die thans luiden:
voor tvaderlant, Gods woort en wetten
wilt toch u lijf en leven setten.
en vs. 141-142.
Vor alle ding den Herren förcht
Vnd seim Gebot dazu gehörcht
in het Nederlandsch:
voor alle dinck den Heer vresen
ende zijn gebodt gehoorsaem wesen,
Men zou voor vresen nog wilt kunnen verwachten, maar overigens zijn toch plaatsen als deze in staat ons te doen onderstellen dat er een goed nederlandsch voorbeeld is geweest dat bij de duitsche uitgave eenige niet al te fijne bewerking heeft ondergaan.
Het slechte rijm van vs. 107-108 Recht op verschmacht, is in dezen nederlandschen tekst niet beter recht op veracht. Het vreemde gebruik van brechen in vs. 172 had ook in het Duitsch zelf door rächen verbeterd kunnen worden; het daarop rijmende anstechen met ch is echter weer beter te verklaren, als men daarnaast in het Nederlandsch ontsteken en wreecken aantreft.
Zonder een duitsch voorbeeld is het daarentegen moeilijk te begrijpen hoe men in het Nederlandsch kan komen tot een vers als 162
met hoochvaert en met goyts bevanghen,
waar het Duitsch spreekt van hoffart en geitz. In vs. 179 een former Heer naast ein frommer Herr wijst misschien alleen op een verduitschte pen van den afschrijver. Maar in vs. 175
een vreslick en een steeng gerecht
sluit weer aan bij den duitschen tekst
Ein schrecklich vnd ein steinen Gericht,
terwijl men toch in het oorspronkelijke eerder streng zou mogen verwachten.
Een werkelijk heldere verhouding is dus tusschen den gedrukten quasi-duitschen en dezen nederlandschen tekst niet aan te toonen. Er waren reeds teekenen die wijzen op een in goed Nederlandsch gesteld origineel, en de besproken nederlandsche tekst versterkt deze aanwijzing op verscheiden plaatsen door verrassen-