Uit Noord- en Zuid-Nederlandsche bibliotheken
Vereeniging ‘Het Bilderdijk-Museum’
Twintigste jaarverslag 1927-1928
Volgens opdracht van de laatste algemeene vergadering heeft het bestuur een uitvoerig schrijven gericht tot Burgemeester en Wethouders van Amsterdam, waarin werd gewezen op de onvoldoende huisvesting der verzameling en op de ernstige gevolgen van haar overbrenging naar het gebouw der Universiteits-Bibliotheek: het inhouden van het rijks-subsidie en wat nog erger is, het terugnemen van het bruikleen-Sterck. Voorts werd in genoemd schrijven met een beroep op het contract, dat tusschen de gemeente Amsterdam en onze vereeniging bestaat, met aandrang verzocht het oude lokaal in het Stedelijk Museum wederom ter beschikking van de vereeniging te stellen, of haar, indien dit op onoverkomelijke bezwaren mocht afstuiten, elders een even geschikte lokaliteit ten gebruike af te staan. Immers artikel 2 van het contract luidt: ‘De verzameling blijft gevestigd in het lokaal in het Stedelijk Museum, daartoe door het gemeentebestuur ten gebruike afgestaan, zoolang in de Universiteits-Bibliotheek daarvoor geen even geschikte lokaliteit kan worden aangewezen’. Op dezen brief hebben wij geen ander antwoord gekregen dan de mededeeling, dat B. & W. de zaak wenschten aan te houden tot dat een nieuwe bibliothecaris zou zijn benoemd. Dit is nog steeds niet geschied, zoodat wij geduld moeten blijven oefenen.
Als aanwinsten zijn te vermelden een handschrift van Kumpel bevattende een levens- en karakterschets van Bilderdijk. Wij ontvingen dit belangrijke stuk ten geschenke van den heer Chr. F. Stemfoort te 's-Gravenhage, met een gecalligrafeerd gedicht van J.W. Ketelhoed, gedateerd 13 Juli 1776: ‘Wel meenende gedagten op 't ontfangen der goude medalje toegeweezen van het Tael en Dichtlievend Genootschap Kunst word door arbeid verkregen’. Aan den gullen schenker is reeds de dank der vereeniging betuigd, die hier nog eens herhaald moge worden, want het is een aanwinst van groote beteekenis. Van Vloten heeft het handschrift gekend; hij citeert er een en ander uit in ‘Bilderdijks eerste huwelijk’; maar sedert was het verdwenen (Zie Kollewijn I, bl. 127 noot).
Van den heer J.L.J. ton Dam Ham te 's-Gravenhage mochten wij een drietal zeldzame drukwerken ontvangen, die in onze verzameling ontbraken, te weten: ‘Aanspraak bij de inwijding van den gedenksteen boven het graf van Mr. Willem Bilderdijk, geplaatst door de Rederijkkamer De Wijngaardranken op den 4den Februari 1832’, een gedicht van Loosjes ‘Bij de ontblooting van den lijksteen voor Mr. Willem Bilderdijk’, een jaargang 1868 van den Volks-Almanak voor Nederlandsche Katholieken, waarin een opstel over Bilderdijk door Alberdingk Thijm.
Minder toeschietelijk was degene, die in het bezit was gekomen van het schilderij, voorstellende Bilderdijk op zijn doodsbed, door Michaelis, waarnaar de bekende gravure is vervaardigd. Het schilderij was verdwe-