Het Boek. Serie 2. Jaargang 22
(1933-1934)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 137]
| |
Boekbanden uit MaastrichtBij W.H. James WealeGa naar voetnoot1), in 1894-1898, begint onze kennis van oude boekbanden in de Nederlanden. Al zegt hij ook (Introduction, lxvi) dat hij slechts éen band te zien kreeg, die te Maastricht werd gemaakt, namelijk een met een paneelstempel die voorstelt Sint-Servatius, den schutsheilige van die stadGa naar voetnoot2), hij beschreef toch, onder nr 288, het wrijfsel van den paneelstempel, en onder nr 379 de kleinere stempels van den band van handschrift Add. 24.332 in British Museum, waarvan de Maastrichtsche oorsprong later bleek. Drie-en-twintig jaar later: toen Hulshof en SchretlenGa naar voetnoot3) de banden in de Utrechtsche Universiteits-bibliotheek beschreven, en daaronder een aantal uit Maastricht; sommige hadden die kleinere stempels van Weale's 379. Aan deze Maastrichtsche en aan andere Limburgsche banden hebben Hulshof en Schretlen een overzicht besteed (blz. 12-14), en zes bladzijden reproducties naar wrijfsels van losse stempels. E. Ph. GoldschmidtGa naar voetnoot4) heeft een tweeden Servatiusband bekend gemaakt (nr 88, pl. XXXVII) en Jos. BrassinneGa naar voetnoot5), die Goldschmidt's exemplaar ook reproduceert, de Weale-Taylor'sche verklaringGa naar voetnoot6) van den MA-re-la-stempel besproken (pl. CXV; en Introd., p. 50). Hij had (I, pl. LX) een band beprent met het stadswapen beschreven. | |
[pagina 138]
| |
Wie een centrum van boekbinderij wil kennen doet wel zich niet tevreden te stellen met hetgeen bezoeken in bibliotheken rechts en links hem toevallig hebben opgeleverd aan banden van bedoelden oorsprong. Er is altijd veel kans, dat ondanks de omstandigheden, die tot het verspreiden van boeken hebben geleid, een aantal daarvan zijn gebleven waar ze eerst thuis hoorden of in de naaste buurt. Nergens vindt men zooveel Brugsche banden samen als te Brugge; nergens een zoo leerzaam hoopje Gentsche als te Gent; de enkele Bossche banden bewaard te 's-Hertogenbosch en te Heeswijk lichten beter hun ontstaan toe dan de vele, die gij uit twintig bibliotheken samenleest. Ter plaatse zoeken loont meestal de moeite. Natuurlijk zal het volgen van een spoor ook nuttig zijn. Dat komt toch als methode, als een teruggaan naar de bron, op hetzelfde neer. Het Utrechtsche spoor, het werk van Hulshof en Schretlen, is voor de kennis van de banden uit Maastricht zeer kostbaar geweest. Maar wat Maastricht nog heeft aan eigen banden mocht, naast hetgeen verschillende bibliotheken opleveren, niet ongebruikt blijven. Laat ons uitgaan van de twee Maastrichtsche banden, die Weale heeft beschreven; zij worden elk de kern van een groep: banden met Sint-Servatius-paneelstempels, uit verschillende werkhuizen, en werken van den muziekstempel-binder, den Matias-binder. Bij de Maastrichtsche Broeders van de Derde Orde van Sint-Franciscus en bij de Kruisheeren worden boeken gebonden; wij leeren hun gerief onderscheiden. Met het wapen van Maastricht en dat van Horn samen zijn verschillende banden gemerkt; en uit de herkomst van menig boek kunnen wij soms afleiden, dat het te Maastricht moet gebonden zijn. Archiefonderzoek moet echter onder vele opzichten onze kennis van de Maastrichtsche boekbinderij aanvullen. De 13 vroeger bekend gemaakte Maastrichtsche banden (of al of niet juist hun oorsprong werd aangewezen) werden opgeleverd door 6 bibliotheken: Amsterdam, Universiteits-bibliotheek en verz. Jhr. Six; Utrecht, Universiteits-bibliotheek; Luik, Groot Seminarie; Londen, British Museum en verz. E. Ph. Goldschmidt. De 47 hier voor het eerst te pas gebrachte Maastrichtsche banden zijn verspreid over 16 andere bibliotheken: Maastricht, Stadsbibliotheek en Rijksarchief; Utrecht, Aartsbisschoppelijk Museum; Leiden, Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde; Groningen, Universiteits-bibliotheek; 's-Graven- | |
[pagina 139]
| |
hage, Kon. Bibliotheek; Rotterdam, Stadsbibliotheek; Weert, Minderbroederklooster; Hasselt, Rijksarchief; Rekheim, Minderbroederklooster; Brussel, Kon. Bibliotheek en Museum Bollandianum; Gent, Universiteits-bibliotheek; Heidelberg, Universiteits-bibliotheek; Trier, Stadsbibliotheek; Oxford, Bodleian Library. Maastricht heeft - minstens - acht paneelstempels gebruikt: drie met een voorstelling van Sint-Servatius, een met Sint-Rochus, een met twee dierfiguren in cirkels, een met een dubbele rij dierfiguren, een drieledigen met een zedespreuk als omschrift, en een met de Wapenen Ons Heeren en de namen en zinnebeelden der Evangelisten. Dat de paneelstempel Servatius IV (zie bl. 146) te Maastricht werd gebruikt komt mij, bij het éenig bekende exemplaar, niet waarschijnlijk voor. Ook het paneel met onderschrift respice finem kan voorloopig niet aan die stad worden toegekend. (Zie bl. 178-179). | |
Vier sint-servatius-paneelstempelsWeale's wrijfsel nr. 396, een paneelstempel, 112 × 70 mm., stelt den heilige voor staande onder een boog, terwijl hij een draak vertrapt, dien hij met zijn bisschopsstaf doorsteekt; hij draagt den Sint-Pieterssleutel; een engel aan weerszijden; onderaan, in gothieke minuskelen: Sancte Seruati oꝜGa naar voetnoot1); omschrift: Seruatius seruauit // fidem seruauit plebem domini // seruando et orando // meruit quod credidit // alleluija.. Sporen van spijkerkoppen. Zie pl. 1. De voorstelling van den grooten heilige van Maastricht is traditioneel; zij ontstond uit de legende, zooals ze door hagiograaf, dichter en volksboekmaker werd vastgelegd en verspreid; de bestanddeelen ervan gaan terug tot vroeger beeldwerkGa naar voetnoot2). Het dichtst bij onzen paneelstempel, in zijn eigen tijd, zal staan de hier gere- | |
[pagina 140]
| |
produceerde miniatuurGa naar voetnoot1) (zie pl. 2), f. 161 in het Missale van Sint-Servatiuskerk (zie verder, blz. 154). Konden wij de hand leggen op een exemplaar van die Legende ende Leven van Sinte Servaes, voor welke deken en kapittel van de Maastrichtsche kerk, den 20n Juli 1519, privilege kregen om ze te laten drukkenGa naar voetnoot2), wij zouden er allicht een houtsnede in vinden, die als een geijkt beeld moest doorgaan; maar van dit boek, als het ooit verscheen, werd nog geen exemplaar teruggevonden, zegt mij Mej. M.E. Kronenberg. Er is éen enkel exemplaar bekend van de duytssche ende walssche boekjes in prose ende dichte, tegen welke de heeren hun eigen uitgave wilden stellen omdat die boekjes de geschiedenis vertelden contrarie der waerheitGa naar voetnoot3). Een van die volgens deken en kapittel niet te betrouwen boekjes zal immers geweest zijn het vijftiendeeuwsche xylografisch werk, waarin, bij middel van 24 plaatjes en met de hand daaronder geschreven Fransche teksten, inderdaad in prose en meestal in dichte, het verhaal wordt gedaan van de geboorte, de heilige daden, den tegenslag, de tochten, de mirakelen, den dood en den eeredienst van Sint-Servaas. Het eenige exemplaar is in de Kon. Bibl. te Brussel, hs 18972Ga naar voetnoot4). Een hiëratische voorstelling van den | |
[pagina 141]
| |
heilige, als op onze paneelstempels, zal men in dit prentenboek niet vinden maar straks verleent het ons toch zijn iconografischen bijstand. Het omschrift van den paneelstempel is ontleend, zegt Weale, aan een antiphone van het officie van Sint-Servatius. Aan dezen tekst, met de woordspeling zoo gemakkelijk te onthouden, moet het Maastrichtsche kapittel het belang hebben gehecht van een kort begrip en een geestelijke kern van de legende en misschien de beteekenis van een wijding. Hij staat ook op de Servatius, de groote klok van de Maastrichtsche hoofdkerk, gegoten in 1515 door Willem en Jasper MoerGa naar voetnoot1). Met den paneelstempel Servatius I, waarin sporen van twee, later van vier spijkerkoppen zichtbaar zijn, werden de volgende vijf banden beprent op voor- en achterzijde. 1. - Weale's wrijfsel nr 396 werd genomen ‘from the binding of a manuscript. Six collection, Amsterdam’Ga naar voetnoot2). Het handschrift is een gebedenboek in het Nederlandsch - met Limburgschen | |
[pagina 142]
| |
tongval - waarvan de berekeningen van gulden getal en Zondagsletter uitgaan van het jaar 1515Ga naar voetnoot1). Een reproductie van dezen band bij Brassinne, pl. XXX. 2. - E. Ph. Goldschmidt, nr 88, pl. XXXVII, beschrijft en reproduceert een dergelijken band (die bevat twee Parijzer drukken, 1515 en 1519); het boek heeft toebehoord aan ‘P. Norbertus van Couvoerden’Ga naar voetnoot2) en aan Arnold de Corswarem. J. Brassinne, II, pl. CXV, geeft nog eens dit exemplaarGa naar voetnoot3). 3. - Utrecht, Aartsbisschoppelijk Museum, hs nr 38, met gebeden in het Nederlandsch, geschreven op 333 bladen, papier en perkament, einde 15e eeuw (1a: ‘Hier beghint een schoen devoet gebet totter hoger glorioeser overweerdiger heiliger drivoldicheit....’; bl. 54a: ‘Dit boxken heit den rosegaert pluct daer bloemen op elken dag alstu van bynnen beswaert best du salst daer vrede in vinden’ ....; bl. 177a begint ‘Onser liever vrouwen salter in dietsche’, enz.. De klampen zitten vast aan riempjes van roodgeverfd leder. Zie pl. 1. 4. - Leiden, Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, hs nr 320, een ‘Passie- en gebedenboek met kalender’, geschreven op papier; de Zondagletter- en de guldengetal-cirkels gaan uit van het jaar 1500; op den kalender volgt ‘Van den leven ende liden Christi’; bl. 33: ‘Hier beghint ein wtnemende scoen gebet van der passien Jhesus genoempt Jhesus Rosengaerde. O here Jhesu xps mylde sloeteldrager der verborgenre scatten der onbegripeliker rycheit gods levende wtscolpende fonteyn der godliker ontfermherticheit hoe vere bin Ich metten verlorenen soen....’. In den kalender, in rood, de beide feestdagen en de kerkwijding van S. Servaes. De rug werd vernieuwd maar de band schijnt toch de oorspronkelijke te zijn. 5. - Gent, Universiteits-bibliotheek, res. 1538, Dat cleyne Bonde(l)ken van Myrre (defect); met Contemplationes Idiote in duytsche; Antwerpen, W. Vorsterman, (c. 1535-'36) (Nijhoff-Kronenberg, 1230-'31). De riempjes, waaraan de slothaken zitten, zijn op het achterberd bevestigd met fraai bewerkte klamp- | |
[pagina 143]
| |
jes zooals diegene van nr 3. Sporen van vier spijkerkoppen in den paneelstempel. II. - Van dezen Servatius-stempel bestaat er een variante die even breed is, 70 mm., doch slechts 109 mm. hoog; er is minder afstand tusschen den boog en het hoofd van den heilige; van den staf hangt geen doek neer, de sterren boven de figuur zijn anders geschikt, er staat geen bloem tusschen servati en or(a). Zie pl. 3. Deze Servatius-stempel II staat in het midden van voor- en achterzijde van de zeer groote kalfslederen banden van rekeningen der rentmeesters van Sint-Servatiuskerk te Maastricht, uit de jaren 1591-1614; het Rijksarchief te Maastricht heeft er elf: 1591, 1596, drie registers 1597, 1604-5, twee registers 1608-1609, 1610-11, 1612-13, 1612-14. Het is niet te veronderstellen dat iemand in die late periode, ook niet te Maastricht, een gothieken paneelstempel heeft laten nagraveeren; de plaat, die geprent wordt op de banden van rekeningen gemaakt ten behoeve van het kapittel van Sint-Servatius, moet wel driekwart eeuws ouder zijn. De binder, die voor het kapittel werkte, zal wel altijd een paneelstempel met een voorstelling van Sint-Servatius in zijn werkhuis hebben gehad.
III. - Er bestaat ook een derde paneelstempel met een dergelijke voorstelling van den Maastrichtschen schutsheilige; hij is veel kleiner dan de twee vorige: 73 × 48 mm; het onderschrift met de aanroeping ontbreekt; het omschrift, in gothieke minuskelen, luidt ook: seruatius seruauit fidem // seruauit plebem dni // servando et orando // meruit quod credidit alleluija. Met dezen Servatius III gaat telkens samen een even groote paneelstempel, die Sint-Rochus voorstelt met pelgrimshoed, -staf en -maal en een engel naast zich - voor zooveel nog te zien is van de zeer versleten afdrukken komt het beeld overeen met Weale's R 401; van het onderschrift is nog leesbaar: Sancte roche oꝝ. Deze paneelen staan het eerste op de voor-, het ander op de achterzijde van twee banden:Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 144]
| |
I. - Handschrift, nr 21855 in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel; de Limburgsche, de Maastrichtsche oorsprong is niet te miskennenGa naar voetnoot1). Beide paneelen worden ingesloten door vier afdrukken van het half ruitvormig bladornament, en op elken hoek staat het rond stempeltje met het gepatteerd kruis, die ook voorkomen op banden van de Maastrichtsche Kruisbroeders. (Zie verder, blz. 165 -172 en pl. 11). Van zijne waarde als document heeft deze band zeer weinig ingeboet. Het afgesleten en gebarsten leder van voor- en achterzijde werd op een nieuwen band ingelegd; de voegen werden met een rolornament met bekskens veeleer geaccentueerd dan verdoken; maar de kleinere stempels spreken luide genoegGa naar voetnoot2). De Maastrichtsche Kruisbroeders hebben dus in hunne boekbinderij den Servatius III en een Rochus-paneel, dat overeenkomt met dat van den Gentenaar Petrus Caron, beschreven door Weale, R 401 en 430. En overeenkomt ook met Rochus-paneelen op andere, beslist Gentsche banden; o.m. op Douai, rés. C. 8o. 181, een Aldus-uitgave z.j., een met de W van den Gentschen rubricatorGa naar voetnoot3) geteekend, typisch Gentsch werk (gaaf gebleven kalfsleder, hard en glanzend; dikke perkamenten schutbladen, groene bindsels, vergulde, geciseleerde snede; de ‘Gentsche’ rubricatie ontbreekt, zooals altijd wanneer het boek een Griekschen tekst bevat).
2. - Handschrift Salem. VII. 4. d., in de Universiteits-Biblio- | |
[pagina 145]
| |
theek te Heidelberg, is een gebedenboek, geschreven op perkament, met eenige gebruikelijke Latijnsche en met nog meer Dietsche teksten, sommige vertalingen van de eerste; de korte, Dietsche gebeden bij de getijden zijn berijmd. In de litanie wordt b.v.b. wel Sint-Hubertus maar niet Sint-Lambertus aanroepen, en Sint-Servatius als laatste bij de belijders, Sinte-Begga als laatste bij de maagdenGa naar voetnoot1), alsof zij aan de tamelijk korte lijsten werden toegevoegd. Er is verder niets in het boekje dat bijzonder wijst naar Limburg noch naar KruisbroedersGa naar voetnoot2). Zouden wij, om den band en om den aard van het handschriftje, om Servatius en Begga, niet mogen veronderstellen, dat het behoorde aan Maastrichtsche begijnen? Het boekje draagt sporen van langdurig gebruik; de band is, op de achterzijde vooral, sterk afgesleten; op de voorzijde is het omschrift nog volkomen leesbaar, en dank zij het verschil in tint, door het stempelen teweeggebracht op het leder, is ook de figuur nog duidelijk, al heeft ze geen reliëf.
IV. - Een vierde Sint-Servatius-paneel, dat men niet geneigd, maar haast gedwongen is aan Gent veeleer dan aan Maastricht toe te kennen, werd gebruikt bij het versieren van een band - zie | |
[pagina 146]
| |
pl. 4 - in de Stadsbibliotheek te Doornik (nr 786/5), die twee werken van J. Duns Scotus bevat, beide gedrukt te Lyon, bij Jacobus Myt, in 1520. Het is 72 mm. hoog bij 42 breed. Onder een welfsel staat een rond medaillon en daarin een buste van een gemijterden bisschop; aan weerszijden van het hoofd staat een letter S en knielt een engel: de een biedt den bischopsstaf, de andere den sleutel; onder het borstbeeld ligt horizontaal een kruk; op den staf daarvan bijt een draak, die zijn staart er omheen krult; boven het medaillon, een vogeltje en een groote vijfstralige ster; als zwikvulling dienen bovenaan takken, onderaan een griffoen en een draak. Onder de streep, die de compositie afsluit, in gothieke minuskelen: S seruatius. Naast dit Servatius-IV-paneel staat een Sint-Jan-Baptist predikend, zonder tekst erbij; en een fries bestaande uit vier vakken: griffoen, draak, leeuw, arend, - in alles precies dezelfde twee paneelstempels, die naast het Rochus-paneel staan op het zooeven vermelde Gentsche W-bandje in de stadsbibliotheek te Douai. De band is gemaakt uit donker, hard en glanzend kalfsleder en karton, aan de binnenzijde beplakt met sterk, wit-geel perkament; papieren schutbladen; noch slot noch bindsels. In het boek vindt men geene aanduiding over de vroegste eigenaars; een gedrukt ex-libris, ‘Biblioth. Eccles. Cathed. Torn.’ is uit de 18e eeuw. De paneelstempel Servatius IV stelt niet voor den heilige zelf maar de voornaamste Servatius-heiligdommen, die samen met andere relikwieën om de zeven jaar te Maastricht aan de bedevaarders werden vertoond. Een bedevaart-medaille werd hier nagegraveerd en in een lijstje gezet. In den cirkel wordt voorgesteld het borstbeeld, waarin gebeenten van het hoofd van Sint-Servatius werden bewaard. Een dergelijk metalen borstbeeld werd aan de Maastrichtsche kerk geschonken door hertog Hendrik van Beieren, in 1403 (het hoofd bestaat nog; de afneembare mijter en het borstgedeelte werden vernieuwd in de 16e eeuw). Engelen - die in de legende van den heilige een voorname rol spelen - doen, in plaats van priesters, de ostentie van bisschopsstaf en sleutel, gevonden bij het lichaam van den eersten bisschop van Maastricht toen zijn gebeente voor het eerst werd verheven door den h. Hubertus. Onderaan de buste wordt liggende vertoond de pelgrimsstaf, ‘baculus peregrinationis’, de insgelijks nog bewaarde rieten stok met fraai bewerkte ivoren kruk, de wandelstok van Servatius, het wapen | |
[pagina 147]
| |
waarmee hij den draak versloeg; en de draak, opdat gij de beteekenis van de relikwie wel zoudt vatten, ligt hier verslagen, al bijt hij op de kruk en al heeft hij zijn staart gewrongen om den staf. Over deze verschillende voorwerpen van vereering van Sint-Servatius en over het in 't openbaar vertoonen van de heiligdommen, vindt men uitvoerige berichten in het geïllustreerde werk van Fr. Bock en M. Willemsen. Wij hebben echter twee door deze schrijvers niet gekende bronnen, die nog iets ouder zijn dan onze paneelstempel, namelijk de te Brussel bewaarde xylografische legende met berijmde teksten in handschrift (zie blz. 140) en het blad uit het Beiersch Prentenkabinet te Munchen, bedrukt met de afbeelding en beschrijving van de heiligdommen van Maastricht, Aken en Cornelimunster. Zij lichten ons in over de waarde, die de relikwieën hadden voor de bedevaarders. De Legende geeft bij het plaatje op p. 15, waar de heilige den draak verslaat, deze toelichting: Cy est commant saint servais vint en elsueten [Alsace] ou y avoit ung dragon en une vigne jectant fu et venin lequel destruoit tous gens et bestes et nuls ne le oiso [osoit] tues et le tua saint servais de sa croche. ‘Croche’ is hier niet de bisschopsstaf, ‘crosse’, maar, ook volgens het plaatje, een stok, een pelgrimsstaf, - diegene waarmede de heilige ook een bron het ontspringen. Hij wordt horizontaal aan het volk getoond door een priester, die verschijnt in een open galerij van den kerkgevel; aan weerszijden staan twee andere priesters, die het doek vasthouden, dat uit den hemel daalde toen Servatius stierf; zoo stelt de Legende het voor in beeld en tekst, waar zij, aan het slot, vier plaatjes besteedt aan het plechtige vertoonen van de heiligdommen: la premire monstre que en sera
chest un drappe que dieu envoia
par ses angles quant saint servais trespassa
et un bordon du quel il allat en pilrimage
une fontaine en fist en allant a rome son viage
du mimes bordon un dragon tuwat de fort corage.
Het 22e plaatje van de Legende is het tweede bedrijf van het | |
[pagina 148]
| |
vertoonen der heiligdommen; met andere voorwerpen doen de drie priesters hetzelfde: Apres un drappe rouge aporteis du chieul
et. j. bordon que leveche (l'évêque) saint valentijn
commanda quant il trepassa an la fijn
nullui nelle prist del lauteil nostre damme
si tresdigne ne venist par revelacion del ange
li quel a saint servais fu mijs en commande
Deze ‘bordon’ is dus de bisschopsstaf, door Valentinus, bisschop van Tongeren, pas vóor zijn dood op het altaar in O.L. Vrouwekerk neergelegd met verbod dit zinnebeeld van geestelijke overheid op te nemen voor al wie niet van 's hemels wege daartoe zou gezonden worden; de staf, ten aanzien van het volk vergaderd in de kerk, aan Servatius ter hand gesteld door den engel, die hem naar Tongeren had geleid. De Duitsche beschrijving van de heiligdommen toont bisschopsstaf en kruk samen; vóor de kruk vlucht een draak en ontspringt een bron. Item Sant servois byschoffstab den ym der engel gab in unser frowen kirche zu heyden tongeren do er byschoff gemacht wart Item eyn bilgrim stab do er den lintworm myt töte. ouch machter mit den selben stabe eyn crutz uff der harten erde, und da usz sprang ein schöne brun da er usz trang. In steeds hetzelfde decor gaat het derde bedrijf, voorgesteld door het 23e plaatje, waar getoond worden de wonderbaar bestikte lijkwade van den heilige, en de kelk met de patene die hij gebruikte als hij de Mis opdroeg. Het bijzonderste stuk komt het laatste: het borstbeeld van den heilige, ruim levensgroot, eigenlijk een relikwieschrijn; neemt men den mijter af, dan kan men, door de met glas gedekte kruin, de vereerde overblijfselen zien; dit afnemen gebeurde dan ook bij de vertooning der heiligdommen - al spreekt onze Legende in beeld en dicht daarover niet: er was op dit laatste blaadje nog zóóveel te vertellen; want naast het hoofd van Sint-Servatius toonde men heiligdommen die, om hunne afkomst, tot diepen eerbied dwongen; zoodat dit slotmoment onvergetelijk moest zijn voor de schare toeschouwers en hun voor altijd het besef moest laten van Sint-Servatius' hoogwaardigheid. Het prentje stelt dan voor ditmaal vier priesters, twee die de groote buste houden; de anderen toonend eenerzijds het kruisje, in kristal gevat, dat Sint-Lucas maakte en de h. Moeder Maria | |
[pagina 149]
| |
aan haar hals droeg tot haar hemelvaart; anderzijds een armbeen van Sint-Thomas bewaard in een metalen rechterarm waarvan de hand twee vingers uitstrekt: die vingers waarmede hij Jezus' wonde heeft aangeraakt: Le chieuff de saint servais reverendement
on le monstre la a toutte gent
une crois in cristalle ovreyt et mijs
et est la crois que saint lucas fist
la Virgne le porta entre ses mammelles
le droit bras de saint thomas et autre reliques belles.
De Duitsche beschrijving van de heiligdommen zet, naast een houtsneetje van het borstbeeld: ‘Item also ist sant servois houbt gestalt daz man da zoeugt’ en wijst dan verder op ‘sin kelch unde sin patene do er mit messe hatte’, en op ‘eyn kleyn crutze beschlagen in cristallen das machte sant lucas der evangelist unde was das erste crutz das gemacht wart nach dem crutze unseres herren daz selbe trug unser liebe frowe by iren megtlichen brusten bisz sy zu hiemel fure. Sant thomas rechter arm des heiligen appostelen.’ Wij onthouden daaruit dat de essentieele Servatius-heilig-dommen, die de bedevaarders te zien kregen, waren het ‘hoofd’, de bisschopsstaf, de sleutel en de kruk; die werden ook naast het groote relikwieschrijn in de processie omgedragen, waarin de heele schat van de groote kerk verscheenGa naar voetnoot1). Sint-Servatius draagt een baard: zoo stelt zijn metalen buste hem voor, en zoo de teekening van de buste in de xylografische Legende, in de Duitsche beschrijving der heiligdommen en in het medaillon van onzen paneelstempel. Ik denk dat wij niet meer hoeven te aarzelen om in dit medaillon te herkennen een bedevaart-medaille, zulk eene, waarvan de pelgrims gewijde exemplaren mededroegen. Had de stempelsnijder van den boekbinder opdracht gekregen om een Servatiuspaneel te leveren, hij zou iets geteekend hebben als Servatius I-II-III - dat moet nog in dezen tijd de man doen, die een bidprentje in chromo maakt voor de begankenis te Wemmel bij Brussel, waar Sint-Servatius wordt ‘sedert onheugelijke tijden vereerd, bijzonder tegen de beenderziekten van menschen en dieren’. Maar de stempelsnijder woont niet te Maastricht en | |
[pagina 150]
| |
hij heeft geen santje, geen Leven en Legende waarin de heilige staat afgebeeld; hij heeft alleen wat wel een bedevaarder heeft medegebracht van een ‘Aexsche vaert’ op zijn vromen tocht over Maastricht, een medaille van de Servatius-heiligdommen, die daar te zien waren in dezelfde veertien dagen als te Aken de kleederen van het H. Gezin; en hij trekt zich uit den slag met die bedevaart-medaille eenvoudig over te nemen in zijn paneelstempel: wat ornament erbij en de aanroeping er onder. Juist die aanroeping maakt, in het paneel, de S S overbodig, die in de medaille naast de buste staan. Maar misschien verlangde de binder, die bestelde, een trouwe repliek van de bedevaart-medaille; misschien heeft de graveur ze eenvoudig afgegoten. Bock en Willemsen kennen geen metalen bedevaartplaatje van Sint-ServatiusGa naar voetnoot1). Het Penningkabinet van de Kon. Bibl. te Brussel heeft er een (zie pl. 8Ga naar voetnoot1) dat hier op ware grootte wordt gereproduceerd. Het zeldzame dingetje stelt óók de relikwiebuste voor - al worden haar staf en sleutel meegegeven. Aan het looden plaatje, dat een effen rug heeft, zitten nog de oogjes vast, die toelieten het op hoed of kleed te naaien. En misschien is het de moeite waard te bemerken, dat het den vorm heeft van een ander onder de Maastrichtsche heiligdommen, nl. van een relikwiekoker waarin een bijzonder kostbaar kruis wordt bewaardGa naar voetnoot2). De buste is het teeken waarin de bedevaart naar de Maastrichtsche heiligdommen ook nu nog staat: een ovaal, geelkoperen medailletje, uit de laatste tientallen jaren, heeft op eene zijde het borstbeeld met omschrift ‘H. Servatius, bisschop van Maastricht, b.v.o.’, op de andere de rechtstaande figuur van een bisschop met omschrift: ‘H. Lambertus, bisschop van Maastricht, b.v.o.’ Het borstbeeld van Sint-Servatius wordt ook in relief voorgesteld op de ‘fles van Aken’, een ‘steinen’ kruikGa naar voetnoot3); als op het | |
[pagina 151]
| |
looden bedevaartplaatje worden staf en sleutel door den heilige gedragen; kelk en patene in den achtergrond; onder de buste, het wapen van Maastricht. Aan Servatius' rechterzijde verschijnt Sint-Cornelis, ook in buste; onder hem de hoorn op een schild. Nu gaat het ons opvallen, dat ook in den paneelstempel de vijfstralige ster bij de Servatius-medaille staat; ook op de keerzijde van het origineel? Of het vogeltje, tegenover de ster, gebruikt wordt met eenige andere bedoeling dan die van vulling is niet duidelijk. Naast bedevaartloodjes, waarvan de fraaiste uit veel vroeger tijd zijn, bestaan er ook penningen, medailles, als diegene welke in ons bandpaneel werd ingelascht. Van de Akensche bedevaart is er éen vroeg-zestiendeeuwsche bewaard gebleven, die een treffende overeenkomst heeft met de onze. Zij is even groot, 33 mm. doorm.: een looden schijf, met op eene zijde, het borstbeeld van Karel den Groote, dat, immers, levensgroot, in den kerkschat wordt bewaard; en vóór de buste, aan een stok opgehangen, het voornaamste van de Akensche ‘groote heiligdommen’, het kleed van O.L. Vrouw. Aan weerszijden, een van de luiers van het Kind Jezus, dat waren de koussen van Sint-Jozef, - mede behoorend tot de voornaamste relikwieënGa naar voetnoot1). De heele opstelling heeft groote overeenkomst met onzen Maastrichtschen bedevaartpenning. Maar hoe is een Gentsche boekbinder op het denkbeeld gekomen, zijn werk te versieren met een Servatius? Sint-Servatius is geen onbekende in de devotie in Zuid-Nederland; een dertigtal kerken zijn hem daar toegewijd; hij is de patroon van het Hageland en van Haspegouw; er zijn bedevaarten naar zijn heiligdommen in het Luiksche en in Henegouwen, en in Brabant had reeds die naar Wemmel, pas later die naar Grimbergen, grooten toeloop. Maar dit, en zelfs een populariteit van de ‘Aexsche vaert’ met den gaarne gedanen ‘weg’ naar Maastricht in die eerste helft van de 16e eeuw, kan voor een boekbinder te Gent moeilijk aanleiding zijn geweest om Sint-Servatius een plaats te geven naast Sint-Jan-Baptist in bandversiering. Wij zullen wel blijven raden, tot eens een exemplaar opdaagt | |
[pagina 152]
| |
dat ons het geheim verklapt. Ten slotte kan dit geheim nog elders liggen dan te Gent. Er zijn paneelstempels die men op authentieke Gentsche banden vindt, en toch ook te Antwerpen, Mechelen, Leuven, Keulen - en, wij hebben het nog pas gezien, te Maastricht. Dat de bedevaart-medaille en niet de heilige zelf op banden zou gesteld worden door een Maastrichtenaar, het komt me niet waarschijnlijk voor; maar dat het werd gedaan in de katholieke universiteit, te Leuven, naast materieel dat ook te Gent bestaat - het zou mij niet verwonderen. | |
De muziekstempel-bandenTot nu toe waren er vijf boeken bekend, waarvan de banden - samen acht, want een der werken bestaat uit vier deelen - versierd zijn met een stel kleinere stempels, onder welke de meest opmerkelijke, een ronde, 17 mm. doormeter, voorstelt een schildje met vier notenbalken, en daarop een ut-sleutel en de noten re, la; boven de muziek staan de letters M A en boven het schild een vijfstralig sterretje. (Zie pl. 5). Weale (R 379) heeft het merk gereproduceerd en een hypothetische verklaring ervan gegeven (‘probably for Marela, possibly the original owner's name’); Willem de Vreese vond het op den band van een handschrift dat, naar hij uitmaakte, uit een 19e-eeuwsche Maastrichtsche verzameling kwam (zie blz. 158); en van de boeken, die na 1840 uit Maastricht werden weggehaald en verdeeld onder de voornaamste Hollandsche bibliotheken, belandden vijf banden gemerkt met den muziekstempel in de Universiteits-bibliotheek te Utrecht, zoodat Hulshof en Schretlen nu het merk konden localiseeren met groote zekerheid. De twaalf muziekstempel-banden, die hier worden toegevoegd aan de acht reeds bekende, geven niet de oplossing van het raadseltje. De beide vormen, in welke het voorkomt, verschillen weinig (zie pl. 5, 7, 82) en beteekenen, wat dan ook, hetzelfde. Onder de letters M A worden vier of worden drie notenbalken getrokken; telkens staan, naast een ut-sleutel, de noten re en laGa naar voetnoot1). Of gij dan leest Ma-re-la, ofwel Ma-d-a, een raadsel blijft het. Aan een eigenaarsmerk kan, bij den uiteenloopenden aard van inhoud, be- | |
[pagina 153]
| |
stemming en afkomst van de banden, niet gedacht worden. M A moge beteekenen Matias, of Maastricht - of Maria, of wat anders, al zou het aardig zijn het te weten, de aanwezigheid van het merk heeft voor ons meer belang dan de lezing, die zijn eigenaar eraan gafGa naar voetnoot1). Slechts op zestien van de twintig beschouwde banden staat de muziekstempel; maar hij gaat samen met een voorraad stempels, die niet alle te samen maar in veranderlijke keuze en aantal op de verschillende werken gebruikt worden. Viermaal op twintig is het gebeurd, dat wel de gezellen van den muziekstempel aan de beurt kwamen maar niet hijzelf; die gezellen zijn echter niet minder karakteristiek: twee grootere paneelstempels; een stel van drie namen in gothieke kapitalen op spreukbanden - JHESUS MARIA, MATIAS - en een van twee kleinere, in gothieke, bijzonder stekelige minuskelen - ihesus, maria -; en de vijfstralige ster, die heel het wapen uitmaakt van de stad waar het beeld van Maria Ster der Zee bijzonder wordt vereerdGa naar voetnoot2). De Maastrichtsche muziekstempelbinder had nog meer klein siergerief: een neergezeten heilige in een cirkeltje, een O.L.V. in de zon, een pelikaan en een Lam Gods, een Jhs-monogram, een raap in een ruit en een stel van drie vignetten om ruiten te vullen, en verder wat kleinigheid, die men in elk werkhuis, maar daarom niet met juist denzelfden vorm en grootte, zou vinden: een roos, een lelietje, een adelaartje, een rozetje, en nogal eenige bloempjes en blaadjes en boogjes, die zoo goed te pas komen in de randen en rond de grootere stempels. Wij zeggen ‘de muziekstempel-binder’, wij konden hem ook noemen: de Matias-binder; maar beter konden wij zeggen ‘de muziekstempelbinderij’; want al zouden die verschillende banden verspreid zijn over vijftig jaar, wellicht over een veel kortere | |
[pagina 154]
| |
periode, er is heel wat variatie in het gebruik van de stempels: sommige zijn mettertijd in onbruik geraakt, of 't is een ander man, die aan de werkbank staat. In de vroegste jaren worden de twee paneelstempels gebruikt: de een voor twee banden van handschriftjes, de andere voor een folio-incunabel. De muziekstempel-binder heeft, zou men zeggen, meer genoegen gehad aan ruiten en kleine stempels; hij had anders zijne paneelstempels op menig octavo- of klein-quarto-formaat kunnen te pas brengen; wij zien hem zelfs een breviertje, waarop het Wapenen-ons-Heeren-paneel zoo bijzonder goed had gestaan, toch maar bewerken met veel klein gerief. Het eene paneel van den muziekstempel-binder wordt door Weale beschreven onder nr 288Ga naar voetnoot1). Maak naar deze beschrijving een schets; al zoudt gij er op bedacht zijn, de vermelde dieren van onder naar boven op elkaar te laten volgen, want Weale is gewoon ze te lezen uit de bochten van naar boven groeiende takken, gij zoudt toch moeite hebben om daaruit te herkennen.... het facsimilepaneel, dat K. Ruelens en Ellis Stock in 1879 prentten op de bandjes van hunne fac-simile uitgave van Thomas a Kempis' Imitatio-autograafGa naar voetnoot2). De beste beschrijving is doorgaans minder waard dan een half-geslaagd wrijfsel. Ziet datgene, welk hier wordt gereproduceerd (pl. 5), er niet beter uit, de staat van het bandje heeft er wel schuld aan. Duidelijk genoeg zal het toch zijn. 1. - Dit bandje, naar welk Weale zijne beschrijving heeft gemaakt, bevat Add. Ms. 24.332 in British Museum;Ga naar voetnoot3) dit is ‘Hours of the Virgin in Dutch, c. 1490’; in werkelijkheid getijden | |
[pagina 155]
| |
en gebeden in het Latijn en in het Nederlandsch, geschreven op 487 bladen papier; onder psalmteksten en liturgische gebeden staan Dietsche vertalingen, rood geschreven; het Dietsch is Limburgsch. In den kalender komen o.m. voor, onder de rood geschreven feestdagen: Matias apostel; Servaes b(isschop); Verheffinge S. Servaes; Bartholomeus; Franciscus; Hubertus b(isschop). Franciskaansche feestdagen als die van Bernardino van Sienna, Clara en haar Translatie, Translatie van S. Franciscus, worden in groote zwarte letter geschreven, het feest van Franciscus' kruiswonden rood onderlijnd; ook de Translaties van S. Bartholomeus worden, zoowel als die v. S. Lambrecht, zwart maar groot geschreven. Waarschijnlijk heeft het boekje dus gediend voor de leeken van een Franciskaansch klooster te Maastricht; men denkt natuurlijk aan de Broeders van de Derde OrdeGa naar voetnoot1), wier klooster immers onder de aanroeping stond van Sint-Bartholomeus. Het handschrift is geschonden; sommige weggeknipte bladen werden vervangen door wit papier. Een nieuwe rug, nieuwe schutbladen werden bij die gelegenheid aangebracht; toch kan men vaststellen dat inhoud en band bij elkaar behooren. Weale plaatst zijn wrijfsel nr 288 het vierde bij zijne Nederlandsche en dateert ‘c. 1400.’ Hij heeft geen ongelijk: het type van juist deze bandversiering - twee rijen naar elkander toegewende dierfiguren in cirkels, een slingerende tak als omlijsting, in elke bocht een blad - behoort tot de veertiende eeuw zoowel als tot de vijftiende; en menige paneelstempel is een eeuw en langer gebruikt gebleven; vooral wanneer de binderij in een klooster was kon de metalen plaat onbeperkt dienst doen. Weale's nr 287 beschrijft het paneel gereproduceerd door Hulshof en Schretlen, pl. XXXII, naar handschrift 237 in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht; het is opvallend dat de lijst en de bovenste helft van dezen grooten stempel naar hetzelfde model werden gesneden als het Maastrichtsche paneel. 2. - Veel beter dan het bandje in British Museum is bewaard | |
[pagina 156]
| |
gebleven een gebedenboek in het Nederduitsch geschreven, hs 2017 in de Stadsbibliotheek te Trier (zie pl. 6). Het heeft den paneelstempel en de namen ihesus maria maar niet het muziekmerk. In de randen staat zesmaal een kleine, vijfstralige ster, die men verder op dit soort banden niet meer ontmoet. Zij zal ook wel ‘Maastricht’ beteekenen en de fraaiere, grootere zijn voorafgegaan, die veel meer worden gebruikt. Het boek heeft toebehoord aan de Augustijner Regulieren te Everardsklausen bij Trier, die tusschen 1456 en 1465 bij de Windesheimer congregatie werden aangeslotenGa naar voetnoot1). Banden, in dit klooster gemaaktGa naar voetnoot2), hebben niets gemeen met datgene welk hier wordt gereproduceerd en waarvan het paneel en de kleinere stempels alle op Maastrichtsche banden worden aangetroffen. 3. - De bibliotheek van de P.P. Bollandisten, te Brussel, heeft (Lib. Lit. A. 148) een Breviarium Leodiense, Keulen, Lud. de Renchen, 1488, waarvan het zeer afgesleten bandje beprent is met de kleine naamstempels ihesus en maria, die op de twee voorgaande banden staan; elk bandvlak is verdeeld in ruiten gevuld met stempeltjes, o.m. nrs. 8 en 9 en het klavertje van nr. 3 bij Hulshof-Schretlen, pl. VIII. Over den rug plakt een stuk leder, dat een deel van de bandvlakken bedekt, zoodat niet is uit te maken of misschien ook de muziekstempel er op staat. Bovenaan den kalender vindt men, in een schrift van c. 1700: ‘Bibliothecae R.P. Beggardorum Mosae Traiectensium’. 4. - Stempels nrs 5, 8, 12 en 13 van pl. VIII bij Hulshof-Schretlen worden, samen met de kleine naamstempels en den muziekstempel, gesteld in randen en ruiten van den band van een handschrift bewaard in het Minderbroedersklooster te Rekheim. Het is het 5e deel van een reeks legenden van heiligen, in het Nederlandsch, op perkament en papier geschreven, met 15e eeuwsche hand. (‘Hier beghint dat v. ste stuck vanden legennen ende die .E. is teiken van desen boeck. Ende dese legennen staen daer binnen.’ Daarop volgt de tafel; na ‘Van sinte Johan ewangelist’ en ‘Hoe hi inden olye ghesat waerr’ volgt ‘Van sinter Vaes’ en ‘Van sinte Servaes verheffinghe’ enz.; o.m. ook ‘Van | |
[pagina 157]
| |
sinte Trudonis leeven ende mirakulen’) Ook dit handschrift zou afkomstig zijn van de Begaarden te MaastrichtGa naar voetnoot1). 5. - Muziekstempel en ihesus, maria ziet men in de randen van incunabel nr 10, Alexander Anglicus, Destructiorum vitiorum; Neurenberg, Ant. Koberger, 1496, in de Universiteits-bibliotheek te GroningenGa naar voetnoot2); bovendien loopt een festoen langsheen de randen en in de ruiten van het middenvak staan de groote roos, het arendje, de rozet (Hulshof-Schretlen, pl. VIII, nrs. 3, 4, 7, 8, 13). Het boek heeft toebehoord aan de Begaarden te Maastricht, volgens een aanteekening in schrift uit c. 1700 op f. 1a. 6. - Dezelfde stempels, en bovendien achtmaal op elk plat de ‘Maastreechter staar’ in dezelfde schikking, op den band van een schrijfboek van het Gerdeneren-Ambacht te Maastricht, in het Rijksarchief aldaar. De hoveniers legden dit register aan in 1548. Of zij het toen pas gekocht hadden? Wij weten uit vele voorbeelden dat gebonden registers tientallen jaren lang bewaard konden blijven vóór ze beschreven werden. 7. - Het middenvak is in 12 ruiten verdeeld maar overigens is elk bandvlak beprent met dezelfde verzameling Maastrichtsche stempels, muziekstempel en ster inbegrepen, de naamstempels echter niet; het boek is te Oxford, in Bodley's Library (Douce M M 499) en bevat Martyrilogium Viola Sanctorum, Straatsburg, 1516, en (Arnoldus de Petra), Sermones super dominicam orationem, Rouen, 1512. 8 en 9. - De ihesus- en maria-reepels met den muziekstempel en de ster worden gebruikt in de randen van de bandvlakken van twee registers (Maastricht, Rijksarchief, nr 94 en nr 232), een erfpachtboek van de landcommanderie der Duitsche Orde te Ouden Biezen - bij Tongeren -, begonnen in 1534, en een lijst van de inkomsten van het gasthuis ‘van den Aldenbiessen’ aangelegd in 1546. (De landcommandeur verbleef zoowel te Maastricht als op Ouden Biezen). Het een heeft een klap en sluit met een riem van roodgeverfd wit leder, het ander heeft zeemlederen bindsels. De middenvakken van elk plat zijn verdeeld in ruiten, waarin staan heele en halve ruitvormige bladornamenten (als bij Hulshof-Schretlen, pl. XII, nr 2, 4 en 8). 10. - Ongeveer als op deze registerbanden werden dezelfde | |
[pagina 158]
| |
stempels geschikt op den band van handschrift 545 in de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam, een en ander beschreven in Willem de Vreese's Handschriften van Jan van Ruusbroec's werken, 1898, bl. 389-90. Het boek bevat tractaten en levens van heiligen, afgeschreven in 1481 en in 1498. In de eerste helft van de 19e eeuw hoorde het toe aan H.A. Defresne, kapelaan van O.L. Vrouwekerk te Maastricht. 11. - Een dergelijke band - de muziekstempel staat vier en zesmaal op de platten, maar in de plaats van namen en ster ziet men een fraai gesneden roos en een bloempje - in de Bibliotheek der PP. Bollandisten te Brussel, bevat handschrift nr 494, op papier en perkament, 15e-16e eeuw (‘Hier beghint die Epistele des heiligen Eusebii tot Damasium....’; verder sermoenen enz.). Bovenaan bl. 1a, in een geschrift van c. 1700: ‘Biblioth. R. PP. Beggard. Traject.’ Het is insgelijks afkomstig van kapelaan H. Ant. Defresne, te Maastricht (1841).
Er is een groep muziekstempel-banden, groot formaat, bij welker randversiering de drie namen IHESUS MARIA MATIAS werden gebruikt. 12-13. - Van de exemplaren, die te Utrecht zijn gekomen (nrs E 2o 328, vier deelen, Bonaventura, In libris Sententiarum, Neurenberg, 1491; en nr E 2o 276, Bern. de Busti, Mariale, Straatsburg, 1498) hebben Hulshof en Schretlen, pl. VIII, wrijfsels gereproduceerd. Een der deelen van E 2o 328 is gebonden in prachtig roodbruin geitenleder, hard en glanzend. Een band is gemerkt met den grooteren muziekstempel, (zie onze pl. 82) die tot nu toe niet elders werd aangetroffen. Beide werken zijn afkomstig van de Begaarden te Maastricht. 14. - Het Missale voor Sint-Servatiuskerk te Maastricht, geschreven op perkament, in de 15e eeuw, en bijgewerkt in 1539, heeft het ruitvormig bladornament in de ruiten van het middenvak, dat omlijst wordt met een kantwerk van boogjes en bloempjes; in de randen staan de muziek- en de groote naamstempels en meer andere uit den Maastrichtschen voorraad (o.m. de stempels Hulshof-Schretlen pl. VIII, 1.2.7.10.12 en pl. XII, 1. 2. 3. 4. 6. 8. 11). Zie pl. 7. Aan het groote boek (450 × 320 mm.), hs nr 18125 in de Kon. Bibliotheek, Brussel, zitten sterke klampenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 159]
| |
15. - De muziekstempel-binder heeft nog meer gedaan voor het kapittel van Sint-Servatiuskerk: het register van de cijnzen, die de heeren ontvangen te Coninxhem, ‘renovatum’ 1506, (Rijksarchief, Maastricht) heeft het muziekmerk, de ster en twee van de groote naamstempels - niet MATIAS. Nu volgen twee banden, waarop heerscht MATIAS alleen in de randen van de bandvlakken. 16. - Een van beide bevat hs 895, Universiteitsbibl. te Gent, een Leven van den H. Jozef; pelikaan en Lam Gods vullen, met wat kleingoed, de compartimenten. Op het 1e schutblad: ‘Dit boeck hoert toe den doester van Sinte Luijciendalen gheleghen buijten der goeder stadt van sintrude’Ga naar voetnoot1). 17. - Zesmaal op elk plat staat de MATIAS, samen met andere stempels van den muziekstempel-binder, in de randen van den band van nr 169 D 18, in de Kon. Bibl. te 's-Gravenhage, Petrus de Palude, Scriptum in quartum sententiarum, Venetië 1493, fol. Het middenvak van het achterplat is gevuld met vier afdrukken van een paneelstempel, 67 bij 42 mm.; het centrum van de plaat is een cirkel die het Kruis en de werktuigen van het Lijden bevat; ze zijn, bij gebrek aan plaats, herleid tot enkele; naast het medaillon hebben plaats gevonden de kolom, de doornenkroon en de ladder; erboven staat de Kruistitel: I N // R I, er onder de pelikaan, er omheen de teekens der evangelisten, wier namen, paarsgewijze op een strook, de plaat onder en boven afsluiten: iohānes marcus en lucas matheus (Zie pll. 83 en 9). Wij stellen ons voor dat de binder zijn toevlucht heeft genomen tot den paneelstempel nadat hij het voorplat had bewerkt met vele afdrukken van stempels, waarvan de merkwaardigste een niet vroeger ontmoet eikeblaadje is. (Zie pl. 10). Een zeventiendeeuwsche hand heeft vooraan in het boek geschreven: ‘Bibliothece fratrum Minorum Trudonensium.’ Aan den bovenrand van het achterberd ziet men de sporen van het metalen oog waaraan een keten zat. Ook Limburgsche kloosters hebben dus hunne boeken aan lessenaars vastgelegdGa naar voetnoot2). | |
[pagina 160]
| |
De Kruistitel, die in dezen paneelstempel buiten verhouding groot wordt geteekend, is, samen met de Wapenen Ons Heeren en de symbolen en namen van de vier evangelisten, een zinrijke herinnering aan de Passie; maar ongetwijfeld ook op zichzelf een middel tegen overval van ziekte en schielijke dood - en verder tegen al wat lijden verwekt en sterven naar lichaam en ziel. ‘Seghen die haestighe siecte ende onversienighe doot ende andere onghevallen is seer machtich den tytel ons heeren ihesu christi waermede u teijkenen suit driewerven smergens ende savonts. Inden naem des vaders ende des soens † ende des heiligen geest Amen. Ihesus van nazareth, coninc der ioden, ontfermt u mijnder. Amen.’ (F. 8V in een 15e-eeuwsch handschrift met allerlei gebeden, beginnend: ‘Dit syn seven ghebekens op den pater noster’)Ga naar voetnoot1). Op een band, die aan het Minderbroedersklooster Lichtenberg bij Maastricht heeft toebehoord, vonden Hulshof en Schretlen, pl. VII, een grooten ronden stempel met de Wapenen O.H.
Onder zeventien werken, die werden gebonden in het huis | |
[pagina 161]
| |
met het muziekmerk, hebben er dus zeven aan de Maastrichtsche Begaarden toebehoord, twee aan het kapittel van Sint-Servatius, een aan een Maastrichtsch ambacht, twee aan het rentmeesterschap van de landcommanderij van Ouden Biezen, - dat zijn er twaalf in de stad; een aan de Minderbroeders te Sint-Truiden en een aan het nonnenklooster van Sint-Luciëndaal aldaar; van drie andere zijn geen oudste eigenaars bekend, maar niets staat de mogelijkheid in den weg dat ze van de Begaarden komen. De ex-libris van de Begaarden, die wij te zien krijgen, zijn in een latere hand geschreven; maar dit beteekent waarschijnlijk niets anders dan het regulariseeren van een ouderen toestand: namen van andere, vroegere eigenaars, doorgehaalde of weggeschrapte aanteekeningen zijn er in deze boeken niet. Men kan alleen bevestigen, dat de muziekstempel-binder, die voor Sint-Matias een bijzondere vereering heeft en ook met de ster, het zinnebeeld van de stad, zijne banden teekent, gewerkt heeft voor het Sint-Servatius-kapittel en registers maakte die aan het publiek - het Gerdenerenambacht, den rentmeester van de Duitsche Orde - werden verkocht. Of de man een van de Broeders van Penitentie, de Broeders van de Derde Orde van Sint-Franciscus, de Begaarden was? Vermoedelijk wel; volkomen zeker is het nog niet. Men zou verwachten dat hij, als hij voor zijn klooster bindt, zijn werk zal stempelen met den naam van den beschermheilige van de Maastrichtsche broeders van de Derde Orde, Sint-Bartholomeus, terwijl hij alleen den naam gebruikt van den heilige wien een parochiekerk te Maastricht is toegewijdGa naar voetnoot1). Het klooster van de Broeders van den Derden Regel S. Francisci te Tongeren heeft St. Mathijs tot patroon. Was onze binder misschien daar geprofest en wou hij dit getuigen terwijl hij werkte te MaastrichtGa naar voetnoot2)?.
*** | |
[pagina 162]
| |
In het Minderbroedersklooster te Rekheim, waar een aantal boeken van de Maastrichtsche Begaarden een onderkomen hebben gevondenGa naar voetnoot1), wordt, onder nr A/31, een handschrift bewaard dat het werk van een laat-vijftiendeeuwschen kopiïst zal zijn. Het bevat achttien tractaten (het eerste is Libellus de disciplina claustralium), waaronder eenige die bij de Franciscanen bijzonder in eere worden gehouden, echter ook de twee eerste boeken van de Imitatio; het laatste (bl. 254-302) is een vertaling van Ruusbroec's Twaalf Deugden en sluit aldus: ‘Explicit libellus intimus de quorundam virtutum exercicijs fratris Johannis Ruysbroeck regularis. In domo fratrum 3e regule sancti francisci in traiecto mose per quemdam fratrem scriptus cujus nomen in libro vite inveniatur quod hic reticitur digito dei sit inscriptus etcetera.’ En op bl. 1 staat, in een hand uit de 17e-18e eeuw: ‘Biblioth. R.P. Beggard. Traiect.’ Dit boek heeft voorzeker niet Maastricht verlaten om gebonden te worden en de broeders van de Derde Orde waren al te zeer bedreven in handwerk om daartoe vreemden aan te spreken. De band, van kalfsleder over eiken berden, is voor en achter beprent met een grooten paneelstempel (118 × 70 mm.), dien men drieledig kan noemen, al is hij in vijf vakken verdeeld: eigenlijk werd de teekening van twee gewone paneelstempels, met een fries tusschen beide, gesloten in ééne omlijsting; die beide paneelen bestaan elk uit een dubbele rij dierfiguren - hond, arend, draak - geplaatst in de bochten van een tak met ranken; takken en dieren zijn symmetrisch opgesteld; in de fries ziet men, tusschen gewas, twee viervoeters elkander toegrijnzen. Het omschrift, in gothieke minuskelen, luidt: melius est tacere quam // ut taceat // alium corrigadit ego docio // expecto tempus. Dit boek heeft een koperen slot en is in goeden staat. Een dergelijke band, men mag zeggen een volkomen ongerept stuk, is nr 2.E.1 in de verzameling Erasmiana ter Stadsbibliotheek te Rotterdam. Hij bevat geschriften van Erasmus, uitgegeven te Antwerpen, bij Michiel Hillen, 1522. Op het eerste | |
[pagina 163]
| |
schutblad heeft Cornelius de Kouberghen in 1609 tweemaal zijn naam geschreven. Het boek heeft twee fraaie slotenGa naar voetnoot1). Mogen wij misschien van den ervaren bandenkenner, door wiens zorg de Rotterdamsche verzameling Erasmiana met dit boek werd verrijkt, een mededeeling over den paneelstempel verhopen?
***
De Broeders van de Derde Orde zullen, vóor c. 1490, hunne boeken eenvoudiger hebben gebonden. Eén enkel stempeltje en een strijkijzer van drie filets, dat is al het gerief waarmede een fraaie, zorgvuldig gebouwde band van roodbruin kalfsleder is versierd, die bevat een vijftiendeeuwsch handschrift, Dirk Potter's Blome der doechden, nu nr A/22 in de bibliotheek van de Minderbroeders te Rekheim. Vooraan staat, in een hand van denzelfden tijd: ‘Item dit bueck is gheheiten dat bueck der bloemen toe behoerende den broederen vander derder ordenen sinte francisci binnen der stadt maestriecht wonende in die wytmaker straet.’ De Begaarden gingen daar wonen in 1484. Een nog eenvoudiger band, toch een degelijk en fraai werk, zit om hs 73 H 17 in de Kon. Bibl. te 's-Gravenhage. Boek en band worden beschreven in Dr. W. de Vreese's Handschriften van Jan van Ruusbroec's werken, blz. 224, 227, 257. Inhoud: Ruusbroec's Vanden gheesteliken tabernakele en Vanden xij doochden; geschreven omtrent 1442. Op het oorspronkelijk perkamenten schutblad, werd, in de 15e eeuw, geschreven: ‘Dit boeck hoert toe den broederen van penitencien te maestriecht’; en bl. 205v leest men: ‘Toe behoerende den broederen vander derder orden B. Francisci wonende te Maestrecht.’ Het ex-libris ‘Bibliothecae p: p: beggard. Traject.’ werd c. 1700 op f. 2 geschreven. De bandvlakken zijn versierd met elkander kruisende bundels van drie filets en de breed uiteenstaande lijnen maken goed effect; het boek is voorzien van sloten en beslag: vijf metalen doppen aan weerszijden - en die hebben denzelfden vorm als degene, die de Gentsche binders gewoonlijk gebruiken. Zooiets kan men ook op Keulsche banden waarnemen. De eenvoudigste bandversiering is die van hs 73 H 12 in de | |
[pagina 164]
| |
Kon. Bibl. te 's-Gravenhage (zie nr 781 in Catal. Libri theologici): ruiten getrokken met drie filets. Onderaan bl. 1 leest men: ‘Per me fratrem Johannem de Embrica Anno domini mo cccco lxxixo.’ En op het derde schutblad staat, in een vijftiendeeuwsche hand: ‘Item dit bueck is gheheiten dat leven sinte francisci toebehoerende den broederen vander derder ordenen sinte francisci binnen der stadt maestriecht in die wytmakerstraet.’ Even eenvoudig is de bruin lederen band van een hs van Hendrik Herp's Spieghel der volcomenheitGa naar voetnoot1) in het Minderbroederklooster te Weert, waarin men leest, bl. 137b: ‘Int iaer ons heren mo cccco ende lxvi. op die octave van onser sueter vrouwen visitatie. Ghescreven tot maestriecht int convent der broederen der derden regulen sinte francisci, overmids die hant broeder Jans van Emmerik presbiter. Ende dit boec hoert toe den selven voerseyden broederen.’ Het adres ‘inde witmekerstraet’ staat verder in het boek, en ook ‘Te sinte bartholomeus ons patroens.’ De band beschreven door Hulshof en Schretlen blz. 13, met wrijfsels gereproduceerd pl. VI, is niet met zekerheid als Maastrichtsch werk te herkennen; toen broeder Gerard van Echt, minister van de Maastrichtsche Broeders van de Derde Orde, het boek kocht, was het misschien reeds gebonden. Dezelfde onzekerheid over hs 9 in de Universiteits-bibliotheek te Groningen; de vier gebruikte stempels - een daarvan stelt voor een ruiter met gevelde lans - localiseeren den band nog niet. Wel staat op f. 1 een geschreven ex-libris van de Broeders ‘commorantibus in platea vulgariter dicta die Witmekerstraet’ maar ook een aanteekening volgens welke het boek werd aangeschaft door broeder Adam, minister van het Sint-Bartholomeusklooster van de Maastrichtsche Broeders; en verder het Begaarden-ex-libris van een latere hand.Ga naar voetnoot2) | |
Banden van de kruisbroedersIn de voornaamste kloosters van Kruisbroeders zijn er boekbinders geweest; zoo te Doornik, te Namen, te Hoei, te MaastrichtGa naar voetnoot3) en te Keulen. | |
[pagina 165]
| |
Het gepatteerde kruis, dat deze kloosterlingen naaien op hun kleed en beitelen boven hunne deur, wordt in de Nederlanden gestempeld op hunne boekbanden: te Doornik en te Maastricht wordt het teeken in een rond of een rechthoekig stempeltje gesneden, te Namen tot een klein super-ex-libris vereenigd met elementair voorgestelde Wapenen ons Heeren en een tekst; soms wordt over het gepatteerd kruis heen nog een ander teeken geplaatst, dat dan nader het klooster, misschien den binder zelf, moet aanduiden. De Kruisbroeders te Hoei, van wie de andere kloosters van hunne orde in de Nederlanden zijn uitgegaan, zouden, onder hun vele stempels, niet hun ordekruis gehad hebben. Die van Keulen ook niet, maar zij stempelden, vroeg in de 15e eeuw, den naam van hun klooster met afzonderlijke kapitalen voluit op hun werk en wat later hadden zij een fraai paneel, dat voorstelt Jezus aan het Kruis, met Maria en Johannes - dat is ook, zonder de teekens der vier Evangelisten, het zegel van den Magister-generaal der orde, Hendrik van Nyemegen, in 1439. Het kruisje in een cirkel (10 mm. doorm.) van de Maastrichtsche Kruisbroeders hebben wij gezien op den Servatius III-Rochusband (blz. 144); kwam het voor op een werk waarvan de oorsprong door niets anders wordt aangeduid, wij konden meenen dat het een eigenaarsmerk is, een super-ex-libris dat op al de banden van de kloosterbibliotheek werd gedrukt, waar vandaan die ook mochten gekomen zijn. Maar het bedoelde handschrift is immers zelf zoo duidelijk Kruisbroedersch en Maastrichtsch dat er geen twijfel bestaat over den oorsprong van den band en over | |
[pagina 166]
| |
de beteekenis van het kruismerk: het is een stempel van de kloosterbinderij. Het lijkt haast overdaad, als dit eenvoudig ordekruisje geprent wordt naast een merk (doorm. 16 mm.) dat meer in het bijzonder het Maastrichtsche klooster moet aanduiden: een engel, met opengespreide vleugelen, houdt vóor zich een schild met het gepatteerde kruis. Die beide merken, elk tot zes, tot achtmaal toe en meer geprent op ieder vlak, komen samen voor op banden van registers uit het kloosterarchief zelf, op dien van een geschreven Missale Traiectense Cruciferorum en op die van registers uit de archieven van stad en Sint-Servaaskapittel. Het is dus volkomen zeker dat de engel met het kruisschild en het afzonderlijk kruismerk stempels zijn van de Maastrichtsche Kruisbroeders. Ik wil dit maar met zooveel woorden vaststellen omdat men pas gemeend heeft, den engel te mogen toewijzen aan Hoei. Een engel, die een wapenschild vóor zich houdt, wordt ook door de gemeente Maastricht gebruikt; en op het vroegste zegel met deze voorstelling, een ‘cleynen siegel’ uit 1535, ‘ziet men een engel, naar het schijnt, in zittende houding, met uitgespreide vleugels, die een wapenschild, beladen met een vijfpuntige ster, het schild schuinsrechts geplaatst, van achteren vasthoudt..’Ga naar voetnoot1). Die ‘zittende houding’ zal wel goed gezien zijn; onze Kruisbroeders ook laten den engel, die hun eigen schild vasthoudt, knielen. Hun merk, hetzelfde als dat van de stad, met hun kruis in plaats van de ster, zegt inderdaad zeer duidelijk dat het behoort aan hun klooster te Maastricht. Dat een van beide merken toch overbodig was, is den Kruisbroeder-boekbinder ook wel eens opgevallen; dan gaf hij de voorkeur aan den engel-stempel, dien van het huis zelf. Eén boek, op den band van hetwelk deze stempel 33 maal staat, getuigt in een aanteekening op het titelblad, dat de prior van de Maastrichtsche Kruisheeren het kocht, pas verschenen en nog niet gebonden, voor 30 stuiver brabantsch. De binderij heeft in het tweede kwartaal van de 16e eeuw gewerktGa naar voetnoot2). | |
[pagina 167]
| |
Evenals de muziekstempelbinder hadden de Kruisbroeders kliënten in de stad en op den buiten, bij kerkelijke en wereldlijke | |
[pagina 168]
| |
overheden. Wie zich de moeite wil getroosten, de rekeningen van den prior en van den procurator, in het Rijksarchief bewaard, te | |
[pagina 169]
| |
lezen, zal vermoedelijk, in ontvangsten en in uitgaven, sporen vinden van de bedrijvigheid van de Kruisbroeders-binderij. | |
[pagina 170]
| |
Ziehier de acht banden, die dit alles getuigen: 1. - Maastricht, Stadsbibliotheek, nr 699, Novus orbis regionum, Bazel, 1532. Ruitvormig bloemornament met de daarbij behoorende halve stukken; in de omlijsting, 17 maal op de voorzijde, 16 maal op de achterzijde, de engel-stempel. Dikke eiken berden; het voorberd aan de binnenzijde beplakt met een stuk perkament gesneden uit een acte, waarin vermeld worden o.a., iemand die was ‘.... inder tijt stathelder der manschappe ind leenghueden tot steeyn....’ en ook ‘broeder wouther van herentals alster tyt prior van.... ind doester vanden Cruysbroederen gelegen bennen den mueren der stat van triecht....’ Op het titelblad, in groot schrift: ‘Ad usum fratris Ioannis Proenen prioris conventus Traiectensis ordinis fratrum vivifice Crucis, emptus per eundem non compactus 30 st. brabantie anno Christi 1532 in Julio’Ga naar voetnoot1). 2. - Brussel, bibl. der PP. Bollandisten, ‘Museum Bollandianum’, hs nr 617, Missale Traiectense Cruciferorum, geschreven in de 16e eeuw, op papier, canon op perkament. Fraaie, goed bewaarde band; middenveld: ruiten met bladornament als op nr 1; in de omlijsting, voor en achter, 8 maal de engel met het kruisschild, 8 maal het gepatteerd kruis. Het eerste oude schutblad plakt nu tegen het berd; daarop stond een aanteekening die in de 19e eeuw op het verso werd overgeschreven: ‘Liber communis fratrum cruciferorum oppidi Traiectensis ad ripam Mosae.’ | |
[pagina 171]
| |
Lederen snoeren; éen van de klavieren bestaat nog: een dikke roode knoop aan het Credo. Zie pl. 11. 3.- Maastricht, Rijksarchief; archief van de Kruisheeren te Maastricht; uitgaven van den procurator Servatius Heinsberg en zijn opvolgers, 1550-1571. Engelstempel, kruismerk, rozetje; ruitvormig bladornament met de daarbij behoorende halve stukken. 4.- Dezelfde verzameling, Ontvangsten van den prior, III, 1581-1593. De band is als de vorige. Vermoedelijk een register dat 25 of 30 jaar lang ongebruikt - en onverkocht - was gebleven in den voorraad bureaugerief van het klooster! 5.- Dezelfde verzameling, Laaggerecht der stad Maastricht, register nr 4, begonnen 1542. Dezelfde stempels als op de voorgaande nummers; het kruismerk staat enkele keeren in de ruiten bij het bladornament; de Kruisbroeders-engel 16 maal in de omlijsting. 6.- Dezelfde verzameling, Archief van het kapittel van Sint-Servatiuskerk te Maastricht; V 4.6, cijnsboek van Coninxhem, begonnen 1553. Registerband met klap, versierd als de voorgaande nrs: engel, bladornament, rozet; het kruismerk is echter weggebleven. 7.- Dezelfde verzameling, hetzelfde archief, cijnzen te Sichen toebehoorende aan het kapittel van Sint-Servatiuskerk te Maastricht; begonnen 1552. Zelfde band als nr 6, echter met het kruismerk. 8.- Hasselt, Rijksarchief, Acten van ‘Scholtet ende schepenen der banck van Zuetendael’, 1545-1562. Versiering en stempel als op nr 7. Voor Zuetendaal is Maastricht, op eenige Km. afstand, toch ‘de stad’, waar een flink gebonden register moet gekocht worden; en de binderij van de Kruisbroeders heeft er blijkbaar in voorraad. 9-12. - In Reliure Mosane t. II heeft J. Brassinne vier banden gereproduceerd, pll. XCVI, XCVII, XCVIII en XCIX, die hij heeft toegeschreven aan de Kruisbroeders te Hoei, op gezag van een aanteekening in het eerste van de vier boeken, een Biblia, Keulen, 1541, thans bewaard in het Groot Seminarie te Luik. Uit de aanteekening blijkt dat het boek toebehoorde aan de Kruisbroeders te Hoei en voor een gouden schild werd aangekocht door broeder Teodoricus van UbachGa naar voetnoot1). Het heeft den schijn alsof | |
[pagina 172]
| |
de aanteekening bestemd was om Hoei voor altijd te beschermen tegen de mogelijkheid dat een boek, waarvan de band zoo duidelijk zijne Maastrichtsche afkomst aanwees, als onrechtmatig bezit zou worden beschouwd. Van dezen band, zeer duidelijk gestempeld, werd een gedeelte gereproduceerd in La Reliure Mosane, t. I, pl. XXI, maar, zegt de schrijver nu (t. II, p. 36): ‘Lorsque j'ai publié jadis cette reliure, j'ignorais sa provenance.’ De stempels zijn niets anders dan de engel, en - 20 maal op elk vlak - het bladornament van de Maastrichtsche Kruisbroeders. Diezelfde stempels, met het ons bekende rozetje van hetzelfde klooster, staan op den band van Brassinne's pl. XCVII; hij kent het uit Weale & Taylor, Early stamped Bookbindings in British Museum, nr 373; de band bevat Joh. Beets, Commentum, Leuven, 1486 [Campbell nr 260]. Weale en Taylor hadden echter geen andere banden met den Kruisbroeders-engel en geen aanleiding om in hun nr 373 Maastrichtsch werk te zien. Twee banden (Brassinne pll. XCVIII en XCIX), in de bibliotheek van het Groot-Seminarie te Luik - een Keulsche druk 1533, een Antwerpsche 1519 - zijn alleen versierd met het bladornament van de Kruisbroeders te Maastricht; maar nu hij meende bij pl. XCVI voor een band uit Hoei te staan moest Brassinne ook deze twee wel aan Hoei toeschrijven. Er is wel geen groot wonder aan, dat de Kruisbroeders uit Hoei een der hunnen zenden tot de medebroeders te Maastricht om gebonden boeken te koopen. Die van Hoei schaften zich ook wel boeken aan, die te Tongeren werden gebonden. | |
Banden met de wapens van Maastricht en van HornIs een band gemerkt met de ster van Maastricht in een schildGa naar voetnoot1), dan zullen wij aan zijn oorsprong evenmin twijfelen als bij banden waarop wij het stadswapen zien van Antwerpen, Amsterdam, Gent of Keulen. Telkens gaat het ster-schild samen met een ander, waarin drie horens staan. Drie horens van | |
[pagina 173]
| |
keel met beslag van zilver op een veld van goud, dat is het wapen van het graafschap Horn, Heurn, HoorneGa naar voetnoot1). (Of het ook belang heeft dat de horens blazen naar de - heraldische - linkerzijde, andersom dan Horn ze plaatst? Het kan een fout zijn van den stempelsnijder, die, als goudsmid, niet gewoon is een spiegelbeeld te leveren). Het past wel bij het stadswapen, in den tijd waaruit de vier banden zijn die de beide merken dragen: dan is de man, dien het aanduidt, Jan van Horn, bisschop van Luik in 1484-1505; hij oefent wereldlijk gezag uit ook te Maastricht; op het Vrijthof kijkt hij naar 't onthoofden van zijn vriend-vijand; in deze stad neemt hij zijn toevlucht zoo dikwijls hij het in den zetel van zijn bisdom te kwaad krijgt; hij sterft er. Stichtte zijn vader, Jacob van Horn, het Minderbroedersklooster te Weert, de bisschop is de beschermer van het Observanten-Minderbroedersklooster van de Genade Gods geheeten Lichtenberg, op den Sint-Pietersberg bij Maastricht; dáár wordt zijn lijk naartoe gebracht, - als de bisschoppen van Luik te Maastricht waren verbleven zij op de Biezen, commanderij van de Duitsche Orde - en zijne uitvaart gehouden. Op een pijler van Sint-Mathiaskerk, herbouwd onder zijne regeering en met een toelage van hem, staat zijn wapen; op andere pijlers de ster van MaastrichtGa naar voetnoot2) Als ‘reliure aux armes de la ville de Maestricht’ heeft Brassinne, pl. LX, den band gereproduceerd en beschreven van een Bazelschen druk uit 1481, die, laat in de 16e eeuw, aan een deken van de Luiksche kathedraal toehoorde en nu aan de Universiteitsbibliotheek; behalve de beide wapens vindt men in de ruiten, waarin het bandvlak is verdeeld, ook een rechthoekig ornament dat er uit ziet als een plant met loof en een kroon erboven. Op twee andere banden staan dezelfde drie figuren: de wapens van Maastricht en van Horn en de rechthoek met een plant erin; het ster-schild zal met denzelfden stempel geprent zijn, maar voor het schild van Horn werd een ander stempeltje gebruikt en het loovertje is ook niet heelemaal hetzelfde. Misschien zijn we met deze twee banden in een ander Maastrichtsch werkhuis, | |
[pagina 174]
| |
dat echter dezelfde traditie heeft als datgene waaruit het Luiksche exemplaar komt; en waarschijnlijk al iets vroeger bestaat. De eene is, in de Kon. Bibliotheek te 's-Gravenhage, nr 169 B 36, Durandus, Rationale (Keulen, c. 1475), zonder aanwijzing van vroegere eigenaars - de oude schutbladen ontbreken - maar in 1840 meegekomen met de zending boeken uit Maastricht. De andere, in het Minderbroedersklooster te Rekheim - Jac. de Voragine, Sermones de tempore, z.p.n.j. - laat nog amper lezen, zoo zwaar doorgehaald is de aanteekening op het eerste schutblad: ‘Iste liber.... fratrum....’; hij behoort bij de boeken, die door een van de laatste Maastrichtsche Begaarden in de 19e eeuw aan Rekheim werden geschonken. Een vierde Maastricht-Horn-band (zie pl. 12) is wel gemerkt met hetzelfde Horn-stempeltje dat op de twee vorige staat maar nu is het de stadsstempel, die een eenigszins ander fatsoen heeft: de ster is onregelmatig en vult niet meer het schild, dat ook geen parelrandje meer heeft; en een nieuwe stempel is uit den hoek gekomen: een hazewind die een haasje nazit. Deze ‘slappe’ registerband, die sluit met riem en lus op de voorzijde, is voortreffelijk bewaard gebleven; hij bevat ‘Rolle en Voortgeding’ van de schepenbank van Eysden, 1485-1494 (Rijksarchief te Maastricht, verz. Land van Valkenburg). Eysden zal dit register gekocht hebben te Maastricht, bij een binder, een boek- en papierhandelaar of een meerssenier, die uit gildeplicht of om indruk op de kliënteel te maken overheidsteekens op zijn banden prent. Den jacht-stempel ziet men ook op den band van handschrift 78 D 44 in de Kon. Bibliotheek te 's-Gravenhage, een Missale uit de 15e eeuw, met Maastrichtschen kalender, dat heeft toebehoord aan het kapittel van Sint-Servatius (Zie Catal. Libri. theol., nr 80).
***
Er zijn banden met het wapen van Horn - ditmaal blazen de drie jachthorens behoorlijk naar de heraldische rechterzijde - die geen merk van Maastricht hebben doch alleen hunne betrekking met het graafschap Horn willen bevestigen. Hulshof en Schretlen (pl. V nrs 1-7 en 9) en ook Brassinne (pl. LXIII) hebben er elk een beschreven maar geen van beide boeken geeft duidelijk zijn afkomst te kennen. Het Utrechtsche exemplaar (F 2o 306, Speculum exemplorum, | |
[pagina 175]
| |
Hagenaw, 1507, met Rob. Caracciolus de Licio, Sermones, Straatsburg, 1490) en nog een handschrift uit de 15e eeuw, Conr. de Saxonia, Speculum B. Virginis Mariae, heeft, naast de teekens der Evangelisten, een kleine O.L. Vrouw in de Zon en een raap met loof in een ruit, hetzelfde sterretje en hetzelfde Hornschildje als nr 150 F 44 in de Kon. Bibl. de 's-Gravenhage, een Breviarium, Antwerpen, G. Leeu, 1488 waarin wel geen ex-libris geschreven staat maar waarvan de afkomst toch duidelijk genoeg is. Kalender en brevier werden in robrik bijgewerkt; en waar b.v., in November, het feest Elisabeth vidue gedrukt staat, werd daarbij rood geschreven: ‘Elizabeth vidue patrone nrē solēpne fest’.’ Sinte-Elizabethsdal onder Nunhem in het graafschap Horn is immers het klooster gesticht in de 13e eeuw door Dirk, graaf van Horn, en in 1435 ingericht als Augustijner priorij aangesloten bij WindesheimGa naar voetnoot1). De kloosterkerk heeft Sint-Servatius tot patroon; en in den kalender van 150 F44 is, op zijn plaats in Mei, het feest van Sint-Servatius in het rood bijgeschreven. Dit soort domaniaal klooster kon gevoeglijk het wapen van het kleine graafschap aannemen, waarin het toch een voorname rol speelde; in de Staten van het land van Horn telde de geestelijkheid, naast ridderschap en schepenbanken, twee leden, namelijk den prior van Sint-Elizabethsdal en den proost van Keizersbosch, een andere stichting van de graven van HornGa naar voetnoot2). Uit Sint-Elizabethsdal komt dan ongetwijfeld ook het boekje dat als ‘reliure aux armes de la famille de Hornes’ wordt gereproduceerd door Brassinne, pl. LXIII: een Latijnsch gebedenboek op perkament in handschrift uit de 15e eeuw, gemerkt ‘Septemfontes’, in de Luiksche Universiteitsbibliotheek gekomen met het legaat Wittert. Op den band staan o.m. hetzelfde Horn-wapen en hetzelfde zesstralige sterretje als op de twee zooeven besproken exemplaren uit Utrecht en den Haag. Ongewoon fraai zijn de klampen, die zich uitspreiden in twee takken met bladeren. Tusschen Windesheimer kloosters komen en gaan de broeders, en met hen de boeken voor eigen gebruik; niets is natuurlijker dan | |
[pagina 176]
| |
dat een gebedenboek van Sint-Elizabethsdal in Horn verhuize naar Zevenborren in het Zoniënbosch in Brabant. Een veel grooter Horn-wapen, met grilligen vorm voor het schild, is geprent op den band van Dat Nyeuwe Testament, Antwerpen, H. Peetersen van Middelburch (1541), in de bibliotheek van de abdij van Averbode; Brassinne, die zijne reproductie LXIV, ‘reliure aux armes de la famille de Hornes’ aan het stuk besteedt, meent dat het boek afkomstig is uit Keizersbosch, welk Premonstratenser vrouwenklooster afhankelijk is van Averbode. Het wapen staat in een lijst geprent bij middel van een rolornament gemerkt A 4o H. Dit rolornament vind ik terug op den band van hs nr 30 in de stadsbibliotheek te Maastricht (‘Hier begynnen die missen ende vesperen van sommyge heylige dagen overgeset wtten latyn in duytschen’; bij het einde: ‘Dit boeck is geschreven int iaer ons heeren M ccccc ende lxxxj.’ Ook dit boek kunnen wij aan de nonnen van Keizersbosch toekennen, al zal het niet in 1795 van daar naar Maastricht zijn gekomen: slechts een landkaart had het klooster, geen boeken, werd den Franschen commissaris berichtGa naar voetnoot1). Wij onderscheiden dus twee soorten banden met het wapen van Horn: Maastrichtsche en Hornsche.
***
Buiten de groepen, die wij tot nu toe hebben beschouwd, staan eenige afzonderlijke banden. Hs 132 G 35 in de Kon. Bibl. te 's-Gravenhage, Statuta et ordinationes fraternitatis sacerdotum ecclesie S. Servatii Traiectensis Leodiensis diocesis, geschreven c. 1450 (zie Catal. Libri theol., nr 903) is nog gebonden in den trant van de 14e eeuw: tusschen dikke eiken berden, even groot als de bladen, het buitenvlak bij de randen plots afgerond; de versiering bestaat uit rijen dicht bij elkaar maar elk in een afgeschreven vierkantje geplaatste afdrukken - honderd en vijf op elk bandvlak - van slechts twee kleine, vierkante stempels, een O.L. Vrouw in een nis en een viervoeter met een bloem; het leder is tamelijk afgesleten maar toch zou men zeggen dat van eerstaf de stempels niet meer duidelijk waren, dat ze reeds sleet vertoonden. De zorg, waarmede de vierkanten werden geteekend en de stempels ingeprent, verleent echter een waardigheid aan dezen vroegen band. | |
[pagina 177]
| |
Een getijdenboek (Brussel, boekhandel Moorthamers, 1932) in de 16e eeuw geschreven, in Limburgschen tongval, met een kalender waarin Servatius in rood is aangeteekend en Lambertus in zwart, en dat dus vermoedelijk te Maastricht - of in Sint-Elizabetsdal in Horn - zijn oorsprong heeft, is gebonden in karton overtrokken met kalfsleder; elk plat is tweemaal beprent met een paneel, 39 × 50 mm.: een middenvak bevat twee cirkels; in den eenen treedt een griffoen toe naar een os in den anderen; omlijsting van slingerende wijngaardtakken Dit paneeltje is een spiegelbeeld van datgene welk het klooster te Groenendaal in Zoniënbosch gebruikt tot versiering van zijn kleinere bandenGa naar voetnoot1). Er zijn twee kleinere Sint-Servatius-stempels, een vierkante en een ronde, op banden beschreven door J. Brassinne: pl. XXIX - een handschrift dat heeft toebehoord aan een deken van Sint-Servatiuskerk te Maastricht, in het midden van de 15e eeuw - en pl. CXIII - een Bazelschen druk, 1532, die uit Luiksche nalatenschap kwam bij de Kruisheeren te Luik. De schrijver van La Reliure mosane kent dezen laatsten band toe aan de Luiksche Jeronimieten; waarom, dat zie ik niet in. Bij de Minderbroeders te Rekheim (A 11, Jac. de Voragine, Hystoria longobardica cum legendis sanctorum, Keulen, Conr. Winters van Homberch, 1481) is er een band die met zeven verschillende stempels is beprent; een daarvan, een ronde, d. 18 mm., is een Sint-Servatius; een ander, niet grooter dan d. 5 mm., een vijfstralig sterretje. Heeft een van de Maastrichtsche Minderbroederskloosters een binderij gehad? Hulshof en Schretlen, pl. VII, hebben een aantal wrijfsels medegedeeld, die acht boeken uit de bibliotheek van Lichtenberg en een uit die van het klooster in de stad hun opleverden. Het zullen wel Maastrichtsche stempels zijn maar in zijne verscheidenheid geeft de voorraad niet de overtuiging, dat een zelfde kloosterbinderij ze gebruikt. ‘Pro libraria fratrum minorum de observancia montis gratia Dei extra traiectum super masam’; aan de ‘Slavanten’ van Lichtenberg dus, had Stephanus, ‘pastor in loendenaken et in petersem’ een boek nagelaten, waarvan de band, ledig op het eerste schutblad na, bewaard wordt in het Museum Meermanno-Westreenianum te 's-Gravenhage. Hij is merkwaardig om zijn fraai | |
[pagina 178]
| |
gedreven en gegraveerd beslag en om den ronden stempel, die in de ruiten van het bandvlak met een rozet alterneert: op een regenboog, in een sterrenhemel, zit Christus met uitgespreiden mantel en houdt een zwaard in de rechterhand; op de randen van het bandvlak liggen boogjes en bloempjes, die men in de streek wel meer aantreft. Aan den inventaris van Maastricht zullen wij dezen band misschien niet mogen toevoegen: het achterberd is aan de binnenzijde beplakt met een stuk perkament uit een 15e-eeuwsche acte, waarin spraak is van een inwoner van de ‘villa de opghelabeek comitatus lossensis’ en van de schepenen ‘ville de petersheim’. Misschien staan wij hier voor werk van een binderij uit de buurt ten westen van Maastricht. De Minderbroeders op Lichtenberg hadden een tweeden band met den regenboog-stempel, inc. 522 in de Universiteits-bibliotheek te Groningen, dln. III en IV en Tabula van een Bonaventura, Neurenberg, Ant. Koberger, z.j.Ga naar voetnoot1); maar dln. I en II, waarin toch de 16e-eeuwsche aanteekening staat ‘Est bibliothecae ff: Minorum montis lucis’ zitten in een heel anderen ouden band. Het paneel met respice finem als onderschrift (zie onze pl. 13, waar de stempel zelf en een gipsen afgietsel worden gezien; reproductie naar een afdruk in inkt van de oppervlakte, bij Brassinne, XXIX) zijn wij niet dadelijk bereid aan een Maastrichtschen boekbinder toe te kennen; de koperen stempel werd te Maastricht ‘gevonden’, al wordt niet gezegd in welke omstandigheden; het stuk is sedert 1889, door toedoen van Weale, in Victoria and Albert Museum te South Kensington (niet in British Museum). Wij zullen de aanduiding van de vindplaats niet versmaden: er is voorzeker kans dat het voorwerp ter plaatse is gebleven of uit de buurt is gekomen; het vertoont gelijkenis met het Maastrichtsche paneel dat de Wapenen Ons Heeren voorsteltGa naar voetnoot2). Het heeft gediend voor zes banden, twee daarvan vermeld door Weale, bij zijn beschrijving nr 299. | |
[pagina 179]
| |
Hs 32 in het Aartsbisschoppelijk Museum, een getijdenboek op perkament, geschreven in het Nederlandsch, met Utrechtschen kalender, zit in een gaaf bewaarden band van roodbruin geitenleder over houten berden, met klampen. Er is geen aanteekening, die de afkomst van het boek aanwijst. Op voor- en achterzijde werd het paneel (74 × 57 mm.) geprent, dat vier cirkels bevat, twee grootere, met een klimmenden leeuw en met een pelikaan er in, als beeldenaars van een muntstuk, en twee kleinere, met Godslam en arend; in de zwikken, twee draken en twee reigers; in plaats van een omlijsting is er bovenaan een strook met ihesus: maria, onderaan eene met respice finem. Wat overschiet van het bandvlak is verdeeld in rechthoeken; in elken staan eenige zeer kleine stempels, waarvan twee op zichzelf en waarvan ook de groepeering karakteristiek zijn: een rozetje, vier kleinere daaromheen in een kruis, een boogje van een kwart cirkel tusschen die vier en nog een beukenblaadje in elken hoek. Zoo dikwijls wordt deze groepeering van vier stempeltjes, met lichte varianten, gevonden op Hollandsche banden, die telkens handschriften bevatten, doorgaans getijden met Utrechtschen kalender, en telkens beprent zijn met Hollandsche paneelen - het Lam Gods met de symbolen der Evangelisten en een omschrift in het Nederlandsch; Salvator Mundi; O.L. Vrouw in een kapel; Pelikaan, enz. - dat men het oorspronkelijke respice finem-paneel moet beschouwen als gekomen uit Holland. Vermoedelijk werd het eerst te Utrecht gebruikt, maar dat kunnen wij hier niet onderzoeken. Het paneel staat op vijf andere banden van handschriften: in een private verzameling, vroeger in de verz. Alberdingk-Thym; in de verzameling Jhr. J. Six (veiling Amsterdam 1928), nr 7; in de bibliotheek der PP. Capucijnen te Velp; in Emmanuelshuizen te Zwolle; en in de Staatsbibliotheek te DonaueschingenGa naar voetnoot1). Het zou de moeite loonen na te zien voor welke banden de Maastrichtsche matrijs en voor welke de origineele werden gebruikt.
***
Dertigduizend boeken uit de pas vroeger geplunderde Limburgsche kloosters, uit die van Maastricht vooral, werden in 1801 bij | |
[pagina 180]
| |
pakken verkocht door onkundige ambtenaren van de Fransche overweldigersGa naar voetnoot1); een gemiddelden prijs van acht centiem per stuk brachten ze op; de meeste dienden voor scheurpapier; oude banden bij hoopen moeten toen vernietigd zijn. Uit de weinige die overblijven kunnen we een af en toe duidelijk maar nog zeer onvolledig beeld ontwaren van het aandeel dat het geestelijk, misschien ook het wereldlijk Maastricht heeft gehad in het boekbindersbedrijf in de Nederlanden. Het beeld heeft behoefte aan aanvulling en scherper omlijning, want naast de Begaarden en de latere Kruisbroeders blijven, bij hun vele werken, toch in het halfduister de Servatius- en de muziekstempel-Matiasbinders, en in het duister heelemaal zij die in 1450-1550 voor kapittelheeren, broederschappen, administraties en kopiïsten werken: wij kunnen zelfs niet onderscheiden of zij kloosterlingen of gildebroeders-ambachtslieden zijn. Verdere jacht op banden en archiefonderzoek moeten ons meer licht bezorgen.
Prosper Verheyden. |
|