Bibliotheekcongres
Op 27 en 28 Mei werd te Leeuwarden het 8ste Bibliotheekcongres gehouden, waaraan 120 vakgenooten deelnamen. Des morgens bezichtigde men de Openbare Leeszaal, de Provinciale Bibliotheek, de Buma-bibliotheek en het Friesch Museum met de bibliotheek van het Friesch Genootschap. De voorzitter, de heer J.E. van der Pot, herdacht 's middags in zijn openingswoord de overledenen: Dr. K.O. Meinsma, Prof. Dr. P.J. Blok, Dr. J.C. van Slee en J.F. van Someren; hij memoreerde het aftreden van J.M. Hillesum als conservator der Bibliotheca Rosenthaliana en wekte op tot blijmoedig dienen en tijdig de bakens verzetten.
Mr. L.J. Plemp van Duiveland hield de eerste inleiding over: de ontwikkeling van de pers in de laatste 50 jaar, aan de hand van zijn boek over de ‘Journalistiek in Nederland’, aangevuld met de geschiedenis der allerlaatste jaren.
Hierop sprak Dr. P.C. Molhuyzen over zijn stichting: den Centralen Catalogus, waarop een levendige gedachtenwisseling volgde over doel en werking van dat voor het ruilverkeer zoo belangrijke instituut.
Na ontvangst ten stadhuize door het gemeentebestuur volgde een diner in ‘Amicitia’, aan het eind waarvan de congressisten vergast werden op Frieschen zangen verdienstelijk uitgevoerde nummers van Frieschen dans in nationale dracht.
Den volgenden morgen sprak mej. W. van Eck over: bibliotheek-indrukken in Amerika, waar zij in een jaar tijds zóóveel had gezien en ervaren, dat een uur onvoldoende bleek voor haar levendig relaas. Met een door Vreemdelingenverkeer aangeboden boottocht naar Grouw werd dit goedgeslaagde congres besloten.
Deze congressen volgen snel op elkaar. Tegelijk met de korte meedeeling van hetgeen op het achtste congres te Leeuwarden is behandeld moeten we de aandacht vestigen op het onlangs verschenen verslag van het zevende congres, te Bussum in de Openbare Leeszaal gehouden op 28 en 29 Mei 1929. Het is een boek van 86 bladzijden, en het geeft de volledige teksten, van drie heel belangrijke voordrachten, van mej. De Gaay Fortman over hare ervaringen met de Rijpende Jeugd in de Haagsche leeszaal (blz. 14-27), van den heer J.C. Tadema over het leven van het boek en het bedrijf van den uitgever (28-54), en van den heer J.E. van der Pot over Nederlandsche bijbeluitgaven (55-86). Alle drie zijn het herlezen ten zeerste waard, hoewel men vooral bij de eerste, een verslag van een zoo bij uitstek persoonlijk werk, wel veel mist, als men de spreekster niet zelve hoort. De heer Tadema vertelt veel interessants uit net uitgeversbedrijf, en geeft ook eenigszins uitvoerige meedeelingen over de zoo belangrijke bibliotheek van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels. De studie van den heer Van der Pot moet men vooral hier lezen; op het congres moest hij wegens tijdtekort zijn stuk wel al te zeer inkorten.
Behalve deze drie formeele voordrachten bevat het boekje nog een heel interessant stuk, en wel de toespraak van den Voorzitter van het congres. dr. W. Leendertz, met de geestige, min of meer paradoxale schildering van den bibliothecaris, die de noodige middelen voor aankoop van boeken niet meer ter beschikking heeft, en toch blijmoedig zijn taak blijft verrichten, en dat met echten handelsgeest weet te doen, ook zonder middelen.
Men heeft hem hierover lastig gevallen, er is zelfs een polemiek over ontstaan: de autoriteiten die de middelen behooren te verschaffen, mochten er eens argumenten uit putten om dit duurzaam na te laten! Is dit wezenlijk te vreezen? Zouden zij die zulke argumenten zoeken, die niet toch altijd wel vinden?