| |
| |
| |
Nieuwe bijzonderheden over Peeter Heyns en zijn school ‘den Lauwerboom’
Over de Nederlandsche scholen in de 16e eeuw krijgen we al weer veel en boeiend nieuws. De ‘Antwerpsche bibliophilen’ deden een boek verschijnen, dat naast de Planque's uitgaaf van Valcooch (zie Het Boek 1927, blz. 133) een werk van blijvende waarde op dit gebied zal zijn. De schrijver Maurits Sabbe heeft uit de rijke schatkamers van het huis Plantijn twee handschriften van meester Peeter Heyns, waarin deze over zijne leerlingen, de schoolgelden en alle andere gedane uitgaven letterlijk alles heeft opgeteekend, grondig bestudeerd. We krijgen van de school den Lauwerboom hierdoor een schat van bijzonderheden; Sabbe verbindt dat alles met hetgeen we reeds wisten uit de werken van Heyns zelven en van zijn vriend Gabriel Meurier, en zoo komt de school met meester en leerlingen als een volkomen levend beeld voor ons op.
Over den levensloop van het echtpaar Peeter Heyns en Anna Smits, die we in hoofdzaak al vrij goed kenden, komen nu ettelijke nog onzekere punten vast te staan. Zoo vond Sabbe onder den titel Ghedenckdinghe deze aanteekening van Heyns: ‘Den eersten Augusti anno 1555 heb ik Peeter Heyns, out 18 jaar, mijn eerste school-monsters wt ghehangen, ende schole gehouden totten 25 Julij 1567’. Dit is dus het eerste begin van zijn schoolmeestersloopbaan, en wie deze reeds eenigszins kent, vraagt als van zelf, wanneer dan het huwelijk gevolgd is met Anna Smits; immers het levenswerk van beiden vormt een onscheidbaar geheel. Hun zoon Zacharias droeg hun in 1592 zijn eerste uitgaaf op met de overweging dat zij beiden reeds bijna 36 jaren zich aan de opleiding van jonge meisjes hadden gewijd (Amst. Boekdr. IV blz. 226); ik maakte daaruit op, dat zij hun school in 1556 moeten hebben begonnen. Intusschen mag hier een kleine speling aan te nemen zijn; in elk geval schijnt uit een andere meedeeling van Sabbe, door hem m.i. niet ten volle gewaardeerd, te blijken dat
| |
| |
het huwelijk iets later heeft plaats gehad. Heyns heeft van een leerling genoteerd, dat deze ‘is na onze bruyloft bij Kerstiaen gaan wonen, te wetene in December 1583’ (Sabbe blz. 15). Dit moet wel hun zilveren bruiloft zijn geweest; we komen dus op 1558 als het trouwjaar.
Van toen af zal dus de Lauwerboom de kweekplaats geweest zijn voor de nymphen tot wie Gabriel Meurier zijn cransken richtte; hij is dat gebleven tot 1586, met enkele onderbrekingen (1567-1570, waarschijnlijk ten gevolge van Alva's schrikbewind; 1571 enkele maanden wegens de pest, 1576 door de Spaansche furie).
Hier staan we voor de vraag, of Heyns die na de inneming van Antwerpen door Parma de stad heeft verlaten omdat hij zich niet onder den Roomschen dwang kon schikken, tot dien tijd Roomsch was gebleven, dan wel of hij reeds eerder was overgegaan. Karakteristiek schijnt mij de waarneming van Sabbe, dat onder de leerlingen van den Lauwerboom zoowel dochters van strenge roomsche als van overtuigd protestantsche ouders waren; hij besluit hieruit terecht dat de school ‘bekend moet geweest zijn als ongevaarlijk op confessioneel gebied’. Maar dat Heyns zelf nog in 1584 overtuigd catholiek was, kan ik niet aannemen. Sabbe maakt dit op uit de door hem gemaakte berijmde bewerking van de geloofsbelijdenis in het Fransch:
Je croy en Dieu l'omnipotent bon Pere
Qui créa tout, et tout luy obtempere
Je croy aussi l'Eglise Catholique,
Des saints esleus, la communion mystique,
De nos pechez remission certaine,
Et de reprendre apres mort chair humaine,
Laquelle aura lors eternelle vie;
En ceste Foy ay de mourir envie.
Leggen we de woorden van de gereformeerde geloofsbelijdenis hiernaast, dan is er geen wezenlijk verschil:
Ick gheloove in Godt den Vader almachtich, Schepper des Hemels ende der Aerden.
.............
Ick gheloove een Heylige algemeyne Christelijcke kercke, Gemeynschap der Heylighen, vergevinghe der sonden, opstandinghe des vleesches, ende een eewich leven. Amen.
| |
| |
Omgekeerd zou ik ook niet willen besluiten dat hij gereformeerd zou zijn geweest, omdat hij groote vereering toont voor den Prins van Oranje; blijken van vereering voor den Prins, evenals van afkeer van Alva's dwingelandij en de vervolgingen der inquisitie, vindt men bij Roomschen zoo goed als bij protestanten.
‘In 1583’ - zoo lezen we bij Sabbe blz. 26 - ‘nam hij als leerlinge aan: Françoise van den Berghe, dochter van Jan van den Berghe, Rentmeester in synen leven, van S. Geertrudenberghe, en hij stelde het schoolgeld voor deze leerlinge lager dan voor andere, uit herinnering aan de diensten door wijlen haar vader aan den Prins bewezen.’
Eenigszins anders staat het met wat we lezen in een schooldrama, de Miroir des Vefves, vertoond te Antwerpen in 1582, maar gedrukt te Haarlem in 1596. Daarin behandelt Heyns de geschiedenis van Judith, met zeer scherpe toespelingen op de onderdrukking in de Nederlanden. Holofernes als uitvoerder der bevelen van den dwingeland Nabuchodonosor belemmert de Hebreeën in de uitoefening van hun eeredienst ‘ne plus ne moins que le peuple de nostre siecle a esté n'aguerre contraint de s'abstenir de tout exercice extérieur, comme de la predication vive du vray Baptesme, de la sainte cene, et ce qui en depend: Dont ils ne pouvoyent user sinon a l'emblée et en cachette, non sans grand peril de la vie.’ Na de bevrijding en de verjaging der onderdrukkers worden dezen evenzoo vergeleken met ‘ces grands Confiscateurs de notre siecle, qui aussi n'ont eu peur de renverser ce dessus dessous, pour sacager et encoffrer les richesses de tout le monde, ont esté frustrez de leur intention perverse par leurs propres forces, leurs fideles et obeïssans subjects. Lesquels voyants qu'on ne cessoit point de noyer, brusler, decapiter, pendre et estrangler les meilleurs du pais, se sont par une desobeïssance, procédée de leur patience par trop irritée, opposez contre la tyrannie barbare, à fin de secouër une fois de leurs espaules cest insupportable joug de l'oppression et forcement inique des sinceres consciences’.
Deze tirades zouden m.i. wel te Antwerpen kunnen zijn neergeschreven en uitgesproken in 1582, en zouden misschien ook bij Roomsche toehoorders niet al te veel ergernis hebben gegeven; allen beschouwden de bevrijding van de beroovingen en de terechtstellingen als een groot geluk. Wisten we zeker, dat Heyns toen zoo had geschreven, dan zou het intusschen wel zijn uitgemaakt, dat hij toen niet meer Roomsch was. Maar Sabbe kan ook
| |
| |
gelijk hebben, dat een en ander later, toen het stuk in 1596 voor den druk werd gereed gemaakt, is ingevoegd. Misschien ook had het oorspronkelijke stuk al wel iets van deze vergelijking, geinspireerd door de afzwering van Philips II, maar is zij later bij den druk uitgewerkt in scherperen anti-Roomschen zin.
Aardig, hoe kort ook, zijn de aanteekeningen in het ‘Rekenboeck’ over de opleiding van de kinderen van Heyns. In November 1576 werd Zacharias uitbesteed bij ‘meester Borrijkens’ terwijl zijn vader diens dochter in den Lauwerboom opnam; de verrekening geschiedde dus met gesloten beurzen, behalve van één maand in 1580 toen Maryken Borrijkens nog bij Heyns was, terwijl Zacharias ‘in de Latijnsche schole bleeff’. Evenzoo nam Heyns in 1580 Anneken Smijters, dochter van den bekenden meester Anthony Smijters in de leer, terwijl zijn zoon Jacques daarvoor bij Smijters onderwijs kreeg. We wisten al, dat Jacques Heyns later (1595) met Anneke Smijters getrouwd is. En van Heyns' dochter Anna vernemen we dat zij bij Fransois vande Piet in den gulden boom coopmanschap zou leeren, en dat het leergeld verrekend werd met de onderwijskosten voor diens dochter Betteken. Van een andere dochter heeft Sabbe niets gevonden, terwijl we toch later twee schoonzoons van Peeter Heyns kennen, Henri Dens die na 1589 het huis de Roode Leeuw te Antwerpen had, en Offermans te Haarlem bij wien Peeter Heyns op zijn ouden dag inwoonde (Amst. Boekdr. IV, blz. 231, 237, 244).
Een aardige afbeelding van het zinnebeeld van de school van Heyns kunnen we hier weergeven; de heer Sabbe was zoo vriendelijk ons het cliché toe te zenden. We zien, evenals op het vroeger in de Amsterdamsche Boekdrukkers (IV, blz. 183) afgebeelde vignet, Daphne die in een lauwerboom verandert, maar dit prentje heeft vier aanhangsels met eigenaardige afbeeldingen, ons reeds bekend als rebusprentjes door Heyns meermalen in de Spelen van Sinne van 1561 gebruikt, en aldus te lezen ‘Wel haer die Godt vertrouwen’. Men vergelijke onderaan de prent in Het Boek 1925, blz. 154 de slechts weinig afwijkende voorstellingen-reeks: ‘Wel hem die in Godt betrouwt’.
Zoo krijgen we allerlei niet onbelangrijke kleine aanvullingen van onze kennis van Peeter Heyns en de zijnen. Maar het belangrijkste in Sabbe's boek zijn die hoofdstukken, waarin hij bijeen heeft gebracht wat hij over ‘de nimfen in den Lauwerboom’ vond in de rekeningen, wat over de vertooningen van die curieuse moralisee- | |
| |
rende schooldrama's waarvan er ons twee bewaard zijn gebleven, en die, waarin hij ons ‘een dag op school’ schetst, en waarin hij de leerboeken bespreekt.
Hij loopt al de namen door van de meisjes-leerlingen, wijst ons hoe werkelijk dochters uit de beste standen van overal in de Nederlanden naar den Lauwerboom kwamen, wat voor het onderwijs en de kost werd betaald, hoe naast de kostleerlingen tal van kinderen die in de stad woonden, ter schole kwamen, en wat zij voor 't onderwijs, tzij in geld of in natura betaalden, wat voor allerlei kleinigheden werd uitgegeven, en ook weer hoe de troebelen in 1576 in alles stoornis brachten. Wij haalden hiervoor reeds 't een en ander aan; zelden hebben we gelegenheid, zoo rechtstreeks een blik te slaan in alles wat op zoo'n 16e eeuwsche school omging. En het volgende hoofdstuk doet ons nader kennismaken met de tooneelvertooningen, die ‘miroirs’ door mij vroeger reeds kort in de Amsterdamsche Boekdrukkers besproken, hier uitvoerig behandeld, en gekarakteriseerd als ‘tamelijk saaie spelen met veel stichtelijk-didactische wijsheid naast veel naiefheid in den stijl, gepaard met die eigenaardige onbevangenheid op het gebied der zedelijke kieschheid, die wij in tal van schoolboeken van dien tijd aantreffen.’ Wat we hiervóór uit den ‘miroir des Vefves’ aanhaalden, de toespelingen op de dwingelandij en geloofsvervolging uit den eigen tijd, is slechts bijwerk; hoofddoel is de moreele strekking, de tegenstelling tusschen Judith en de ‘Vefve mondaine’. De allegorische figuren, Garrulité, Curiosité en Fama zorgen dat voor de toehoorderessen geen enkele goede les verloren gaat.
Heel veel natuurlijker is de toon in de gesprekken, waarvan het volgende hoofdstuk ‘Een dag op school’ ons een reeks voorbeelden geeft. Ze zijn ontleend aan de ‘Guirlande des jeunes filles’
| |
| |
van Gabriel Meurier. Deze met Heyns bevriende meester heeft dit boekje gewijd aan de kostmeisjes van Heyns, de ‘nymphes du laurier’, en in de gesprekken in Fransch en Vlaamsch geeft hij levendig weer wat onder de leerlingen op zulk een meisjesschool dagelijks omging.
We zouden gaarne uit deze alleraardigste dialogen iets aanhalen, maar zullen liever naar Sabbe's boek verwijzen - totdat wellicht met der tijd het aardige boekje van Meurier eens in zijn geheel voor onze boekenvrienden mag worden herdrukt. De oudste bewaarde uitgaaf van 1580 is in de Gentsche Universiteitsbibliotheek. Van een soortgelijk boekje, waarin Meurier de jongens op een jongensschool schildert, Propos puerils, heeft het Plantijn-museum een exemplaar. Een derde veel gebruikt werkje van denzelfden schrijver, Colloques ou nouvelle invention de propos familiers werd eveneens in den Lauwerboom gebruikt; Sabbe behandelt het in het laatste hoofdstuk, met al de andere leerboeken die in het Rekenboeck van Heyns worden genoemd. Dit hoofdstuk geeft ons weer een ruimen kijk in de schoolwereld van toen; we vinden er boeken terug die we reeds vroeger beschreven, o.a. van Heyns zelf het Cort onderwijs van de acht deelen der Fransoischer talen en de Instruction de la lecture francoise et du fondement de l'arithmetique. En dan ook, met een paar mooie afgebeelde bladen, het reeds meermalen vermelde ABC van Peeter Heyns. Maar dit mag als toevoeging op onze reeks ABC-studies een eigen beschrijving krijgen, met bijvoeging van de beide afbeeldingen.
In het meegedeelde hopen we eenigszins een indruk te hebben gegeven van den prettigen rijken inhoud van Sabbe's boek.
C.P. Burger Jr.
|
|