst tot het einde van blz. 9; blz. 7: de Hooftartijckelen; 8 en 9: Dat Vader Onse enz. Ik geef hier het slot van het hoofd- | |
[pagina 169]
| |
stukje Van de Christelicke straffe met de daarop volgende gebeden (blz. 10, 11 en het bovengedeelte van 12). ![]() Gheeft hy hen gheen ghehoor / so segghet der Ghemeynte: Gheeft hy oock der Ghemeynte gheen gehoor / so zy hy dy als een Heyden ende Tollenaer: Voorwaar segghe ick v / alle wat ghy op Aerden binden sult / sal in den Hemel ghebonden zijn: Ende al wat ghy op Aerden ontbinden sult / dat sal oock in den Hemel ontbonden zijn. | |
[pagina 170]
| |
Een ghebedt smorghens int opstaen. | |
[pagina 171]
| |
teghen alle listen des Duyuels / so na den gheest / als na den lichame / onbevleckt blijue: op dat mijn slapen selfs gheschiede tot dyner eeren. Ende om dies wille dat desen dach niet voorby is / sonder teghen dy grootelicks ghesondicht te hebben: ghelijck het nu al bedeckt is met de duysternissen / die ghy nu op der Aerden sendt: wil oock door dyne barmherticheyt / bedecken alle mijn sonden: op dat ick daer door van dijn aenschijn niet verureemt worde: door onsen' Heere Jesum Christum. Amen. (∵) Het Ghebedt voor Eten (blz. 12) is hiervóór afgebeeld. Hier volgen de drie gebeden van de bladzijden 13 en 14: Ghebedt na eten. Over de bladzijde met het cijfergetal (15) behoeft niet veel gezegd. De bovenste regel geeft telkens de Romeinsche cijfers in Gothischen druk; vlak daaronder de Arabische cijfers. Van 1 tot 110 worden alle cijfers gegeven, verder de tientallen tot 200, | |
[pagina 172]
| |
de honderdtallen tot 500, en M, 1000. Dergelijke cijferblaadjes vindt men in dezen tijd en nog later in tal van bijbels en testamenten.
Hiermede meen ik van dit belangrijke oudste protestantsche ABC-boek een voldoend overzicht te hebben gegeven. De vraag blijft ter beantwoording over, of het kortere ABC van de perkamentboekjes van dit uitvoerige boekje is afgeleid, of wel daaraan voorafgegaan. De andere volgorde van de stukken, hier de tien geboden voorop, daar het Onze Vader, doet al vermoeden dat ze onafhankelijk naast elkaar zijn ontstaan, en een vergelijking van de beide teksten die ze gemeen hebben bevestigt dit. In de perkamentboekjes lezen we Uwen name, V Rijc, Uwen wille, hier dynen Name, Dijn Rijcke, Dynen wille. In de perkamentboekjes geeft de geloofsbelijdenis: Ick gheloove een heylige algemeyne christelijcke kercke Gemeynschap der heylighen; hier: Een heylige Christelicke Ghemeynte: die daar is de ghemeynschap der Heylighen. Deze en andere kleine verschillen wijzen zeker op zelfstandige bewerking van de twee teksten. We hebben dus, van de vestiging der hervorming in deze landen af, twee protestantsche redacties van het ABCGa naar voetnoot1). En al dadelijk in die eerste jaren vinden we ook een nieuwe Roomsche redactie. Als tegenhanger tegen het Protestantsche Emder ABC kan ik de beschrijving laten volgen van een even weinig bekend Roomsch ABC. Het ging met het ABC-boek als met den bijbel; na de verschijning van de Nederlandsche bijbels, die zonder kerkelijke goedkeuring verschenen, en meermalen na onderzoek veroordeeld werden, werd van Leuven uit gezorgd voor een geautoriseerde Nederlandsche bijbelvertaling; en zoo zien we ook kort na het protestantsch geredigeerde Nederlandsche ABC-boek - alweer van Leuven uit - een Roomsche redactie van het ABC voor den dag komen. | |
[pagina 173]
| |
Het A.B.C. der kersten broedersHet Emder ABC-boek, waarvan we hier een toevallig bewaard exemplaar konden beschrijven, is al heel spoedig gevolgd door een ABC in Roomsche redactie, dat zeker niet minder zeldzaam is. Een exemplaar is bewaard in een bandje Roomsche strijdschriften in de bibliotheek van het Evangelisch Luthersch Seminarium te Amsterdam. Het bevat allereerst een vrij omvangrijk octavo boek, getiteld: ![]() Cort onderwys teghen de confessie der ministers (soo sy hen be- | |
[pagina 174]
| |
rommen) Iesu Christi in de Kercke van Andtwerpen: die haer onwaerachtelijck seyt met de Confessie van Ausborch t'accorderen. Aan d'E. Borghemeesters, Schepenē, ende Raedt, mitsgaders den ghemeenen Borgheren des breedt vermaerder coopstadts van Andtwerpen: By den E.H. Wilhelmum vander Lindt van Dordrecht, der H. Kercke Gods tot Ruremunde Bisschop.... Nu herdruckt tot Louen Bij Ian Boogaerts inden gulden Bijbel. Anno 1567. Met gratie ende Priuilegie van 6. Iaeren. Bij denzelfden drukker is een jaar later het ABC-boekje gedrukt dat er in het bandje op volgt. Het bestaat uit één vel druks, maar een aansluitend boekje van anderhalf vel behoort er zooals de titel aanwijst, nog bijGa naar voetnoot1). Het A.B.C. heeft een wezenlijk titelblad, evenals het geheele boekje rood en zwart gedrukt; de titel luidt: Het A.B.C. met een cort scriftuerlyck onderwys der Kersten Broeders. Met een Belijdinghe des gheloofs der bekeerder Caluinisten / wel gheschickt nae twoordtGodts. Achteruolghende d'onderwijs der waerheyt. Voorts een houtsnee-ornament, en onderaan een rijm: De tekst die met blz. 3 begint, houdt zich aanvankelijk aan het oude Abecedarium: drie alfabetten, het Onze Vader, de Enghelsche groetenisse, de Articulen des gheloofs, de thien geboden. Daar de sterking van bekeerde calvinisten, en zeker ook bekeering van nog niet bekeerde het doel van den samensteller was, is een bij de tegenpartij gebruikelijke methode gevolgd, namelijk eene doorloopende opgaaf van schriftuurplaatsen in margine. Bij het Onze Vader zijn evenals in het protestantsche ABC de beide teksten Luc. 11 en Matth. 6 opgeteekend, maar hier wordt de tekst naar Lucas gegeven, zooals van ouds in de roomsche boekjes gebruikelijk was; in de protestantsche vindt men daarentegen de iets langere tekst naar Mattheus met het slot ‘Want dijn is dat Rijcke’ enz. Het ‘Weest gegroet Maria....’ heeft hier natuurlijk weer de oude plaats, terwijl het in de Protestantsche boekjes niet is opgenomen. In de geloofsartikelen hebben ‘de heylighe | |
[pagina 175]
| |
kercke catholycke’ en ‘de ghemeenschap der heylighen’ weer den vollen nadruk. In de tien geboden is het tweede gebod van het protestantsche boekje ‘Ghy en sult geen beelden noch eenighe ghelyckenisse maken’ enz. weggelaten en daarvoor ‘Ghij en sult niet begheeren die huysvrouwen van uwen naesten’ als eigen negende gebod gesteld. ![]() Op deze gewone bestanddeelen van het ABC volgen niet meer gebeden, maar het ‘cort scriftuerlyck onderwys der kersten Broeders’ bestaat verder uit korte hoofdstukjes, samengesteld uit schriftuurplaatsen die in margine zijn aangegeven. Zie hier de titels: Van de eenicheyt des gheloofs. - Van het Doopsel. - Van het | |
[pagina 176]
| |
Vroomsel ofte Vermsel. - Van het hoochweerdich auondtmael ons Heeren. - Vander Penitentie. - Van het Priesterdom. - Van het Huwelyck. - Van het laetste Olysel. - Van het hoochweerdich sacrificie der Misse. - Van het Ghelooue ende de wercken. - Van de verdiensten. - Van het ghebedt der heylighen voor ons. - Vant ghebedt tot de heylighen. - Van het ghebedt voor de ouerledene. - Van de vsantie der beelden. Dit laatste hoofdstukje geeft, uit Exodus 25, Numeri 21, Ioannes 3, deze drie teksten: Ghy sult oock maken twee goude Cherubijnē aen beyde de sijden van het Oratorie / etc. Het is te vreezen dat de bekeerde calvinisten die de teksten lazen, zich hierbij uit den tijd van hun geregelde bijbellectuur dat tweede gebod, dat hun in dit boekje onthouden werd, wel zullen hebben herinnerd. De hier zeer kort vermelde teksten eindigen met bladz. 13. Op bladz. 14 volgt een ‘Cort ghebedt om pays ende vrede der Kersten Kercke.’ Daaronder het colophon, en de autorisatie: ¶ Ghedruckt tot Louen / Bij mij Jan Boogaerts / inden gulden Bijbel. An. 1568. Hic libellus inscriptus Het A.B.C. videtur mihi posse vtiliter excudi. Mich. de Bay. Op bladz. 15 is volledig Die Priuilegie afgedrukt, verleend aan ‘Jan Boogaerts ghesworen Drucker ende Boeckvercooper der stadt van Louen’, voor den druk enz. van ‘sekere Duytsch boexcken / Gheintituleert den A.B.C. der Kerstē Broeders / Ghemaeckt door M. Jacop Pamer. Het privilegie is voor zes jaren gegeven, en is ‘Ghedaen inde stadt van Bruessel, den 7. dach Maij. Anno M.D.LXVIII. Onderteekent De Witte’. Op de keerzijde in rooden druk een houtsnee-ornament.
De Belydinghe die bij het ABC behoort, is naar den vorm een zelfstandig boek met eigen titelblad; privilegie, colophon en kerkelijke goedkeuring komen geheel met het ABC overeen, dezelfde data, dezelfde namen. De titel in zijn geheel luidt: Een Belydinghe des gheloofs der bekeerder Calvinisten, wel ghe- | |
[pagina 177]
| |
schickt nae dwoordt Godts. Achtervolghende d'onderwijs der waerheyt. Het boekje bestaat uit anderhalf vel druks. De Belydinghe vult bijna 19 van de 24 bladzijden; zij bestaat uit 18 zeer uitvoerige artikelen, samengesteld uit een ongelooflijk groot aantal teksten uit den Bijbel en de kerkvaders; de opgaaf hiervan in margine vormt bijna aaneengesloten kolommen druks in kleine Romeinsche letter. Wij zullen hier op den inhoud niet ingaan. Om den geest en den toon van de ‘bekeerde Calvinisten’ te leeren kennen mogen we uit de Slotreden (blz. 13-16) het een en ander aanhalen. De aanhef luidt aldus: ‘Eerweerdighe Heeren int Gheestelyck ende waerlyck / wij bekennen u voor onse van Godt gheordineerde ouericheyt / Ende begheeren u onderdanich te wesen in alles dat ghijlieder ghebiedt, ende Christus woorden niet en wederstrijdt.’ Met deze betuiging van onderdanigheid gaat al dadelijk een hooge toon samen, die vaak meer lijkt op een toon van gezag tegenover diezelfde overheden. Ziehier hoe hun strenge justitie tegenover de ketters wordt bevolen: Stort gheen onnoosel bloet / Maer nochtans ghebruyct het sweert (als Paulus leert) daer te ghebruycken is nae dwoordt Godts ende ghescreuen rechten. Sijt ghewaerschout / En wilt niet langher nootelycke iustitie ophouden / nae den wille der gheender die de waerheyt hatē /.... En de bekeerden zijn volkomen zeker, de waarheid te hebben, al zijn ze ook pas van de dwaling teruggekomen: Voorts bidden wij een yeghelyck te willen aenmercken dese onser Caluinisten ghebeterde Belijdinghe / ende die selve niet te verwerpen daer omme dat wij tot noch toe blijnde leydts-lieden gheweest sijn / verleydende het volck vande weghen des Heeren / want wij nv ghetrouwelyck onderwesen sijn bij die waerheyt Godts / ende onse voorgaende Belijdinghe wel verbetert hebben / Maeckende die ghanselyck ghelijck met die leere der Propheten ende Apostolen. Vyndt ghij daer inne yet swaers om te begrijpen / bidt den Heere dat hij v verlichte met sijnen heylighen Gheest / .... Hun felheid richt zich vooral tegen hun vroegere geloofsgenooten: Wij sullen.... den Heer bidden / dat hij.... wil wtsuyveren wt Geneuen ende alle andere besmette plaetsen ende landen het on- | |
[pagina 178]
| |
cruyt ende het fenijn des doots / door ons ē meer anderen daer ghesaydt /.... Dit felle strijdschrift geeft aan het A.B.C. der Kersten Broeders, waaraan het is toegevoegd een heel ander karakter dan dat van een eenvoudig eerste leesboekje. We vragen ons af, of werkelijk in 1568 te Antwerpen een groep bekeerde Calvinisten was die zich op eens met zoo groote heftigheid tegen hun vroegere medestanders keerden. En als we M. Jacop Pamer, die in het privilegie als maker van het ABC-boekje wordt genoemd, voor den auteur ook van de Belydinghe mogen houden, dan schijnt het van belang, na te gaan wie hij was. Was hij werkelijk een bekeerd calvinist, of was hij een Roomsch ketterjager die aan zijn strijdschrift tegen de calvinisten dezen eigenaardigen vorm gaf? Ik vond in geen biografisch woordenboek een Jacop Pamer vermeld; de naam Pamer komt zelfs in 't geheel niet voor. Kon het een Engelschman James Palmer zijn? Een naam die wel bekend is, maar waarvan de dragers toch voor dit strijdschrift niet in aanmerking komen. Maar al zoekende vond ik zoowel bij v.d. Aa als in de Belgische Biographie Nationale een in die jaren vooraanstaand Zuid-Nederlandsch geestelijke Jacobus Pamelius (van Pamele), die tusschen ernstiger wetenschappelijk werk door, zich wel bezig hield met de anti-kettersche polemiek van den dag. Is het nu denkbaar dat een zoo bekend man 't zij in het Privilegie zelf, of door eene fout van den Leuvenschen drukker Jan Boogaerts, Jacop Pamer is genoemd? Het schijnt vreemd, en toch, onder de werken van Pamelius die de biografen aangeven, komen deze twee geschriften voor: Liturgica de ritu sacrificii Missae apud Latinos ‘ab Apostolis et Patribus observata. 1571. Relatio ad Belgii Ordines de non admittendis una in Republica diversarum religionum exercitiis. Antv. 1589. Het laatste is bestreden door Coornhert in zijn bekende Proces van 't Ketterdooden (1590). Hoe het zij, we moeten m.i. bij de beschouwing van het A.B.C. der Kersten Broeders in het oog houden, dat het in der daad een strijdschrift is. Toch is het A.B.C.-boekje zelf als zoodanig merkwaardig, omdat het tegenover het kort te voren samengestelde protestantsche Emder ABC dit oude leerboekje in Roomsche gedaante handhaafde en vernieuwde.
C.P. Burger Jr. |
|