Het Boek. Serie 2. Jaargang 22
(1933-1934)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina X]
| |
[Nummer 1]![]() PERCY STAFFORD ALLEN
(naar het portret, in 1929 geschilderd door Herbert Olivier) | |
[pagina 1]
| |
In memoriam P.S. AllenOp 16 Juni 1933 is te Oxford Dr. Percy Stafford Allen overleden, bijna 64 jaar oud. Hij wordt betreurd niet alleen door de wetenschappelijke wereld in Engeland, maar in de vele landen, waar men hem eerde als een der beste kenners van het humanisme. Nederland in 't bizonder heeft groote verplichtingen aan hem. Daarom, en meer nog, omdat ik dankbaar ben voor zijn trouwe belangstelling in onze Nederlandsche Bibliographie van 1500-1540 en voor de warme vriendschap, steeds van zijn vrouw en hem ondervonden, wil ik hier gaarne eenige persoonlijke herinneringen geven aan deze geleerde, beminnelijke en door en door eenvoudige man. Wie Allen noemt, denkt aan Erasmus; ten eeuwigen dage zullen beider namen verbonden blijven. Van zijn levenswerk, de uitgave van Erasmus' brieven, het Opus epistolarum Des. Erasmi Roterodami, is tomus I in 1906 aan 't licht gekomen. Met rustige regelmaat, als van een uurwerk, zijn er tot 1928 zeven stevige deelen van verschenen, die de brieven van 1484-1528 omvatten. En terwijl we thans, nu de publicatie tijdelijk is afgebroken, de bruine banden weer opnemen, er in bladeren en lezen, worden we sterker dan ooit getroffen door de schat van kennis, verwerkt in de noten en in de beknopte inleidingen tot elke brief. Het is een uitgave, die nooit teleurstelt. Volmaakte nauwkeurigheid - want Allen gaf niets uit handen eer het geheel af was - maakt er een altijd betrouwbare gids van, door het woelige begin van de 16e eeuw. Zoo iemand, dan heeft Allen de kunst verstaan van 't geen hij ergens zelf karakterizeert als ‘the slow labour of digging foundations and laying brick to brick to build up an edifice’Ga naar voetnoot1). Enkele levensbizonderheden ontleen ik aan The Times van 17 Juni 1933. P.S. Allen is geboren te Chislehurst, op 7 Juli 1869. Hij studeerde in de klassieke letteren te Oxford, in | |
[pagina 2]
| |
Corpus Christi College. Na afloop van zijn studies was hij een jaar assistant-master van Magdalen College aldaar en werd in 1897 professor in de geschiedenis aan Government College te Lahore. Reeds in Indië heeft hij zich aan de Erasmus-studie gewijd. In 1901 komt hij terug te Oxford, voorloopig ambteloos. In 1908 verwierf hij van Merton College een research fellowship. Benijdenswaardige Engelsche instelling, die geleerden door een ruime toelage, soms van £ 300, soms zelfs van £ 500, een zekere materieele onafhankelijkheid biedt, met als eenige verplichting, wetenschappelijk werk te produceeren. Van 1915-'24 was Allen bibliothecaris en van 1920-'22 Dean van Merton College. In 1924 is hij benoemd tot President van zijn vroegere College, Corpus Christi, een betrekking, die hij tot zijn dood bekleed heeft. Hij mocht eerbewijzen van vele binnen-en buitenlandsche academies en genootschappen ontvangen; o.a. heeft de Leidsche hoogeschoo hem in 1922 een doctoraat honoris causa geschonken. Sinds 1898 was hij getrouwd met zijn nicht Helen Mary Allen, hem bij zijn studie steeds een trouwe hulp. Van deel III af wordt haar naam dan ook mede op het titelblad der Epistolae Erasmi vermeld. Misschien heeft het verlies van een eenig kind beiden nog nauwer verbonden. De eerste brief, die ik van Allen mocht ontvangen, dateert uit 't jaar 1922, de laatste is van 1932. Erasmus was het, die ons tot elkaar heeft gebracht. Samen liggen ze hier nu, het kostbare, afgesloten bezit van vele brieven en briefkaarten uit dat tiental jaren. Heel wat wetenswaardigs kon hij ook, met zijn keurig, klein schrift, op een kaart zetten. De correspondentie bevat inlichtingen over exemplaren van Erasmus-uitgaven, in de brieven genoemd, soms aanwijzingen van mij nog onbekende Nederlandsche edities, of ook wel vragen naar bibliografische kwesties. Zakelijke, kernachtige brieven, in kristalheldere stijl. Maar nooit ontbrak aan 't slot de note personnelle. De correspondentie, begonnen, eer wij elkaar ontmoet hadden, leidde later tot persoonlijke kennismaking. Drie keer, in April 25, in Maart '28 en in October '30, heb ik, wanneer bibliografische onderzoekingen me naar Oxford voerden, een dag of vijf in het gastvrije huis der Allens vertoefd. Toen ik hen in 1925 leerde kennen, woonden ze eerst kort in de President's lodgings van Corpus Christi College. Welk een ambtswoning en welk een ligging! De ruime eetkamer met zware balken, nog uit de 16e eeuw stam- | |
[pagina 3]
| |
mend; aan drie zijden kleine ramen, van gezellige luikjes voorzien. Daarboven het heiligdom, Mr. Allen's groot en stemmig studeervertrek, donkere betimmeringen rondom. Schoof men een paneel weg, een zware deur werd zichtbaar, die regelrecht in de oude bibliotheek van Corpus Christi College voerde. Ook daar weer, welk een sfeer! Een lange zaal, aan weerszijden als 't ware in kleine kamertjes verdeeld, ieder met een eiken tafel en banken, en aan twee kanten door boekenkasten vol leeren banden ingesloten. Kleine ruitjes, in lood gevat. Erasmus zou er zich nog thuis hebben gevoeld. Beneden en boven met dit oudste stuk van het huis door lange gangen verbonden, was het vroolijke en lichte nieuwe gedeelte, waarin de zit- en slaapkamers lagen. Hier ook, achter aan de tuin, de groote ontvangkamer met vijf ramen. In 't bizonder 's avonds, met het vlammenspel van een hoog vuur op het prachtige hout van paneelen en blinden, met de gezellige meubels en goed-gekleede menschen, was het daar van een verfijnde schoonheid. Nog hadden de tuinen, grootere en kleinere, er een zeer bizondere bekoring: verbinding van levend groen met eeuwenoude, architecturale pracht. Aan de eene zijde boden de halfverweerde, afbrokkelende grijze muren van de oudste college-gebouwen, aan de andere zijde de kathedraal een wondermooie achtergrond voor de altijd jonge bloemenranden. Indien ik misschien iets langer dan noodig zou kunnen schijnen over zijn huis en hof uitweid, het komt omdat al mijn herinneringen aan Mr. Allen er zoo onafscheidelijk mee verbonden zijn. Nog zie ik ons in de ingesloten binnentuin, op een mooie voorjaarsmiddag, koffie drinkend na de lunch. Om ons de airedale terrier Peter, wijzer dan menig mensch, die met de poes speelt; traag kruipen de eerwaarde oude schildpadden, Jack & Gill, bezit van het College. Iemand zei iets over de schoonheid van de plaats. En weer hoor ik Mr. Allen antwoorden: ‘Living here in these surroundings, I am afraid, we shall be spoiled for any other place’. Hoe hebben de Allens genoten van deze omgeving. Maar ook, hoe hebben ze er anderen van mee laten genieten. Men vond hier de behaaglijke vereeniging, bij ons te lande hoogst ongewoon, van een wereldsch en tegelijk wetenschappelijk milieu. Ik geloof niet, dat er veel dagen verliepen zonder gasten, aan minstens een der maaltijden. In dit huis werd altijd ontvangen, het was er bijna open tafel. Engelschen, die in Oxford vertoefden en in eenige re- | |
[pagina 4]
| |
latie tot het College stonden, een bisschop, die kwam preeken, heel wat buitenlanders op studiereizen, dan hun vele trouwe vrienden en de studenten van Corpus Christi College, ontmoette men er. Doch zoo sterk was de persoonlijkheid van gastheer en gastvrouw, dat, ondanks bijna dagelijksch bezoek, toch altijd hun eigen gesprek, hun eigen sfeer, hun eigen leven bleef overheerschen. Zij waren het cement, dat de heterogene elementen verbond. Indien ergens, dan was hier nog de art de la conversation in eere. En de grootste aantrekkelijkheid was misschien wel, dat er in dit huis hard gewerkt werd. Ieder, die het betrad, wist welk een monumentale arbeid Mr. Allen, geholpen door zijn vrouw, bezig was op te bouwen. De gezelligheid concentreerde zich hoofdzakelijk aan de maaltijden; men hing er nooit lange uren doelloos bijeen, maar respecteerde elkaars vrije tijd. Weer zie ik Mr. Allen op zijn vaste plaats aan de eettafel zitten. Een vrij lange, maar niet krachtige gestalte, al eenigszins gebogen; smal gezicht met zeer sprekende neus; groote, ernstige oogen achter brilleglazen, het universeele type van een geleerde, met een door en door vertrouwenwekkend uiterlijk. De vraag, welke indruk hij op anderen maakte, is waarschijnlijk nooit bij hem opgekomen. Hoe boeiend werd dat serieuze gezicht, als hij sprak of als een flits van humor om mond en neus trok. Want naast de ernst was er ook altijd een open oog en oor voor de gezelligheid en voor de komische zijde van 't leven. Genoeglijk kon hij de spot drijven met de Engelsche plaatjes-couranten, ‘for people who can't read’. Hem gade te slaan, als hij het laatste nummer van Punch las, die trouwe comparant in een Engelsch gezin van 't goede soort, was een plezier. En dan voelde men steeds bij hem als domineerende factor de gestage, allesdoordringende, rustige vreugde over zijn levenswerk, de Erasmus-uitgave. Ik hoor het hem nog vertellen, hoe hij er nooit op Zondag aan werkte, niet uit principieele overwegingen, maar omdat het goed is, één dag in de week andere dingen te doen. En de vreugde, dan Maandagmorgen weer frisch te beginnen, een heele nieuwe week voor de boeg. Gaston Boissier zegt ergens in zijn inleiding tot Cicéron et ses amis: ‘Je me défie de ces savants qui, sans aucune habitude des hommes, sans aucune expérience de la vie, prétendent juger Cicéron d'après sa correspondance’ en stelt iets verder vast, dat hij, voor het begrijpen der fijne nuances van zulke brieven, misschien | |
[pagina 5]
| |
nog meer vertrouwen zou hebben in een homme du monde dan in een savant. Is soms de uitgave der brieven van Erasmus tot zulk een hoog peil gestegen, omdat in Allen de harmonische verbinding van man van de wereld en geleerde gevonden werd? Merkwaardig was ook de ontzaglijke voorraad parate kennis, die hij tot zijn beschikking had. Hem was de heele wereld der geleerden uit Erasmus' tijd vertrouwd als zijn eigen familiekring. Hun woonplaatsen, hun werken, hun onderlinge verhoudingen, hij sprak er luchtigjes over, met spelend gemak. Kwam men tot Erasmus zelf, dan grensde zijn wetenschap aan het wonderbaarlijke. Van dag tot dag stond dit leven voor zijn geest. Ik ben er van overtuigd, dat hij in staat zou zijn geweest alleen, op een onbewoond eiland, zonder één hulpbron, een volledige biographie van Erasmus samen te stellen. De steden, de huizen, waarin Erasmus gewoond heeft, hij kende ze alle. Wel moeten het boeiende reizen vol indrukken zijn geweest, die de Allens altijd weer samen ondernamen, heel Europa door, om handschriften der brieven te zien. Twee vrome pelgrims, in dienst der Erasmus-wetenschap. En graag en makkelijk vertelden ze van al hun ervaringen. Inderdaad, nergens is Erasmus nader tot mij gekomen dan in dit huis. Weer voert mij een herinnering terug naar de oude tuin en klinkt Mr. Allen's stem: ‘I often wonder, if Erasmus ever saw these Corpus buildings’. En dan werd het, als iets heel gewoons, verteld, hoe Erasmus op die en die datum in Oxford was geweest en toen het oudste stuk der College-gebouwen, door Fox gesticht, reeds gebouwd was. Een briefkaart, die ik van hem ontving, is gedateerd: ‘27 Oct. 1930 (Erasmus' birthday)’. 't Geen aan deze fijne geest, die zoo ontzaglijk veel wist, de grootste bekoring gaf, was zijn volmaakte bescheidenheid. Zichzelf zocht hij nooit. Vast en helder was zijn oordeel, altijd ruim en verdraagzaam, met een hoffelijke, vriendelijke belangstelling in de meeningen van anderen. Het valt diep te betreuren, dat de man, doordrenkt van Erasmus' geest, vertrouwd met hem als geen tweede, zijn levenstaak niet heeft mogen volbrengen. Zelfs hadden we graag nog meer van hem ontvangen. Eens, met hem pratend over Huizinga's Erasmus, vroeg ik, of hij er zelf niet over dacht, een leven van Erasmus te schrijven. ‘Nu nog niet, later; eerst moeten de brieven voltooid zijn’. Met ijzeren volharding liep hij regelrecht op dit doel af en vermeed de bekoring van zijwegen. | |
[pagina 6]
| |
Als ik 't goed heb, is er na zijn Age of Erasmus van 1914 geen ander omvangrijk werk meer van hem verschenen. De Letters of Richard Fox, in 1929 door hem en zijn vrouw uitgegeven, zullen hun, gewend aan dit soort publicaties, niet veel tijd hebben genomen. Zoo blijft er alleen kleiner werk, tijdschriftartikelen, redevoeringen, waarin hij ook een schat van kennis verzameld heeft. Mooischrijverij was hem vreemd; het was alles sober, maar keurig van vorm. Herleest men thans de reeds genoemde rede, in 1925 gehouden, over Erasmus' services to learning, dan rijst daaruit levensgroot de gestalte van zijn geliefde meester Erasmus op, de rustelooze werker, die steeds weer nieuwe bronnen aanboorde. ‘The serious character of his life-work has been misunderstood’Ga naar voetnoot1). De ongeschreven Erasmus-biographie van Allen zou stellig de groote humanist ten volle tot zijn recht hebben doen komen. Is het geoorloofd, bij de algemeene rouw, een oogenblik te herdenken wat ik zelf in hem verlies? Zeker zal het me moeilijk vallen in het vervolg zijn warme belangstelling in onze Nederlandsche Bibliographie van 1500-1540 en haar voortgang te missen. Vertoefde ik te Oxford, steeds was hij er op uit, mij catalogi van Engelsche boekenverzamelingen te vertoonen, die misschien nieuwe aanwinsten konden opleveren. De catalogi van de kathedraal-bibliotheken te York en te Salisbury heeft hij me geleend. Door hem ook leerde ik 't bestaan kennen van de speciale catalogus der Bywater-collectie in de Bodleian, waaruit ik menig onbeschreven boek opteekende. Uitermate verheugd was hij, toen ik in de eigen bibliotheek van zijn College nog enkele onbeschreven Ned. post-incunabelen vond. Allen hield van bibliographie. In een zijner brieven (27 Nov. 1926) schreef hij me: ‘If only people understood the delights and excitements of these bibliographical researches, there would be no keeping them away from the chase’. Van die liefde getuigen mede zijn voortreffelijke bronnenlijsten, voorafgaande aan de Erasmusbrieven, waarin bibliographieën en catalogi als Panzer, Hain, Copinger, Proctor, Pellechet niet ontbreken. Welk een uitnemend bibliograaf in deze historicus schuilde, blijkt uit de kostelijke gegevens, in het Opus epistolarum verspreid. Wie er een voorbeeld van wenscht te hebben, zou ik willen wijzen op to. IV. p. 97-99, waar hij de verschillende uitgaven van Erasmus' Epistola ad Rev. Cardinalem Moguntinum, in qua de Luthero quid ipse sentiat | |
[pagina 7]
| |
declarat (ao 1519) nauwkeurig beschrijft. Zoo iets is meesterlijk. Zijn groote belangstelling voor het boek, niet alleen om de inhoud, maar ook qua editie, qua product van een tijd, dateert klaarblijkelijk al van heel vroeg. In zijn rede The correspondence of an early printing-house. The Amorbachs of Basle, 7 Juni 1932 te Glasgow in de Universiteit uitgesproken, wordt verhaald, hoe hij, nog jong, opgewekt door een zijner leeraren, aan 't verzamelen is gegaan van de mooie Grieksche en Latijnsche klassieken, in de 18e eeuw door Robert en Andrew Foulis gedrukt. Dit rijke leven is thans afgebroken, te vroeg naar ons oordeel. Van de uitgave der Erasmus-brieven, met de index op elf deelen geschat, heeft hij er zeven mogen voltooien. Maar ook het achtste zal nog vrijwel geheel zijn eigen werk wezen. ‘Our VIII has reached p. 208 in type’, schreef hij me in zijn laatste brief van begin 1932. Van zijn trouwe medewerkster Mrs. Allen vernam ik nu, dat sinds dien het heele achtste deel is gezet en door haar man zelf nog, op enkele kleinigheden na, gecorrigeerd. En ook een gedeelte van deel negen ligt al gereed. Het is Allen's wensch geweest, dat zijn vrouw het werk zal voortzetten en inderdaad wil zij deze taak op zich nemen. Ieder, die het Opus epistolarum Erasmi lief heeft, zal zich over haar besluit verheugen. En mocht eens de grootsche arbeid voltooid zijn, dan zal dit het schoonste monument worden, dat zij voor haar dierbare overledene heeft kunnen oprichten.
's-Gravenhage, Aug. '33 M.E. Kronenberg |
|