leveren.’ Dat lijkt bijna laag bij den grond, maar wie verder leest, ziet zich een heel ander beeld van de bibliotheek ontwikkelen, dan dat van een bureau dat in beperkten kring zoo vlug mogelijk informaties geeft. Daar wijst hij op de wisselwerking van de wetenschappelijke studie en de bibliotheek; met voorbeelden zien we hoe knappe geleerden in de bibliotheek de leiding voor hunne studie vinden. En dan verruimt hij den kring van zijne beschouwingen. ‘Bij een veel grooter deel der volksklassen dan voorheen is een drang ontstaan tot deelneming .... aan den grooten wedstrijd op het gebied van onderwijs en opvoeding.’ En zoo moet de wetenschappelijke bibliotheek niet alleen dienen voor een engen kring van hoogleeraren en studenten maar voor allen. En aardig haalt hij daarbij uitingen aan in denzelfden geest uit vroegere tijden, ja reeds van tweehonderd jaar geleden, toen de ‘Utrechtsche Raad’ de bibliotheek openstelde voor ‘iederen burger’. Van Someren is zich dus bewust, in de historische lijn te blijven als hij de werking van de wetenschappelijke bibliotheken zoo wijd mogelijk uitstrekt. En hij roemt de bibliotheken boven andere instellingen, om de volkomen ‘leersvrijheid en onafhankelijkheid’ zonder eenige uitsluiting of eenzijdigheid. En dan dringt hij aan op betere staatszorg voor deze belangrijke instellingen, op veel ruimere beschikbaarstelling van geldmiddelen voor aankoop, personeel en alle verdere noodige uitgaven, met eene geregelde periodieke opklimming, daar immers de prijzen geregeld stijgen, de literatuur zich steeds sterker uitbreidt, en de kring van bezoekers steeds grooter wordt. Dit betoog is nu van niet minder waarde dan vroeger; het mocht wel eens op nieuw met krachtiger aandrang worden herhaald, en tot veel wijdere kringen van ons publiek en van onze regeerders doordringen.
Enkele jaren na de inwijding van het nieuwe bibliotheekgebouw had daar eene huldiging plaats van den Bibliothecaris, die toen (1 April 1914) vijfentwintig jaren zijn ambt had bekleed. Het Boek gaf eene feestaflevering (blz. 113-187), na een kort woord van inleiding geheel samengesteld uit studies van ambtenaren en beambten der bibliotheek. Een zeer goed portret van den bibliothecaris in zijn studeervertrek is er bij gegeven, en voorts tal van afbeeldingen van handschriftbladen en van kijkjes in de lokalen der bibliotheek. De huldiging zelve wordt uitvoerig geschetst op blz. 216-222 van denzelfden jaargang. Groot was de deelneming, eene zeer waardeerende toespraak van Prof. J.W. Muller schetste