Het Boek. Jaargang 17
(1928)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 321]
| |||||||||||||
[Nummer 4]Vreemde alfabettenMijne reeks studies over het Abecedarium als algemeen verbreid leerboekje in den vorigen jaargang van Het Boek deed ons behalve met ABC-boekjes uit een aantal landen van Europa ook kennis maken met de boeken door de Propaganda uitgegeven in de 17e en de 18e eeuw (blz. 295). Daar hadden we niet meer te doen met het eerste leerboekje voor ons christelijke Europa, waaruit een kind zijn eerste leesonderwijs ontving en zijn eenvoudigste gebeden leerde. De boekjes moesten den zendeling helpen eerst bij eigen kennismaking met de uitheemsche taal, en dan bij het christelijke onderricht aan de bekeerlingen. De oudere propaganda-boekjes hadden nog geheel den vorm van het Europeesche Abecedarium, de latere waren veel uitvoeriger; het waren volledige handleidingen bij de taalstudie geworden. Daarbij aansluitend wil ik hier enkele boekjes kort beschrijven van denzelfden of verwanten aard. Niet zoozeer voor de zending bestemd, als wel voor een ieder die met vreemde alfabetten wil kennis maken is een zestiende-eeuwsch boekje, dat mij door bemiddeling van den heer J.M. Hillesum ter kennismaking werd toevertrouwd, uit de verzameling van den heer F. Friedmann. Ik laat dit, als ouder, voorafgaan. Daarna laat ik een paar boekjes volgen, die ik vond in een exemplaar van den Propaganda-bundel, in mijne vorige studie wel vermeld naar eene beschrijving in een catalogus, maar eerst nu onder mijne oogen gekomen. | |||||||||||||
Het alfabet in twaalf talen, door Guil. PostellusGuillaume Postel was een heel vermaard 16e-eeuwsch geleerde. Geboren in 1505 (of 1510) is hij al heel jong aan het zwerven geraakt, en heeft in de landen van het Oosten met de talen van al de volken waarmee hij in aanraking kwam, kennis gemaakt, en tal van belangrijke handschriften naar Europa gebracht. Ontmoeting met Ignatius van Loyola wekte het verlangen in hem op, om zich | |||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||
aan de zending te wijden, maar zijn eenigszins wilde kennis van magie en zijne mystische neigingen beletten na een langdurig noviciaat zijne opneming in de orde der Jezuïeten. Men vindt hem in de groote bibliografie der orde dan ook wel even vermeld, maar met verwijzing naar andere bronnen, ‘daar zijn werk immers bekend genoeg is’. Zijne kennis was zeer veelzijdig, nog op hoogen leeftijd gaf hij te Parijs openbare lessen, die een heel drukken toeloop hadden. Een eigenaardig blijk van zijne beroemdheid is door S. Muller Fz.Ga naar voetnoot1) gevonden in het werkje van Helisaeus Röslin, Mitternächtige Schiffarth (1610), waarin de schrijver verhaalt hoe hij in 1581 naar Parijs was gereisd om den beroemden geleerde, die toen den leeftijd van 130 jaren (sic)Ga naar voetnoot2) had bereikt, te raadplegen over de moeilijke cosmographische vragen, die met de kans om door de Poolzee naar het Oosten te varen, samenhingen. Het was er vooral om te doen, te weten of de vier stroomen die volgens de kaarten aan de Pool samenkomen, inderdaad de stroomen zijn van het aardsche Paradijs; immers dan zou wellicht een engel met vlammend zwaard de vaart beletten. Toen Röslin te Parijs aankwam was echter de grijze geleerde juist gestorven en begraven. Ik sloeg in verband hiermede Postel's werk de Universitate (Par. 1563) na, maar vond daar het Paradijs in Mesopotamië. We vragen dus of Röslin, die over den leeftijd van Postel zoo wonderlijk heeft gefantaseerd, dit ook ten opzichte van de Paradijs-quaestie heeft gedaan. Maar ik vond ook een eigen werk van Postel over het Paradijs vermeld; ik heb dit niet onder mijn bereik gevonden, en laat de nadere bestudeering van de vraag gaarne aan een ander over. Het Alfabettenboek is een werk uit den jongen tijd van Postel (1538)Ga naar voetnoot3). De titel, rood en zwart gedrukt, wordt hier in afbeelding gegeven. Hij vertoont al dadelijk een staal van het letterschrift van acht van de twaalf behandelde talen, een zelfde spreuk, in zes verschillende karakters in houtsnee weergegeven, en daaronder in typen gedrukt in Grieksch en Latijn; de houtsnee geeft, als ik de schriftteekens juist herken: Samaritaansch, Chaldeeuwsch, Arabisch, Hebreeuwsch, Indisch en Armenisch. De keerzijde van den | |||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||
titel geeft het volledige lijstje van de 12 talen in de volgorde van het boek.
Twee woordenrijke opdrachten volgen. Postellus zelf draagt zijn werk op aan een hoogen beschermer, den Eerwaarden Petrus Palmerius, archiepiscopus viennensis. Zijn vriend Michael Scutarius voegt daarbij eene aanbeveling aan Antonius Patuletius, secretarius Regius. Uit deze stukken vernemen we tusschen vele phrasen van dank en lof wel het een en ander over den auteur en zijn werk. We zien er Postellus, berooid en geheel neerslachtig, van zijne reizen teruggekomen met een rijken schat van kennis van vreemde talen en volken, bereid om deze kennis ook ten nutte van anderen te doen strekken, maar zonder de middelen om dit te kunnen doen. Krachtige opwekking van vrienden, en stoffelijke steun was noodig, om hem tot opstelling van zijn talen-handleiding te bewegen. En er was heel veel arbeid aan vast. Immers typen van die vreemde alfabetten bestonden niet. Voor elke taal, uitgezonderd Latijn, Grieksch en Hebreeuwsch, moest alles in hout gesneden worden. En ook de houtsnijders waren in zulk werk niet geoefend, zoodat hij niet volstaan kon met de letters voor te schrijven, maar de teekening voor elk houtsneeblok geheel omgekeerd moest klaar maken. Telkens weer voelt men dit groote bezwaar. Bij het Chaldeeusch geeft hij de letters en een enkelen tekst, maar laat verdere voorbeelden dan maar in Hebreeuwsche letter volgen: ‘ita enim cogit characterum et formarum penuria.’ Bij het Armenisch blijft hij ook na één voorbeeld steken; hij had er meer klaar gemaakt, maar in handen van den houtsnijder waren ze onbruikbaar geworden, en hij had toen geen lust en geen tijd meer om het werk nog eens te doen, en liet het er maar bij. Het slot van de opdracht weert nog de bedillers af, den ‘mo- | |||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||
mus’ die hem zou willen verwijten dat hij al die talen niet door en door kent; hij geeft toe dat dit het geval is, maar is overtuigd, van Latijn, Grieksch, Hebreeuwsch, Arabisch en Chaldeeusch wel grondige kennis te hebben, leeftijd, tijd en menigvuldige tegenspoed in aanmerking genomen, terwijl hij veel aandacht gewijd heeft aan de cosmographie en aan de bestudeering van de zeden der oosterlingen. Zijn vriend Scutarius vertelt dat hij heel knap is in Latijn, Grieksch en Hebreeuwsch, in natuur- en wiskunde en cosmographie, en dat het zijn dorst naar vollediger kennis was, die hem dreef de gewesten van Africa en Klein-Azië en Oost-Europa door te trekken om talen, landen en volken grondig te leeren kennen. Daarbij was het hem bovenal duidelijk geworden, dat het Arabisch wel de allerbelangrijkste taal is, daar de wet van Mahomet in verreweg het grootste deel van de wereld heerscht. Gelukkig was het daarom, dat hij zich, zij het dan met moeite, had laten bewegen, al die kennis, die voor de menschen van zoo heel groote waarde was, niet voor zich te houden, maar publiek te maken. Hij wijst ten slotte nog op de merkwaardige gegevens over de verspreide christenvolken in verschillende landen. Postellus zelf geeft in een Praefatio een overzicht van de beteekenis der verschillende talen. Het Hebreeuwsch als eerste van alle talen moet voorop gaan. Daarbij aansluitend de afgeleide talen Chaldeeusch en Samaritaansch. Daarna Arabisch en Indisch. Vervolgens Grieksch en de daaruit voortgekomen talen Georgisch en Servisch. In de vierde plaats Armenisch en Illyrisch die een soort middengroep vormen. Eindelijk om compleet te zijn, het Latijn. Het Hebreeuwsche alfabet wordt in vijf bladzijden behandeld; voor meer studie verwijst de schrijver naar zijn werk ‘de hebraismi excellentia cum ipsis tabulis coniugationum et nominum’ en aan het slot geeft hij een aantal andere schrijvers op, Joodsche zoowel als westersche geleerden. De slotzin luidt: ‘Franciscus Vatablus lector regius tam diligenter docet ut nil possis merito requirere.’ Van dezen beroemden geleerde, die zijn leermeester geweest was, verkondigt hij aan het slot van het boek den lof nog iets uitvoeriger. Over het Chaldeeusch vertelt de schrijver in eene aardige inleiding, dat die taal in Syrië en den Libanon als kerktaal in gebruik is bij ongeveer 4000 christenen, en dat hun oud en nieuw Testament daarin is geschreven; de taal zou daar al van Christus' tijd af in gebruik geweest zijn. Een tweede afwijkende taal, genaamd | |||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||
‘naar den rivier-overgang’, gebruikt ‘in talmudicis libris et cabalisticis’ zou hij graag ook willen geven, maar daarin had hij geene voldoende teksten gevonden, wel kantteekeningen bij Arabische geschriften. Maar het Chaldeeusche evangelie van Mattheus zou misschien in het licht worden gegeven door Daniel Bomberg, aan wien we ook de Hebreeuwsche letters danken. Na het overzicht van de letters volgt hier als voorschrift - als in het Europeesche Abecedarium - de tekst van het Onze Vader (naar Mattheus), met andere gebedsformules en Ave Maria. De transscriptie geeft hij er naast in Latijnsche letter, den Latijnschen tekst er onder. Daarna het Onze Vader, naar Lucas, en het Loflied van Zacharias in Hebreeuwsche karakters. Over de Samaritaansche taal en de verschillende joodsche secten in de Syrische landen weidt de schrijver iets langer uit, maar volstaat verder met een lettertabel, waaraan een muntafbeelding is toegevoegd. Verreweg het uitvoerigste hoofdstuk (16 blz. = vel D, E) is gewijd aan het Arabisch - ‘de lingua Punica Arabicave’ - waarvan de schrijver de groote beteekenis voor studie en wetenschap, vooral voor de medische studie, met nadruk uiteenzet. Ook hier zijn nog geen typen ter beschikking; de schrijver geeft dus houtsnee-afbeeldingen van verschillende schriftvormen. Op vijf bladen houtsneeteksten met uitleg of transcriptie er naast: overzicht van de letters en hun beteekenis, tekst van Onze Vader enz., en drie grammaticale teksten. Er volgen weer kortere hoofdstukjes. ‘De Indica lingua’ handelt over de taal der christenen in Abyssinië; het Propagandaboekje van een eeuw later gebruikt den naam ‘alphabetum Aethiopicum sive Abyssinum’ (Het Boek 1927 blz. 297). Op zes bladzijden geeft de schrijver een inleiding, letterlijst, gebedstekst, en bespreking waarin vooral de verwantschap met het Hebreeuwsch wordt aangewezen. Het Grieksch, hoewel door geleerde schrijvers voldoende behandeld, heeft onze auteur toch niet willen weglaten ter wille der volledigheid, en ook om de verwantschap aan te wijzen van de daarvan afgeleide talen die volgen. De letterteekens en de bespreking en indeeling daarvan worden op enkele bladzijden gegeven. Daarna een tekst, waarin het Pater noster, met tusschengedrukte transcriptie en Latijnschen tekst; en enkele woorden over gram- | |||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||
matica en letterverbindingen. Van de laatste een duidelijk tabelletje; hier waren natuurlijk typen beschikbaar, en was dus geen moeizaam houtsneewerk noodig. Van eene behandeling van het Nieuw-Grieksch heeft de schrijver afgezien; ook daarvoor verwijst hij naar bestaande werken. Kortere hoofdstukjes volgen over de van 't Grieksch afgeleide talen ‘de Georgiana Iacobitanave’ en ‘de Tzerviana Poznaniave’, tezamen zes bladzijden. Voor elk een letterlijst, maar geene teksten. Even kort wordt de Illyrische taal behandeld ‘de lingua Hieronymiana, seu Dalmatarum aut Illiriorum. Iets uitvoeriger het Armenisch, waarbij, zooals gezegd, de Oratio dominica. (Zie voorgaande blz.). Eindelijk, ter wille der volledigheid, het Latijn. Een woord ‘aan den lezer’ besluit het boek; hij noemt daar weer zijn leermeester Franciscus Vatablus, die hem vooral heeft opgewekt, zijn talenboekje uit te geven, en diens evenzeer beroemden leerling loannes Salinaeus, en wijst dan nog eenige drukfouten aan. Het slotblad van het boek, waarop dit laatste staat, ontbreekt aan het exemplaar dat ik vóór mij heb, maar de inhoud is met zooveel zorg op een schutblad bijgeschreven, dat ik er gerust op durf vertrouwen. Zoo kan ik ook het colophon meedeelen dat aldus luidt: ‘Excudebat P. Vidouaeus Vernoliensis Typis ac characteribus suis Mense Martio, Anno a partu Virgineo 1538 Ad calculum Romanum.’ Op twee ingevoegde bladen staat, door eene latere hand geschreven een lettertabel van negen verschillende talen, en eene van een Armenisch alfabet, waarnaast dit bijschrift: ‘alphabet armenien donné par Mgr. l'Eveque de Nicosie au R. Père Cheuquery Procur. General des Maronites 1753.’ | |||||||||||||
Twee late alphabet-uitgaven van de propagandaIn mijne beschrijving van den bundel van 14 alphabet-uitgaven van de Propaganda (Het Boek 1927 blz. 295) gaf ik uit den verkoopcatalogus J.W. Enschedé de vermelding van een dergelijken bundel van twaalf boekjes. Deze is nu in het bezit van de firma Joh. Enschedé en Zonen te Haarlem, en werd mij ter vergelijking en beschrijving, welwillend afgestaan. De bundel bevat twee boekjes die de vroeger beschreven bundel | |||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||
niet had, beide van lateren datum: een Alphabeium Barmanum seu Bomanum van 1776, en een Alphabetum Armenum in nieuwe uitgaaf van 1784. ![]() Van het Barmaansche alfabet geef ik den titel in afbeelding. We zien er dadelijk eene nieuwigheid; de titel is, als al de bladzijden van het boekje in eene omlijsting gevat; overigens vignet met voorstelling en opschrift overeenkomend met de andere boekjes. Verder krijgen we, als reeds meermalen, een opdracht van Stephanus Borgia, a secretis ss. congregationis, aan den Paus, nu Pius VI; en eene mededeeling van Johannes Christophorus Amadutius, | |||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||
Praeses Typographiae Sacrae Congregationis, aan den lezer: ‘lectori erudito’ (blz. VII-XVI). De Praeses vergelijkt de uitgaaf van deze reeks taalinleidingen door de Congregatie met de gaaf van de talen aan de apostelen op het Pinksterfeest, en noemt deze nieuwe handleiding voor de Barmaansche taal als vierde in de reeks, die in den nieuwen tijd voor de Indische talen is gegeven. We zien daaruit, dat ons in de beide bundels nog één van deze vier ontbreekt, t.w. de lingua Tibetana seu Tangutana. De gegevens voor de kennis van de Barmaansche taal zijn een jaar te voren aangebracht door den missionaris ‘Melchior Carpanius Laudensis, ex Clericis Regularibus Sancti Paulli, qui Barnabitae appellantur’ die met de zending in het rijk van Ava zijn belast. Hij had van 1764 af verblijf gehouden te Rangon, te Ava bij den Koning, enz. en had daar alles nauwkeurig kunnen opteekenen. In den Prologus die volgt (blz. XVII-XLIV) geeft deze auteur mededeelingen over het volk, eigenlijk Bomani geheeten, over hun land, geschiedenis, regeering, zeden en geloof, en over alfabet en taal. De taal moet zijn voortgekomen uit het Pali, de heilige taal; een gegraveerd blad (pag. XLV, hierbij eenigszins verkleind afgebeeld) vertoont de beide letterschriften onder elkaar. De letters en hare verbinding tot syllaben en woorden worden behandeld op blz. 1-42; en daarna volgen (blz. 43-51) deze teksten, alle in Bomaansch schrift: Oratio Dominicalis, Salutatio angelica, Symbolum apostolorum, Antiphona ad virginem Mariam, Praecepta Decalogi. Dus, hoewel een tamelijk omvangrijk boek (XLV + 51 bladzijden) is het toch, behoudens het voorwerk, in het karakter gebleven van het middeleeuwsche Abecedarium. Van het Armenische alfabet behoeven we den titel niet af te beelden; hij heeft geheel het voorkomen van die der oudere alfabetten (zie Het Boek 1927 blz. 297); vignet met geheel dezelfde voorstelling en hetzelfde omschrift. De titel luidt: Alphabetum Armenum cum Oratione dominicali, Salutatione angelica, initio Evangelii S. Iohannis et Cantico poenitentiae. (Vignet). Romae MDCCLXXXIV. Typis S. Congreg. de propaganda fide. Praesidum adprobatione. Iohannes Christophorus Amadutius vertelt weer aan den lezer, dat de niet meer voorhanden alfabetten geregeld nieuw ter perse worden gelegd, en dat deze nieuwe uitgaaf den ouden van 1673 (zie Het Boek 1927 blz. 300) moet vervangen. Hij geeft verder een | |||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||
overzicht van de geschiedenis van taal en letterschrift. Hij vertelt hoe in de 17e eeuw een Armenisch geestelijke, Aartsbisschop Ofganus Vartabied van Erevan, naar Europa werd gezonden om voor een goeden druk van den bijbel en de liturgische boeken te zorgen, hoe deze naar Venetië en naar Amsterdam reisde, en voor het gieten van Armenische lettertypen en den druk der heilige boeken
| |||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||
zorgde; hoe ook te Rome de Congregatio den druk ter hand nam en reeds in 1623 een werk in het licht gaf. Ook te Constantinopel begon men Armenische boeken te drukken. Te Methon in den Poloponnesus, toen onder Venetië, had de Mechitarensische monnikorde eene drukkerij gesticht die 1702 wegens oorlogsgevaar naar het eiland San Lazaro bij Venetië werd overgebracht, en een nieuwe bijbeluitgaaf in het licht gaf, die de Amsterdamsche in de schaduw stelde.
| |||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||
ste is een Armenisch lexicon in twee deelen. Van de verder verschenen Armenische boeken vermeldt de schrijver nog: Johannis Joachimi Schroderii Thesaurus linguae Armenicae antiquae et hodiernae cum varia praxios materia, etc., te Amsterdam uitgegeven in 1711, Armenorum 1160, in 4o. Deze belangrijke inleiding loopt van blz. 3 tot 12. Dan volgen drie alfabetten, een zeer opmerkelijke uitbreiding van het boekje. Het eerste ‘charactere rotundo’ is het gewone alfabet; het tweede ‘charactere cursivo’ wordt niet nader toegelicht; het derde ‘charactere figurato’ geeft initialen van groteske teekening, uit vogels, visschen, ook enkele zoogdieren gevormd. De liturgische boeken der Armeniërs hebben veelal dergelijke versieringen; hier worden in de voorrede nog verschillende soorten van die letters opgenoemd, met engelen en menschen, vogels en bloemen als motieven. Na de alfabetten volgen nog hoofdstukjes over de verdeeling van de letters, de letterverbindingen, uitgangen, syllaben. Daarna (blz. 25-32) de teksten in den titel aangegeven.
C.P. Burger Jr.
De Armenische boekerij te Amsterdam. - We maakten in de voorgaande studies kennis met een drietal handleidingen voor de Armenische taal, van 1538, 1673 en 1784; in deze laatste vonden we Amsterdam vermeld als drukplaats van Armenische boeken. Die drukkerij is sinds lang te niet gegaan, de Armenische gemeente is uitgestorven, de kerk bestaat niet meer, maar eene belangrijke verzameling Armenische boeken is bewaard in de Universiteitsbibliotheek. Bij mijne komst aan de Bibliotheek (1889) vond ik er slechts een paar, waaronder een zwaar misboek in folio. Later, bij opruiming van een oud antiquariaat, deed zich de gelegenheid op, om eene grootere verzameling, van de Armenische kerk afkomstig, te koopen. Weer verscheidene jaren daarna vond de verzameling een deskundig beschrijver in den heer Fred. Macler, die in officieele opdracht de landen van het noorden bereisde, op zoek naar Armenische handschriften en documenten. Zijne belangrijkste vondsten waren die te Amsterdam; de boekenverzameling noopte hem zelfs tot een herhaald bezoek. Zijn eerste rapport is van 1924; de volledige beschrijving der boekerij is te vinden in de Revue des études armen. van 1926. De boekenverzameling telt 104 nummers, waaronder ongeveer een 12-tal Amsterdamsche drukken - dus slechts een klein getal van de 53 te Amsterdam gedrukte Armenische boeken die Macler kende. Ze zijn van de jaren 1660-1717. De meeste der bewaarde boeken zijn te Venetië gedrukt (1696-1786, en nog enkele 19e eeuwsche van San Lazaro), een aantal ook van Constantinopel (18e eeuw) en eenige van St. Petersburg (1778-1788). Romeinsche drukken vind ik in de beschrijving niet. Enkele boeken hebben mooie, eigenaardige bandjes. B. |
|