wing der verschillende exemplaren maakt echter deze veronderstelling onmogelijk. Men behoeft nog niet zoo heel veel prenten gezien te hebben, om op grond van de scherpte van den afdruk enz. te verklaren, dat de opgegeven volgorde de eenig juiste is.
Voorloopig zie ik slechts twee verklaringen, maar de vraag of zij mogelijk zijn, moet ik ter beantwoording laten van hen, die beter op de hoogte zijn van de techniek van het plaatsnijden.
Visscher heeft volgens de eerste de plaat tijdelijk aan een anderen drukker afgestaan. Deze heeft er, nadat een aantal exemplaren afgedrukt waren, een ongeluk mede gehad en nu de plaat op zijne manier hersteld. Toen Visscher de plaat terugkreeg, heeft hij die onhandige herstelling verwijderd en de oorspronkelijke teekening weer op de plaat gebracht.
Het zou wel een zeer sterk staaltje van herstelkunst zijn. Maar wanneer men ziet, welke groote veranderingen er soms gemaakt zijn, zonder dat er in de afdrukken eenige naad te bespeuren is, dan lijkt het toch niet onmogelijk.
Een bezwaar tegen deze verklaring is wel, dat die rechterbovenhoek in den derden staat weer zoo gelijk aan den eersten en het andere exemplaar van den tweeden staat is, dat men zelfs met een vergrootglas geen verschil kan zien, dat op eene andere snede wijst. Dat doet aan eene andere verklaring denken, dat nl. in dit ééne exemplaar dat hoekje toevallig niet afgedrukt was, en dat het uit de hand is bijgewerkt. Maar het ziet er uit, alsof het gedrukt is.
Is dit hoekje werkelijk gedrukt, dan zou dit de derde staat zijn, en zouden er in het geheel vijf zijn. Zoolang wij echter geene zekerheid hebben, is het beter van vier staten te spreken.
De eerste staat is, al bevat deze geen adres, misschien wel door Visscher zelf uitgegeven. Daardoor werd Hooft dan opgewekt tot eene beschrijving en verklaring van de prent. In zijne handschriften wordt dit gedicht niet gevonden en in de tijdens zijn leven verschenen uitgaven van zijne werken is het niet opgenomen. Geen der tijdgenooten, voor zoover wij weten, spreekt er over. Eerst 42 jaar later wordt er in eene bloemlezing zijn naam bijgevoegd. Toch heeft niemand ooit getwijfeld, of Hooft wel de dichter zou zijn.
Het is echter ook mogelijk, dat reeds de eerste staat door Willem Jansz. Blaeuw is uitgegeven, die dan zijn neef Hooft eene verklarende beschrijving vroeg.
Hooft kon in zijn gedicht de woorden Liefde des Vaderlandts